ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0182 Accountantskamer Zwolle 10/1684 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0182
Datum uitspraak: 24-06-2011
Datum publicatie: 24-06-2011
Zaaknummer(s): 10/1684 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Accountant kan in de gegeven omstandigheden in generlei opzicht tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor door de advocaat van zijn opdrachtgever in een arbeidsrechtelijke procedure gedane uitlatingen over een werknemer van zijn opdrachtgever en waarbij door de advocaat wordt gerefereerd aan beweerdelijke uitspraken van de accountant. Voor het overige zijn de klachten als onvoldoende onderbouwd ongegrond.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 24 juni 2011

in de zaak met nummer 10/1684 Wtra AK van

X ,

wonende te (woonplaats),

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.H.S. Verhoeven.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 4 oktober 2010 ingekomen klaagschrift van 1 oktober 2010 met bijlagen;

-          de op 17 november 2010 ingekomen brief van 14 november 2010 van klager met aanvullende bijlagen;

-          het op 3 december 2010 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 2 december 2010 met bijlagen;

-          de op 21 december 2010 ingekomen brief van 19 december 2010 van klager met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 10 januari 2011 waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn zoon mr. A en zijn broer B. Voorts is verschenen betrokkene, bijgestaan door mr. M.H.S. Verhoeven, advocaat te Rotterdam, en vergezeld door mr. C, werkzaam op de afdeling Juridische Zaken van de Stichting1 te [plaats].

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (beiden aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant-adminstratieconsulent en verbonden aan de vestiging1 [plaats]. Betrokkene is de controlerend accountant van de Stichting1 te [plaats]; een instelling voor jeugdzorg in [provincie] (hierna: de stichting).

2.2 Klager is vanaf 27 januari 1975 in dienst geweest van (de rechtsvoorgangers van) de stichting, laatstelijk in de functie van Manager financiën en beheer. Vanaf 2008 ontstonden er verschillen van inzicht tussen de stichting en klager over de uitvoering van klagers werkzaamheden, welke uiteindelijk hebben geleid tot ontbinding van de arbeidsovereen-komst tussen de stichting en klager per 1 juli 2010, zulks bij beschikking van de kantonrechter te [plaats] d.d. 23 april 2010.

2.3 Ten behoeve van de in voormelde ontbindingsprocedure tussen de stichting en klager gehouden mondelinge behandeling heeft de raadsman van de stichting ‘aantekeningen ter zitting’ opgesteld en ter zitting overgelegd. In die aantekeningen staat in de navolgende paragrafen onder meer vermeld:

§ 21: In de afgelopen week hebben D [de bestuurder van de stichting; toevoeging Accountantskamer] en voorzitter van de Raad van Toezicht E (…) nog gesproken met [betrokkene]. Deze gaf nog eens aan dat de jaarrekening 2008, anders dan het jaar daarvoor, zonder fricties met de accountant tot stand is gekomen, maar dat wel bekend is dat enorme interne fricties hebben gespeeld tussen X en medewerkers van de EAD.

§ 29: Y heeft echter nog uitdrukkelijk laten weten dat het zeer uitzonderlijk is dat dit voordeel over 2008 nog is behaald, dat dit volstrekt niet vanzelfsprekend is maar waarschijnlijk is te danken aan de goede relaties met de stakeholders die het bestuur onderhoudt.

§ 41: X heeft inderdaad op eigen initiatief en zonder overleg een project gestart om de managementinformatie te verbeteren. De accountant geeft aan hier nooit enig resultaat van te hebben gezien en dus niet op de hoogte te zijn van (de kwaliteit van) de implementatie. Zelfs van overleg of afstemming met de EAD is geen sprake geweest.

§ 55: De stellingen van X zijn volstrekt uit de lucht gegrepen. Er zijn geen regels die voorschrijven welk percentage van het budget aan overhead mag worden besteed. Naar beste weten van de bestuurder en de accountant, bij wie dit is gecheckt, bestaan er ook geen beleidsstukken waarin de provincie daarover een mening ventileert.

§ 61: D en E hebben ook over deze stellingen van X nog contact met de accountant gehad, die zich uitliet in termen als ”idioot”.

2.4 Bij brief van 30 november 2010 heeft de heer E in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Raad van Toezicht van de stichting aan de raadsman van betrokkene medegedeeld:

‘In 2009 en 2010 hebben zich enkele arbeidsrechtelijke geschillen voorgedaan tussen [de stichting] en [klager]. In een gerechtelijke procedure heeft [klager] de bestuurder ervan beticht, dat deze financieel beleid zou hebben gevoerd, dat in strijd was met geldende regelgeving. In dat kader is er contact gezocht met uw cliënt, als accountant het aanspreekpunt van vestiging1 voor [de stichting]. Immers, de accountant is door de Raad van Toezicht benoemd als onafhankelijk accountant.

Op 8 april 2010 hebben de bestuurder en ik aan uw cliënt, zo veel mogelijk in algemene termen, een aantal door [klager] ingenomen stellingen met betrekking tot de geldende regelgeving over kostenverantwoording voorgehouden. Uw cliënt heeft daarop eveneens in algemene termen geantwoord en bovendien benadrukt, dat hij op geen enkele manier betrokken wilde zijn in het arbeidsrechtelijke geschil. Vanzelfsprekend hebben wij dit volledig gerespecteerd. Voorts hebben wij bij uw cliënt nagevraagd of hij bepaalde hem door [klager] in de mond gelegde uitlatingen had gedaan, waarop uw cliënt ontkennend heeft geantwoord. Uw cliënt heeft nimmer een eigen oordeel over de persoon van [klager] of over het functioneren van [klager] gegeven. Wij hebben hem daar ook niet om gevraagd.

Uw cliënt heeft geen kennis genomen van de processtukken in de ontbindingsprocedure tussen [de stichting] en [klager]. Het verzoekschrift en de pleitaantekeningen van de advocaat van [de stichting] zijn ook niet op voorhand in concept aan uw cliënt toegestuurd.

Ik vertrouw erop u aldus naar behoren te hebben geïnformeerd.’

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene, met wie hij tijdens zijn dienstverband veelvuldig heeft samengewerkt, samengevat dat deze in het arbeidsrechtelijk geschil tussen klager en zijn werkgever de kant van de werkgever heeft gekozen, en dat zonder met klager overleg te plegen.

Klager heeft ter onderbouwing van zijn standpunt met name verwezen naar voormelde passages uit de pleitaantekeningen van de raadsman van de stichting.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, nu dit plaatsvond ná 1 januari 2007, moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft gesteld dat hij op geen enkele wijze betrokken is geweest in de arbeidsrechtelijke procedure - en ook overigens niet in het arbeidsgeschil - tussen klager en zijn werkgever. Hij heeft ook aan de stichting aangegeven daarin niet betrokken te willen worden. Met de advocaat van de stichting heeft hij ook op geen enkele wijze contact gehad. Voor zover in de hiervoor geciteerde pleitaantekeningen betrokkenes naam in verband wordt gebracht met het functioneren van klager betreurt betrokkene dat, doch hij acht zich daarvoor in geen enkel opzicht verantwoordelijk.

4.5 Nu klager geen feiten en omstandigheden voor het tegendeel heeft aangevoerd, kan de Accountantskamer er slechts vanuit gaan dat wat betrokkene over (het ontbreken van) zijn aandeel in de juridische procedure heeft gesteld, juist is. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat betrokkene in enigerlei opzicht tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door de advocaat van de stichting in bedoelde procedure gedane uitlatingen. In zoverre is de klacht ongegrond.

4.6 Wat betreft het aan betrokkene gemaakte verwijt dat hij aan een bespreking ten kantore van de stichting heeft deelgenomen betreffende het arbeidsgeschil tussen de stichting en klager en daarbij een oordeel over het functioneren van klager zou hebben gegeven, geldt het volgende.

4.6.1 Als controlerend accountant van de stichting stond het betrokkene alleszins vrij om op uitnodiging een vergadering van de Raad van Toezicht d.d. 28 april 2009 en/of een nadere bespreking met de bestuurder en de voorzitter van de Raad van Toezicht d.d. 8 april 2010 bij te wonen. Uiteraard diende betrokkene daarbij wel de in de VGC neergelegde fundamentele beginselen in acht te nemen.

4.6.2 Betrokkene heeft dienaangaande aangevoerd dat hij slechts vanuit zijn deskundigheid feitelijke antwoorden heeft gegeven op vragen van de stichting en dat hij geen enkel oordeel over klager heeft gegeven, ter bevestiging waarvan hij heeft verwezen naar de inhoud van de hiervoor weergegeven brief van de voorzitter van de Raad van Toezicht van de stichting d.d. 30 november 2010. Klager heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd welke de Accountantskamer tot een ander oordeel zouden moeten brengen. De tot de gedingstukken behorende notulen van de vergadering, althans vergaderingen, waarbij betrokkene aanwezig was, bieden evenmin steun voor klagers standpunt. Overigens valt niet in te zien dat betrokkene, gezien zijn uitdrukkelijk uitgesproken wens om niet in het geschil tussen de stichting en klager betrokken te worden, had moeten veronderstellen dat zijn reactie desondanks een rol zou gaan spelen in hun juridische procedure. Dit onderdeel van de klacht stuit af.

4.7 Voor zover klager met zijn brief van 19 december 2010 betoogt dat betrokkene op 8 april 2010 op de gestelde vragen feitelijk onjuist heeft geantwoord, geldt dat klager tegenover betrokkenes betwisting dienaangaande onvoldoende heeft gesteld waaruit kan volgen dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook dit onderdeel van de klacht faalt.

4.8 De klacht dient - in al haar onderdelen - dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.9 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2011.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagerdan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.