ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0183 Accountantskamer Zwolle 11/4 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0183
Datum uitspraak: 24-06-2011
Datum publicatie: 24-06-2011
Zaaknummer(s): 11/4 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ook na beeindiging van de zakelijke relatie met zijn client blijft de accountant gehouden adequaat te reageren ter zake nog aan hem gerichte berichten van de Belastingdienst. Het ten onrechte afwentelen van eigen verantwoordelijkheid op de opvolgend accountant, is niet integer. Verder, onterechte declaratieklacht

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 24 juni 2011

in de zaak met nummer 11 / 4 Wtra AK van

X ,

wonende te (woonplaats),

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 31 december 2010 bij de Accountantskamer ingekomen klaagschrift van 28 december 2010, met drieëntwintig bijlagen en

-         het op 24 februari 2011 bij de Accountantskamer ingekomen verweerschrift van 22 februari 2011, met vier producties.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 april 2011, waarbij aanwezig waren klager en betrokkene in persoon.

1.3 Partijen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was voorheen vennoot van ccountants1 te [plaats]. In die hoedanigheid heeft hij vanaf 1 oktober 2008 voor klager, die in maatschapsverband werkzaam is als uroloog, de aangifte inkomstenbelasting verzorgd en de (fiscale) jaarstukken samengesteld. Betrokkene heeft, nadat hij ingaande 1 januari 2010 uit Accountants1 was getreden, een deel van de klanten, onder wie klager, meegenomen. Betrokkene heeft zijn diensten aan klager nadien verleend onder de naam “Y + Y Accountants”. Op 14 mei 2010 heeft betrokkene de aangifte inkomstenbelasting over 2008 van klager bij de belastingdienst ingediend. Volgens het daarbij behorende rapport mocht klager een aanslag verwachten van EUR 44.455,--.

2.2 Betrokkene heeft klager op 27 maart 2010 en op 4 juni 2010 een declaratie gestuurd voor zijn werkzaamheden. Klager heeft de eerste declaratie geheel en de tweede met instemming van betrokkene, voor de helft voldaan. Eind juni 2010 heeft klager betrokkene erop opmerkzaam gemaakt dat hij nog niets had vernomen van de belastingdienst naar aanleiding van de hiervoor bedoelde aangifte. Klager heeft betrokkene eind juli 2010 telefonisch meegedeeld dat hij geen gebruik meer wenste te maken van zijn diensten en dat zijn nieuwe accountant na ontvangst van de opdrachtbevestiging hem zou verzoeken om de stukken die hij onder zich had, over te dragen. Bij deze gelegenheid heeft betrokkene klager desgevraagd gemeld dat hij nog geen bericht had ontvangen van de belastingdienst naar aanleiding van de aangifte over 2008. Klagers nieuwe accountant, Accountants2 te [plaats], heeft klager op 30 september 2008 bevestigd dat hij haar opdracht had verstrekt tot het samenstellen van de jaarrekening over 2009.

2.3 Onder dagtekening 15 oktober 2010 is aan klager een aanslag inkomstenbelasting  opgelegd ten bedrage van EUR 88.804,--. Op de aanslag is vermeld dat klager een brief had ontvangen over de afwijking van de ingediende aangifte. Klager heeft betrokkene daarover diezelfde dag ingelicht en zijn verbazing uitgesproken over het feit dat hij deze brief niet had ontvangen. Voorts heeft hij betrokkene verzocht om hulp bij het maken van bezwaar tegen de aanslag. Betrokkene heeft klager in reactie daarop bericht dat hij een brief met vragen van de belastingdienst had ontvangen, die hij had doorgestuurd naar de nieuwe accountant van klager. Hij heeft toegezegd dat hij klager behulpzaam wilde zijn bij het maken van bezwaar. Enkele dagen later heeft klager zijn eerdere verzoek herhaald. De belastingdienst heeft klager daarna afschriften doen toekomen van drie door haar aan betrokkene gerichte brieven van 8 juli 2010, 3 augustus 2010 en 23 augustus 2010. In de eerste brief heeft de belastingdienst nadere informatie gevraagd over een aantal onderdelen van de aangifte. De tweede brief behelsde een herhaald verzoek met diezelfde strekking. In de derde brief werd het voornemen om op twee punten af te wijken van de aangifte aangekondigd. Aan betrokkene werd tot 13 september 2010 de gelegenheid geboden daarop te reageren.

2.4 Klager heeft betrokkene op 25 oktober 2010 verzocht om telefonisch contact op te nemen met de belastinginspecteur teneinde na te gaan of het nodig was bezwaar te maken tegen de aanslag dan wel of kon worden volstaan met het alsnog toezenden van de eerder gevraagde informatie. Betrokkene heeft klager op 27 oktober 2010 laten weten dat hij de kwestie in het weekeinde zou oppakken en de belastingdienst een afschrift zou sturen van zijn brief. In reactie daarop heeft klager betrokkene diezelfde dag erop gewezen dat de aanvullende informatie zo snel mogelijk aan de belastingdienst gezonden moest worden en dat er mogelijk een bezwaarschrift zou moeten worden ingediend. Op 2 november 2010 heeft klager zich beklaagd over het uitblijven van een reactie op zijn eerder e-mailbericht en daaraan toegevoegd dat hij het bezwaarschrift graag op diezelfde dag of op de dag nadien tegemoet zag. In een telefoongesprek op 4 november 2010 heeft klager betrokkene erop gewezen dat hij in gebreke was gebleven. Voor zijn reactie op dit verwijt heeft betrokkene op 19 november 2010 zijn excuses aangeboden. Bij dit e-mailbericht was het door betrokkene ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag, gedateerd 16 november 2010, gevoegd. In dit bezwaarschrift heeft betrokkene onder meer naar voren gebracht dat klager de relatie met zijn kantoor had beëindigd en daaraan, voor zover hier van belang, toegevoegd:

“Als gevolg daarvan heb ik de van u ontvangen vragen betreffende de aangifte 2008 aangehouden en vervolgens toegestuurd aan de nieuwe adviseur van de heer X. Omdat geen beantwoording van de door u gestelde vragen heeft plaatsgevonden, is een definitieve aanslag opgelegd.”

De nieuwe accountant van klager heeft de belastingdienst verzocht om uitstel van betaling totdat op het bezwaarschrift is beslist. Dit verzoek is op 22 november 2010 gehonoreerd.

2.5 Betrokkene heeft klager onder dagtekening 17 december 2010 een factuur gestuurd voor het opstellen van het bezwaarschrift ad EUR 285,60 inclusief BTW. Klager heeft deze factuur niet voldaan.

2.6 De belastingdienst heeft betrokkene bij brief van 12 januari 2011 bericht dat zij gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet zou komen. Dat heeft geleid tot vermindering van de aanslag met een bedrag van EUR 24.970,--.

3. De klacht

3.1 In zijn klaagschrift heeft klager de klacht als volgt omschreven:

  “ (…)

  1. Het onzorgvuldig en onprofessioneel handelen van de heer Y bij het verzorgen en afhandelen van de aangifte inkomensbelasting 2008. Hierdoor dreig ik ernstig financieel benadeeld te worden.
  2. Het door de heer Y onterecht neerleggen van de schuld van de ontstane situatie bij de heer A.
  3. Het onterecht indienen van declaraties voor werkzaamheden die voortvloeien uit het eigen onzorgvuldig handelen van de heer Y.”

3.2 De drie hiervoor onderscheiden onderdelen van de klacht zullen hierna worden aangeduid met a, b en c.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten  (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde, zoals de Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de aan de orde zijnde klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in het geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij de onder 2.3 vermelde brieven van de belastingdienst aanvankelijk terzijde heeft gelegd en enige tijd later aan de nieuwe accountant van klager heeft gezonden. De Accountantskamer gaat ervan uit dat dit laatste in ieder geval niet voor 30 september 2008 is gebeurd, aangezien betrokkene niet voor die datum heeft kunnen weten wie de nieuwe accountant van klager was. Door de betreffende brieven tijdelijk enige tijd terzijde te leggen, heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, dat onder meer inhoudt dat de accountant-administratieconsulent bij het verlenen van een professionele dienst zorgvuldig handelt. Deze verplichting blijft op de betrokken accountant-administratieconsulent rusten ook nadat de zakelijke relatie met zijn cliënt is geëindigd. Betrokkene heeft, zo begrijpt de Accountantskamer, ter verklaring voor het niet eerder toesturen van de brieven van de belastingdienst aangevoerd dat hij met klager, die aanvankelijk had geweigerd zijn declaratie van 4 juni 2010 te betalen, had afgesproken dat hij slechts de helft van het gefactureerde bedrag hoefde te voldoen, mits klager hem ook zou opdragen de jaarrekening over 2009 samen te stellen. Klager heeft zich daaraan niet gehouden. Deze handelwijze van klager, wat daarvan ook zij, kan echter geen rechtvaardiging vormen voor het gedurende enige tijd stilzitten van betrokkene. Een accountant-administratieconsulent behoort te allen tijde in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen eerlijk en oprecht op te treden. Daarbij past niet dat hij de kans in het leven roept dat zijn voormalige cliënt schade lijdt. Gezien het vorenstaande is onderdeel a van de klacht gegrond.

4.4 De onder 2.4 aangehaalde passage in het bezwaarschrift dat betrokkene heeft opgesteld, wekt, gezien het feit dat betrokkene de brieven van de belastingdienst al direct na ontvangst had kunnen doorsturen naar klager, ten onrechte de indruk dat de vragen van de belastingdienst niet tijdig zijn beantwoord doordat de nieuwe accountant van klager daarin is tekortgeschoten. Ook daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met het onder 4.3 vermelde fundamentele beginsel dat vereist dat een accountant-administratieconsulent in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekking eerlijk en oprecht optreedt. Daaruit volgt dat ook onderdeel b van de klacht gegrond is.

4.5 Onderdeel c van de klacht is ongegrond. Het opstellen en indienen van een declaratie is volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer slechts onder bepaalde omstandig-heden strijdig met de normen als bedoeld onder 4.1. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient. Van een zodanige situatie is in deze zaak geen sprake. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, als betrokkene de betreffende brieven van de belastingdienst wel tijdig had doorgezonden, niet ook kosten ter hoogte van het in rekening gebrachte bedrag had moeten maken om de aangifte, voor zover deze betrekking had op de winst uit onderneming van klager, te verduidelijken.

4.6 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schendingen van genoemde fundamentele beginselen, alsmede het gegeven dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.  De Accountantskamer acht - alles in aanmerking nemende - oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.

4.7 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.8 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht in onderdeel c ongegrond;

·        verklaart de klacht in de onderdelen a en b gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·        legt ter zake aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op;

·        verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M.J. van Lee en prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA, rechterlijke leden, drs. E.J.F.A. de Haas RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klager en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage, door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten.