ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0187 Accountantskamer Zwolle 11/270 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0187
Datum uitspraak: 25-07-2011
Datum publicatie: 02-08-2011
Zaaknummer(s): 11/270 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Ook na invoering van de Wet op de tuchtrechtspraak accountants geldt dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op zijn klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van de eerste klacht bij klager bekend was of had kunnen zijn. De klacht is daarom in casu niet-ontvankelijk.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 25 juli 2011 in de zaak met nummer 1 1 / 270 Wtra AK van

X ,

wonende te (woonplaats),

K L A A G S T E R ,

raadsman: G.A. van der Heijden,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 7 februari 2011 ingekomen klaagschrift van 3 februari 2011, met bijlagen en

-          het op 8 maart 2011 ingekomen verweerschrift van 7 maart 2011, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 mei 2011, waar zijn verschenen: klaagster, tot bijstand vergezeld van haar raadsman, G.A. van der Heijden, en betrokkene, tot bijstand vergezeld van zijn adviseur. Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

2.1 Betrokkene is sinds juli 2004 de accountant van het computerbedrijf B.V.1, een onderneming waarvan A (hierna: A), sinds eind 2003, voor 1/3 deel aandeelhouder is door middel van diens houdstermaatschappij B.V.2 (verder: B.V.2), van welke vennootschap betrokkene ook de accountant is.

2.2 In de naar aanleiding van de echtscheiding thans nog immer (inmiddels in hoger beroep) lopende alimentatieprocedure tussen klaagster en A, heeft betrokkene laatstgenoemde bijgestaan. Klaagster heeft zich in deze procedure in elk geval vanaf 1 december 2005 (ook) laten bijstaan door een eigen (juridisch) adviseur. Betrokkene heeft de cliëntrelatie met klaagster per brief van 27 augustus 2007 beëindigd.

2.3 Nadat de door partijen in genoemde alimentatieprocedure ingeschakelde accountants (onder wie betrokkene, als accountant van A) tot nogal ver uiteenlopende waarderingen van de vermogensbestanddelen van A waren gekomen, is door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch tot (onafhankelijk) deskundige benoemd de heer B RAB MBA (hierna: B), teneinde genoemde waardering te doen, waarbij het gerechtshof als kader voor die waardering de volgende vragen heeft opgegeven:

  • Wat is de going-concernwaarde in het economisch verkeer van de aandelen B.V.2 per peildatum 19 juli 2006, mede rekening houdend met hetgeen inmiddels bekend is over de bedrijfsresultaten  in de periode erna?
  • Wat is de going-concernwaarde in het economisch verkeer van het aandeel in de maatschap [straat] per peildatum 19 juli 2006, mede rekening houdend met hetgeen inmiddels bekend is over de bestemmingswijzigingen voor het gebied waarin de onroerende zaak aan de [straat] is gevestigd?
  • Welke waarderingsmethode is voor elk van de bovengenoemde waarderingen de meest geëigende en waarom?

2.4 In het kader van zijn werkzaamheden ter zake heeft B gesproken met betrokkene en documenten van hem ontvangen. In een e-mail van 14 oktober 2009 heeft B betrokkene gevraagd of hij de beschikking had over de jaarrekening 2008 van B.V.2. Daarop heeft betrokkene terstond per e-mail geantwoord dat deze jaarrekening nog niet was opgesteld en dat dit voor medio november in de planning stond. Op 22 oktober 2009 heeft B per e-mail betrokkene verzocht het samenstellen van die jaarrekening naar voren te halen omdat hij behoefte had aan inzicht in de geldstromen in 2008. Hierop heeft betrokkene geantwoord dat de belemmering daartoe niet bij hem lag maar bij A, die te kennen had gegeven voorlopig niet toe te komen aan het aanleveren van gegevens.

2.5 Vervolgens heeft het kantoor van betrokkene een brief van 13 november 2009 aan A gezonden met het verzoek de administratie van B.V.2 op korte termijn aan te leveren ten behoeve van de opstelling van de jaarstukken 2008, zulks teneinde op korte termijn het verzoek van B te kunnen inwilligen.

2.6 A heeft op 15 december 2009 de administratie van B.V.2 bij betrokkene aangeleverd, waarop deze laatste is begonnen met de samenstelling van de jaarrekening 2008. Na verkrijging van aanvullende gegevens en beantwoording van vragen heeft op 21 januari 2010 een slotbespreking met A plaatsgevonden, waarna de jaarrekening definitief is geworden. De publicatiegegevens van B.V.2 zijn op 28 januari 2010 naar A gezonden om deze te deponeren bij de Kamer van Koophandel, alwaar zij op 1 februari 2010 bleken te zijn gedeponeerd.

2.7 Op 23 februari 2010 heeft B zijn conceptrapport uitgebracht. Daarop is per brief van 22 juni 2010 door klaagsters advocaat, mr. C, gereageerd en per brief van 18 maart 2010 door A advocaat, mr. D. Hierop heeft B per brief van 20 oktober 2010 geantwoord en medegedeeld dat hij bleef bij de waarderingen als vermeld in zijn (concept)rapport van 23 februari 2010. Op een brief van klaagsters advocaat van 29 oktober 2010 heeft B per brief van 20 december 2010 gereageerd en wederom medegedeeld dat hij bleef bij de waarderingen als vermeld in zijn (concept)rapport van 23 februari 2010.  

2.8 Klaagster heeft op 15 juli 2009 bij de Accountantskamer een klacht tegen betrokkene ingediend - kort gezegd - over diens opstelling ten nadele van klaagster in het geschil tussen klaagster en A.

2.9 Na behandelingen ervan op de zittingen van 26 oktober 2009 en 4 december 2009, heeft de Accountantskamer op 16 april 2010 op die klacht beslist, deels met een niet-ontvankelijkverklaring, deels met een ongegrondverklaring en deels met een gegrondverklaring van de klacht, waarbij aan betrokkene de maatregel van schriftelijke waarschuwing is opgelegd. Tegen die beslissing is door betrokkene hoger beroep ingesteld.

2.10 Daarna heeft klaagster op 24 augustus 2010 bij de Accountantskamer wederom een klacht tegen betrokkene ingediend - kort gezegd - over het verstrekken van privégegevens van klaagster aan de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot, wetende dat deze gegevens zouden worden gebruikt in een procedure bij het gerechtshof tussen klaagster en haar ex-echtgenoot.

2.11 Na behandeling op de zitting van 12 november 2010 heeft de Accountantskamer op 21 januari 2011 op laatstvermelde klacht beslist met niet-ontvankelijkverklaring ervan.

3. De klacht

3.1 De klacht in de onderhavige procedure, waartoe deze door en namens klaagster ter zitting uitdrukkelijk is beperkt, luidt dat betrokkene eerst niet heeft voldaan aan het verzoek van de door het gerechtshof aangestelde onafhankelijk deskundige om toezending van jaarstukken omdat hij deze nog niet gereed had en, toen hij die jaarstukken wel gereed had, heeft nagelaten deze terstond naar genoemde deskundige te zenden.

3.2 Betrokkene heeft daarmee, aldus klaagster, gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 van de Verordening gedragscode (AA’s).

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Betrokkene heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de onderhavige klacht inhoudelijk reeds deel uitmaakte van de op 15 juli 2009 bij de Accountantskamer tegen hem ingediende klacht en dat door de Accountantskamer over het aspect “opzettelijk achterhouden en/of verzwijgen van jaarcijfers/jaarrekening” reeds uitspraak is gedaan met een ongegrondverklaring op 16 april 2010. Voorts is volgens betrokkene van belang dat een tweede, op 24 augustus 2010 door klaagster tegen hem ingediende klacht aangaande dezelfde materie op 21 januari 2011 door de Accountantskamer niet-ontvankelijk is verklaard. De thans aanhangige klacht had, nu deze betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als dat waarop het vorige - op 15 juli 2009 ingediende - klaagschrift betrekking had, aldus betrokkene dan ook in dat klaagschrift moeten worden opgenomen. Ook bij het indienen van haar tweede klacht tegen betrokkene was klaagster volledig op de hoogte van de feiten als opgenomen in de thans voorliggende klacht.

4.2 De raadsman van klaagster heeft ter zitting verklaard dat de aan de onderhavige klacht ten grondslag liggende feiten ten tijde van het indienen van het vorige klaagschrift wel bekend waren, maar dat de huidige klacht toen niet in een eerder klaagschrift is opgenomen omdat men eerst het definitief worden van het rapport van B wilde afwachten.

4.3.1 De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende.

4.3.2 In een uitspraak van 25 maart 2004 [1] heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) overwogen dat de Raad van Tucht in een (in die zaak bestreden) tuchtbeslissing waarin klagers niet ontvankelijk in hun klacht waren verklaard, terecht én in overeenstemming met de eerdere uitspraak van het CBb van 10 juli 2001 [2] had geoordeeld dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Raad van Tucht op zijn klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van de eerste klacht bij klager bekend was of had kunnen zijn.

4.3.3 De Accountantskamer, die in de plaats is gekomen van de Raden van Tucht, heeft geconstateerd dat in het onderhavige geval sprake is van een vrijwel identieke casus als die, waarop evenvermelde overweging van het CBb betrekking heeft. De Accountantskamer is van oordeel dat met invoering van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) het (tuchtproces)recht op dit punt niet is gewijzigd.

4.3.4 De Accountantskamer is voorts van oordeel dat de thans door klaagster aan de orde gestelde klacht weliswaar niet in het eerdere klaagschrift van 15 juli 2009 had kunnen worden neergelegd, maar wel in dat van 24 augustus 2010 of in elk geval in een aanvulling daarop uiterlijk de dag voorafgaande aan de behandeling ervan ter zitting van 12 november 2010, nu deze nieuwe klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als in de eerdere klaagschriften aan de orde is gesteld en klaagster op 24 augustus 2010 (en zeker op 11 november 2010) bekend was met de feiten waarover zij thans klaagt. Hetgeen de raadsman van klaagster dienaangaande heeft verklaard, te weten dat men eerst het definitief worden van het rapport van B wilde afwachten, kan hieraan niet afdoen. De thans aanhangige klacht moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4 Ten overvloede overweegt de Accountantskamer nog dat de door klaagster aan de onderhavige klacht ten grondslag gelegde feiten, tegenover de weerspreking door betrokkene ervan (die door of namens klaagster niet is betwist), weinig aannemelijk lijken zodat de klacht ook ongegrond zou zijn.

4.5 Op grond van het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.A. Maan, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2011.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagster en/of de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.


[1] LJN: AO7319

[2] LJN: AB3079