ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0184 Accountantskamer Zwolle 10/1864 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0184
Datum uitspraak: 04-07-2011
Datum publicatie: 04-07-2011
Zaaknummer(s): 10/1864 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Opvolgend accountant heeft terecht eerder, door de vorige accountant samengestelde jaarrekeningen opnieuw samengesteld. Klacht door de vorige accountant over de declaratie aan opdrachtgevers door de nieuwe accountant ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 4 juli 2011

in de zaak met nummer 10/1864 Wtra AK van

            X,

wonende te (woonplaats),

K L A G E R ,

raadsman: mr. J. Booij,

t e g e n

Y AA ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 8 november 2010 ingekomen klaagschrift van 5 november 2010;

-    de op 13 december 2010 per fax ingekomen brief van 13 december 2010 van klager en de op 27 december 2010 ingekomen brief van klager van 23 december 2010 met bijlagen;

-         het op 17 februari 2011 ingekomen verweerschrift van 14 februari 2011.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2011 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door mr. J. Booij, en betrokkene in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is directeur van en openbaar accountant bij B.V.1 te [plaats]. In april 2009 heeft zijn kantoor van de heer en mevrouw A (hierna: A), van B.V.2 (hierna: B.V.2) en van B.V.3 (hierna: B.V.3), gezamenlijk hierna aan te duiden als A c.s., op dat moment allen cliënten van klager, de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen en het verzorgen van de belastingaangiften ontvangen.

2.2 Op 17 april 2009 heeft betrokkene telefonisch en schriftelijk contact met klager opgenomen voor de overdracht van de lopende zaken. Op 18 mei 2009 heeft een overdrachtsbespreking plaatsgevonden in aanwezigheid van betrokkene, klager en A. Afgesproken is dat betrokkene de zaken vanaf 31 maart 2009 zou gaan verzorgen en dat klager de lopende zaken tot en met 31 maart 2009 zou afhandelen. In het kader van deze overdracht zou betrokkene van klager de navolgende stukken ontvangen:

a. bewijs van versturen en ontvangst van de Belastingdienst inzake de aangiften inkomstenbelasting 2005 van A;

b. kopie van de ingediende aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 van A, en bewijsstukken van ontvangst door de Belastingdienst;

c. kopie aangiften vennootschapsbelasting 2005, 2006 en 2007 van B.V.2;

d. kopie aangiften vennootschapsbelasting 2005, 2006 en 2007 van B.V.3;

e. conceptjaarstukken 2008 van B.V.2;

f. conceptjaarstukken 2008 van B.V.3.

2.3 Blijkens een brief van 26 mei 2009 van de Belastingdienst gericht aan B.V.2 was er in 2005 voor een bedrag aan € 8.507,- minder loonbelasting/premie aangegeven in de kwartaalaangiften dan verschuldigd was op basis van de loonbelastingkaarten. In deze brief verzocht de Belastingdienst antwoord vóór 26 juni 2009, bij gebreke waarvan zij een naheffingsaanslag zou opleggen.

2.4 Omdat betrokkene de over te dragen stukken van klager nog niet ontvangen had, heeft hij klager op 28 mei 2009 per e-mail nogmaals verzocht voornoemde stukken aan te leveren, en wel uiterlijk de dag daarna. In deze e-mail heeft hij klager erop gewezen dat, indien deze stukken niet tijdig zouden worden ontvangen, cliënten overwogen deze stukken opnieuw te laten samenstellen en dat voorstelbaar was dat de kosten daarvan voor klagers rekening zouden komen.

2.5 Op 29 mei 2009 ontving betrokkene een e-mail van klager waarin hij stelde dat een concrete datum voor de aanlevering van diverse stukken niet is afgesproken. Ook stelde klager dat de gevraagde stukken reeds waren vervaardigd en in een eerder stadium aan mevrouw A waren toegezonden waardoor het overbodig en onnodig zou zijn deze stukken nogmaals te vervaardigen. Klager heeft in deze e-mail toegezegd dat verzending van kopieën van de stukken zou plaatsvinden in de week na 29 mei 2009.

2.6 Op 30 mei 2009 ontving betrokkene in afschrift een drietal e-mails van mevrouw A, gericht aan klager. Daarin is vermeld dat volgens de belastingdienst:

- de loonheffingaangifte 2009 over de periode februari en maart onverwerkbaar was;

- de aangiften loonheffingen van 2005 niet goed en niet volledig zijn ingediend;

-   geen aangifte vennootschapsbelasting 2007 is ingediend.

Mevrouw A heeft klager gevraagd dit op te lossen onder meer ter voorkoming van nieuwe aanslagen.

2.7 Per e-mail van 5 juni 2009 heeft klager de jaarstukken 2005, 2006 en 2007 inzake B.V.3 en B.V.2 (nogmaals) aan mevrouw A verzonden.

2.8 Daar de op 18 mei 2009 door klager toegezegde stukken niet alle waren ontvangen, heeft mevrouw A bij e-mail van 7 juni 2009 en 10 juni 2009 klager laten weten de jaarstukken 2005, 2006 en 2007 al eerder gekregen te hebben en heeft zij nogmaals aan klager verzocht om de ontbrekende stukken toe te zenden.

Per brief van 18 juni 2009 heeft mr. B, advocaat van A c.s., klager verzocht en voor zover nodig gesommeerd om bedoelde stukken uiterlijk 22 juni 2009 ter beschikking te stellen door toezending daarvan aan betrokkene. Klager is er in deze brief tevens op gewezen dat de Belastingdienst voor 26 juni 2009 bewijsstukken wenste te verkrijgen en bij voorbaat aansprakelijk gesteld voor de schade die  uit de niet tijdige ontvangst van de stukken zou voortvloeien, waaronder accountantskosten die gemoeid zouden zijn met (opnieuw) samenstellen van de benodigde stukken. 

2.9 Omdat betrokkene de stukken nog niet had ontvangen, heeft hij zich, onder meer in reactie op de brief van de Belastingdienst aan B.V.2 van 26 mei 2009, bij brieven van 25 juni 2009 tot de Belastingdienst gewend met het verzoek gegevens met betrekking tot 2005 van B.V.2 te verstrekken en de voorgenomen naheffingsaanslag aan te houden, respectievelijk een kopie van de aangiften vennootschapsbelasting 2005, 2006 en 2007 van B.V.2 en van de aanslagen vennootschapsbelasting 2005, 2006 en 2007 van B.V.2.

Bij brieven van 3 augustus 2009 heeft de Belastingdienst de kopie aangiften 2005, 2006 en 2007 verstrekt en medegedeeld dat de aangiften vennootschapsbelasting 2005 en 2006 van B.V.3 zijn ontvangen op 12 juli 2009 en dat deze als bezwaar zouden worden aangemerkt tegen de ambtshalve vastgestelde aanslagen vennootschapsbelasting 2005 respectievelijk 2006 en dat op 13 juli 2009 de aangifte vennootschapsbelasting 2007 van B.V.3 is ontvangen.

2.10. Omdat betrokkene bij de start van zijn werkzaamheden wilde aansluiten bij de laatst beschikbare jaarrekeningen, en van klager geen stukken waren ontvangen met betrekking tot 2008, is hij na opdracht van A c.s. in de 2e helft van de maand juli 2009 gestart met het verzorgen van de jaarrekeningen 2008, waarbij de door klager opgestelde eindbalansen per 31 december 2007 het startpunt vormden.

2.11 Omdat A c.s. niet langer vertrouwden op de juistheid van de door klager aangeleverde stukken over de jaren 2005 tot en met 2007 en begin augustus 2009 nog steeds de door klager toegezegde stukken, genoemd in de e-mail van 29 mei 2009 alsmede in de e-mails van 30 mei 2009, niet waren ontvangen, heeft A c.s. betrokkene  opdracht verstrekt de volledige administratie van de betreffende vennootschappen vanaf het moment van hun oprichting (2 januari 2005) opnieuw te voeren, alsmede de Belastingdienst te verzoeken om hernieuwde juiste aangiften over de jaren 2005 tot en met 2008 in te mogen dienen. Betrokkene is door de belastingdienst bij brieven van 12 augustus 2009 in de gelegenheid gesteld om de gecorrigeerde jaarrekeningen en aangiften uiterlijk 31 augustus 2009 in te dienen.

2.12 Vanaf dat moment heeft betrokkene alle benodigde werkzaamheden betreffende de boekjaren 2005 tot en met 2008 voor A c.s. uitgevoerd en bij A c.s. in rekening gebracht. Op 3 september 2009 heeft hij de jaarrekeningen 2005 tot en met 2008 van B.V.2 en B.V.3 opgeleverd.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene in zijn klaagschrift dat;

a. hij ten onrechte jaarstukken en fiscale stukken voor A, B.V.3 en B.V.2 heeft opgesteld;

b. hij daarvoor exorbitant hoge kosten bij A c.s. in rekening heeft gebracht;

c. deze kosten door zijn toedoen bij klager in rekening zijn gebracht.

3.2.1 Ter zitting heeft klager daar het verwijt aan toegevoegd dat betrokkene in de contacten met klager in strijd heeft gehandeld met de Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC).

3.2.2 Betrokkene heeft tegen de onder 3.2.1 omschreven klacht geen verweer kunnen voorbereiden of zijn verdediging ter zitting op in kunnen richten. Daarvan uitgaande en in aanmerking nemende dat niet valt in te zien waarom klager deze klacht niet eerder had kunnen aanvullen en uitbreiden, staat de goede procesorde aan de behandeling en beoordeling van dit klachtonderdeel in de weg en zal dit onderdeel verder buiten behandeling worden gelaten.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007, vigerende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Klager heeft ter toelichting van zijn klacht naar voren gebracht dat betrokkene onnodig en zonder overleg met klager jaarrekeningen van de vennootschappen opnieuw heeft samengesteld. Klager had immers al, zo heeft hij gesteld afschriften van door hem gemaakte opstellingen van balansen en resultatenrekeningen over de jaren 2005 tot en met 2007 van B.V.3 en B.V.2 overgelegd. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de Belastingdienst in de media herhaaldelijk in opspraak is gekomen vanwege het onvoldoende beheersen van het automatiseringsproces. Dat zou, naar de Accountantskamer hem begrijpt, volgens klager verklaren dat klager deze stukken voor de tweede maal bij de fiscus heeft moeten indienen en dat de eerder ingediende (correcte) cijfers waren overschreven doordat klager daarna per abuis de commerciële jaarstukken digitaal heeft verzonden. Klager heeft voorts naar voren gebracht dat de kosten van de nieuw opgestelde jaarrekeningen op aanwijzing van betrokkene voor klagers rekening zijn gebracht en dat betrokkene zijn rechtsplicht om de schade zo gering mogelijk te houden heeft geschonden. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft klager naar voren gebracht dat hij voor zijn werkzaamheden € 6.091,- in rekening bracht terwijl betrokkene daarvoor  € 26.272,- in rekening heeft gebracht. Deze handelwijze vindt klager een accountant-administratieconsulent onwaardig.

4.5 Betrokkene heeft zijn handelwijze sedert de van A c.s. verkregen opdracht tot het verrichten van werkzaamheden in zijn verweerschrift uitvoerig beschreven en stukken te dier zake overgelegd.  Daaruit blijkt dat A c.s. vanwege een gebrek aan vertrouwen in een goede kwaliteit van de door klager verrichte werkzaamheden aanleiding hebben gezien betrokkene de jaarstukken 2005, 2006 en 2007 opnieuw te laten samenstellen. Ook zagen zij in de berichtgeving van de Belastingdienst en in de weigerachtige houding van klager om te voldoen aan (herhaalde) verzoeken van hen, hun advocaat en van betrokkene om de stukken te ontvangen zoals was afgesproken in het overdrachtsgesprek van 18 mei 2009, reden om betrokkene de opdracht te verstrekken om de volledige administratie vanaf het moment van oprichting opnieuw te voeren en zo mogelijk hernieuwde belastingaangiften over de jaren 2005 tot en met 2008 in te dienen.

Klager heeft in reactie hierop ter zitting nogmaals naar voren gebracht dat de jaarstukken 2005, 2006 en 2007 reeds door hem waren opgemaakt en twee maal naar A c.s. zijn verzonden en dat het ‘voor klager ophield’ toen mevrouw A dat in haar e-mail van 7 juni 2010 aan klager bevestigde.

Gelezen in samenhang met het door betrokkene gevoerde verweer blijkt uit die enkele beschikbaarstelling echter in het geheel niet dat betrokkene door zijn aanpak, indachtig de aan hem verstrekte opdracht, nodeloos zou hebben gehandeld. Dit brengt de Accountantskamer tot het oordeel dat klager onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, laat staan aannemelijk heeft gemaakt die tot het oordeel leiden dat betrokkene in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Het betoog van klager inzake automatiseringsproblemen bij de Belastingdienst maakt dat niet anders, reeds omdat van een daadwerkelijke verwerkingsfout bij de Belastingdienst niet is gebleken en, indien een dergelijke verwerkingsfout naderhand bekend zou zijn geweest, zulks op zichzelf nog niet met zich zou meebrengen dat betrokkene de door A c.s. gegeven opdracht zou hebben moeten weigeren.

Klachtonderdeel sub a. is derhalve ongegrond.

4.6.1 Met betrekking tot de door klager exorbitant hoog gevonden kosten overweegt de Accountantskamer het volgende. Ter zake van declaraties kan, zo heeft de Accountantskamer al meerdere malen geoordeeld, alleen met succes worden geklaagd als betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet AA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, als bedoeld in artikel 51 Wet AA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient. De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of aan de Raad van Geschillen is voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen in zake declaraties van accountants.

4.6.2. Tegen deze achtergrond overweegt de Accountantskamer met betrekking tot klachtonderdeel b. dat een onderbouwing daarvoor ontbreekt. De enkele vergelijking door klager met de kosten welke hij voor de jaarstukken 2005 tot en met 2007 in rekening heeft gebracht, is daartoe onvoldoende. Bovendien is gebleken dat betrokkene niet alleen in korte tijd voor twee vennootschappen over die jaren en over 2008 jaarstukken gereed heeft moeten maken maar ook de volledige administratie van de vennootschappen vanaf 2 januari 2005 opnieuw heeft moeten voeren en werkzaamheden ten behoeve van hernieuwde belastingaangiften over de jaren 2005 tot en met 2008 heeft moeten verrichten.

Ook klachtonderdeel sub b. is derhalve ongegrond.

4.7 Voor zover klager vindt dat betrokkene de initiator is geweest van de door A c.s. tegen klager aanhangig gemaakte civiele procedure, heeft klager ook dit onvoldoende aannemelijk gemaakt, zulks nog afgezien van de vraag of, en zo ja onder welke omstandigheden, een dergelijk gedrag tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn.

Uit de door betrokkene overgelegde stukken blijkt te dier zake dat hij klager in de e-mail van 28 mei 2009 er op heeft gewezen dat de kosten, verbonden aan de nieuwe samenstelling van de jaarstukken voor zijn rekening zouden komen. Dit duidt er naar het oordeel van de Accountantskamer in weerwil van de stellingname van klager op dat betrokkene klager enkel gewezen heeft op een mogelijk gevolg van zijn weigerachtige houding om de bij herhaling opgevraagde stukken beschikbaar te stellen, terwijl het daadwerkelijk de raadsman van A c.s., mr. B, is geweest die klager, in zijn brief van 18 juni 2010, bij voorbaat aansprakelijk heeft gesteld voor door A c.s. te lijden schade. Enige wetenschap daaromtrent bij betrokkene of van een  brief van mr. B van 1 december 2010 inhoudende een declaratie ter zake de door betrokkene aan A c.s. in rekening gebrachte (accountants)kosten, zoals door klager ter zitting is verondersteld, acht de Accountantskamer onvoldoende voor enig verwijt te dier zake, zodat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

4.8 Het vorenstaande brengt mee dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.

4.9 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. H. de Hek en A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2011.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en   betrokkene, dan wel de voorzitter van het NIVRA of van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.