ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0185 Accountantskamer Zwolle 10/2097 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0185
Datum uitspraak: 18-07-2011
Datum publicatie: 18-07-2011
Zaaknummer(s): 10/2097 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht kan ook door een niet-belanghebbende worden ingediend. Innemen van civielrechtelijke standpunten en het treffen van rechtsmaatregelen door accountant jegens client

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 18 juli 2011

in de zaak met nummer 10/2097 Wtra AK van

X ,

accountant-administratieconsulent,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,  

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te (plaats),

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.G.M. de Bont.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 6 december 2010 ingekomen klaagschrift van 2 december 2010 met bijlagen;

-         het op 14 februari 2011 ingekomen verweerschrift van 11 februari 2011 met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2011 waar zijn verschenen: klager in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. M.G.M. de Bont, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is registeraccountant en managing partner van Accountants1 Adviseurs en Accountants B.V. (hierna: Accountants1). Per 1 mei 2009 is klager als accountant-administratieconsulent bij de vestiging van Accountants1 te (plaats), waarvan betrokkene toen de kantoorleider was, in dienst getreden en heeft hij de bestaande praktijk van zijn eenmanszaak bij Accountants1 ingebracht.

2.2 De cliënten van klager zijn per brief op de hoogte gebracht van de nieuwe situatie en hebben hun relatie met klager via Accountants1 gecontinueerd. Klager heeft voorschotfacturen op naam van Accountants1 aan zijn cliënten laten uitgaan welke zijn betaald. Gedurende het eerste jaar van de samenwerking is een aantal van door klager ingebrachte cliënten overgestapt naar andere dienstverleners wegens relatief hogere kosten dan zij bij klager gewend waren.

2.3 In maart 2010 zijn klager en Accountants1 overeengekomen dat zij de samenwerking, vanwege het niet slagen ervan, zouden beëindigen en dat klager (per 1 mei 2010) een herstart zou maken met zijn eenmanskantoor waarbij hij de door hem ingebrachte cliënten terug zou nemen. Afgesproken is dat betrokkene de declaraties tot en met april 2010 zou afwerken.

2.4 Klager heeft per e-mail van 8 april 2010 gericht aan A, de opvolgend kantoorleider van betrokkene, respectievelijk 25 mei 2010 aan betrokkene verzocht de salarisadministratie gedurende het lopende boekjaar 2010 voor een zestal cliënten te blijven verzorgen, zulks in het vervolg tegen vaste tarieven en op basis van facturatie door Accountants1 aan klager waarna klager zou doorfactureren aan zijn cliënten. Tot dan was het bij Accountants1 gebruikelijk dat cliënten voor werkzaamheden aan de salarisadministratie op basis van daaraan werkelijk bestede uren werd gedeclareerd.

Per e-mail van 23 april 2011 heeft betrokkene voorgesteld de verloning voorlopig te laten zoals het was, waarna klager deze salarisverwerking door Accountants1 heeft doen continueren.

2.5 Accountants1 heeft voor in 2009 door klager verrichte werkzaamheden, na zijn uitdiensttreding in 2010, facturen naar klagers cliënten gezonden. Klager heeft van hen hierop verontwaardigde reacties ontvangen. Hij heeft hen geadviseerd niet te betalen en namens zijn cliënten collectief bezwaar gemaakt bij betrokkene tegen alle declaraties die na 30 april 2010 door Accountants1 zijn verstuurd. In reactie daarop heeft mr. B, advocaat van Accountants1, klager bij brief van 18 juni 2010 medegedeeld zijn advies aan cliënten om declaraties van Accountants1 onbetaald te laten, onrechtmatig te achten en hem gesommeerd in toekomstige contacten met cliënten de belangen van Accountants1 in acht te nemen. Betrokkene is in die brief als intern aanspreekpunt voor klager genoemd.

2.6 De facturen van Accountants1 voor de salarisverwerking tot oktober 2010, op basis van bestede uren, heeft klager zonder protest voldaan. Per e-mails van 2, 16 en 17 november 2010 heeft klager betrokkene bericht dat ‘vaste tarieven’ door hem als voorwaarde waren gesteld om de verwerking van de salarisadministratie nog door Accountants1 te laten voortzetten vanaf zijn vertrek. Ook heeft hij in de e-mails van 16 en 17  november 2010 en in een e-mail van 22 november 2010 verzocht een specificatie aan klager toe te zenden waaruit zou blijken hoe betrokkene aan de doorberekende (voorschot)bedragen is gekomen. Klager heeft ondanks herhaalde betalingsverzoeken van betrokkene in de e-mails van 16 en 22 november 2010 en opschorting van de werkzaamheden met betrekking tot de salarisadministratie door betrokkene het openstaande bedrag van € 1.403,52 onbetaald gelaten en de salarisadministratie zelf voortgezet.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft zonder vooroverleg met klager, bij de cliënten die door klager zijn ingebracht, exorbitant hoge kosten in rekening gebracht voor verrichte werkzaamheden;

b. betrokkene heeft kosten voor salarisverwerking bij een zestal cliënten in rekening gebracht op basis van bestede uren terwijl een vast tarief was afgesproken met klager en zonder een specificatie daarvan te overleggen;

c. betrokkene heeft ten behoeve van de betaling van de in rekening gebrachte kosten gedreigd met incasso- en of juridische procedures en heeft de werkzaamheden inzake de salarisadministraties opgeschort.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

De handelwijze van betrokkene valt onder het bereik van het in artikel 33 Wet RA bedoelde beroepsmatig handelen. Daarop is betrokkene dan ook tuchtrechtelijk aan te spreken.

4.2 Ingevolge het eerste lid van artikel 22 van de Wtra kan een ieder bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in voormeld artikel 33 Wet RA binnen drie jaar na de constatering van het handelen of nalaten een tuchtklacht bij de Accountantskamer indienen. Het hebben van een (persoonlijk) belang is niet relevant, zodat het klachtrecht niet voorbehouden is aan belanghebbenden. Klager kan dan ook, anders dan betrokkene in zoverre ter afwering heeft aangevoerd, in zijn klacht worden ontvangen. Omdat de Accountantskamer ook in het overige door betrokkene te dier zake gestelde geen aanleiding ziet om klager niet in zijn klacht te ontvangen, faalt zijn primaire verweer.

4.3 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.4 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Het klachtonderdeel a. betreft de hoogte van de door betrokkene opgestelde declaraties bestemd voor de cliënten van klager voor werkzaamheden tot 1 mei 2011.

Ter zake van declaraties kan, zo heeft de Accountantskamer al meerdere malen geoordeeld, alleen met succes worden geklaagd als betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet RA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, als bedoeld in artikel 33 Wet RA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient. De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of aan de Raad van Geschillen is voorbehouden om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen in zake declaraties van accountants.

De Accountantskamer overweegt tegen deze achtergrond en gelet op het daartegen door betrokkene gevoerde verweer, dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene bij het opstellen en indienen van bedoelde declaraties in strijd heeft gehandeld met voormelde maatstaf. Uit de door klager overgelegde facturen bij zijn klaagschrift, waarbij een toelichting ontbreekt, blijkt niet dat en waarom in rekening gebrachte kosten in redelijkheid niet hadden mogen worden gefactureerd, laat staan dat deze facturen bewust onjuist of misleidend zijn.

Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond.

4.6 In klachtonderdeel b. verwijt klager betrokkene, naar de Accountantskamer heeft begrepen, dat hij niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld omdat hij in strijd met gemaakte afspraken de kosten voor de salarisadministraties na 1 mei 2010 niet tegen vaste tarieven aan klager heeft gefactureerd. Ook dit heeft klager evenwel niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt.  

4.6.1 Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. [1]

Niet gebleken is dat naar aanleiding van de verzoeken dienaangaande van klager in zijn e-mails van 8 april en 25 mei 2010 door Accountants1 de door hem gestelde afspraak zou zijn gemaakt dat Accountants1, in afwijking van haar gebruikelijke declaratiepraktijk, in het vervolg voor een vast tarief de salarisadministratie voor de zes cliënten van betrokkene zou gaan verwerken. Onbetwist is voorts gebleven dat klager de facturen ter zake sedert 1 mei 2010 in ieder geval tot oktober 2010 op basis van bestede uren heeft voldaan. Gezien voormelde omstandigheden kon en mocht Accountants1 zich op het standpunt stellen dat met klager dienaangaande geen afwijkende regeling was afgesproken.

4.6.2 Voor zover klager in dit klachtonderdeel naar voren heeft gebracht dat betrokkene heeft geweigerd om specificaties aangaande de gedeclareerde kosten voor de salarisadministraties te verstrekken, overweegt de Accountantskamer dat klager dit evenmin aannemelijk heeft gemaakt nu betrokkene op de hiervoor genoemde verzoeken daartoe van klager per e-mail heeft toegezegd deze te zullen toezenden en dit, hoewel vertraagd door de indiening van onderhavige klacht bij zijn verweerschrift alsnog heeft gedaan. Zulks is weliswaar laat, maar onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om betrokkene daarover een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.6.3 Ook klachtonderdeel b. is derhalve ongegrond.

4.7.1 Tenslotte heeft klager naar voren gebracht dat betrokkene in strijd met de gedrags- en beroepsregels heeft gedreigd met incasso/juridische procedures en de werkzaamheden ten behoeve van de salarisadministraties niet had mogen opschorten omdat de cliënten van klager zouden kunnen worden geconfronteerd met naheffing van loonbelasting en hoge boetes door de belastingdienst.

4.7.2 Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat het een accountant in het algemeen vrij staat civielrechtelijke rechtsmaatregelen te nemen tegen een cliënt (in casu betrokkene) die zijn declaraties niet betaalt, maar dat hij daarbij een zorgvuldige belangenafweging dient te maken tussen zijn eigen belang, te weten betaling van zijn declaraties, en de (voor hem kenbare) belangen van die cliënt, die als gevolg van die te nemen rechtsmaatregelen (kunnen) worden geschaad. [2]

Vaststaat dat betrokkene aan hem gerichte declaraties niet verder wilde betalen en eerdere betalingen deels gecrediteerd wenste te hebben. Voorts staat vast dat alvorens tot opschorting van de werkzaamheden over te gaan, betrokkene klager diverse malen heeft doen manen, doch dat betrokkene onwillig bleef de openstaande, overigens bescheiden declaratie te betalen. Bovendien is onbetwist gebleven dat klager de werkzaamheden, zoals door hem was aangekondigd, zelf heeft opgepakt waardoor de opschorting zijn eigen belangen of de belangen van zijn cliënten verder ook niet, althans niet onevenredig heeft geschaad.

De conclusie moet dan ook zijn dat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

4.8 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. H. de Hek en A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA, (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2011.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOVAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 2 juli 2010 (Wtra 10-563), 13 juli 2010 (Wtra 10-192), 13 juli 2010 (Wtra 09-2073) en 5 november 2010 (Wtra 10/543).

[2]   Zie o.m. de uitspraak van 13 december 2010 (Wtra 10/ 697).