ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0177 Accountantskamer Zwolle 11/17 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0177
Datum uitspraak: 17-06-2011
Datum publicatie: 17-06-2011
Zaaknummer(s): 11/17 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Onafhankelijkheid is krachtens de VGC geen direct vereiste bij non-assurance dienstverlening, maar onder omstandigheden kan onafhankelijk gedrag ook bij een dergelijke dienstverlening een bedreiging voor de objectiviteit of geheimhouding opleveren, waartegen, indien mogelijk, waarborgen genomen moeten worden.Een klacht kan niet ter zitting worden aangevuld met een nieuwe klacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 17 juni 2011

in de zaak met nummer 11/17 WTRA AK van

X,

te (plaats),  

K L A G E R ,

t e g e n

Y,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 8 oktober 2010 ingekomen klaagschrift van oktober 2010 en de op 7 januari 2011 ingekomen aanvulling daarop met bijlagen;

-         het op 1 februari 2011 ingekomen verweerschrift van 31 januari 2011 met bijlagen;

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 april 2011 waar zijn verschenen klager in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door A.

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als accountant werkzaam voor het kantoor Z te [plaats].

2.2 Klager is van 1994 tot en met 2003 als adjunct-directeur, werkzaam geweest bij het bedrijf B.V.1 (hierna: B.V.1) te [plaats] waarvan betrokkene de accountant was. In die periode is hij getrouwd met de dochter van de algemeen directeur, inmiddels zijn ex-echtgenote.  

2.3 Klager is met zijn werkzaamheden voor B.V.1 gestopt en heeft destijds met betrokkene gesproken over het starten van een nieuw bedrijf. De boekhouding van dit bedrijf wordt gedaan door  Accounting.2 uit [plaats]. Betrokkene heeft bij de NOvAA melding gemaakt van deze tenaamstelling vanwege het (mogelijk onrechtmatig) gebruik van de aanduiding ‘Accounting’.

2.4 Betrokkene is eveneens werkzaam als accountant voor B.V.3 te [plaats], waarvan B (hierna: B) de pensioenadviseur van klager is.  

2.5 Betrokkene heeft de ex-echtgenote van klager in de echtscheidingsprocedure, die is gestart in januari 2008, geholpen met een pensioenopgave als gevraagd door de rechtbank in het kader van de verevening van pensioenen. Ten behoeve van het aan klagers ex-echtgenote toekomende pensioen heeft betrokkene op haar verzoek bij B, informatie opgevraagd.

2.6 Het kantoor van  betrokkene heeft twee maal een factuur ontvangen voor  besprekingen die het kantoor heeft gehad met een advocaat van de ex-werkgeefster van klager inzake de beëindiging van de arbeidsrelatie tussen B.V.1 en klager. Deze facturen zijn doorbelast aan B.V.1.

3. De klacht

3.1 Klager vindt dat betrokkene zijn ex-echtgenote niet had mogen bijstaan in de echtscheidingsprocedure, dat hij pensioenadviseur B niet had mogen benaderen ter advisering van zijn ex-echtgenote en dat betrokkene meegewerkt heeft aan fraude door de advocaatkosten van zijn ex-echtgenote in de scheidingsprocedure door te factureren aan b.V.1. Klager verwijt betrokkene dat hij zich daardoor niet heeft onthouden van al hetgeen schadelijk is voor de eer van de stand van de accountants-administratieconsulenten, zoals was bepaald in de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA).

3.2 Klager heeft ter zitting zijn klacht nog aangevuld met de stelling dat betrokkene aan klagers ex-echtgenote een rapport van zijn hand ter beschikking heeft gesteld.

4. De gronden van de beslissing

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 De Accountantskamer stelt vast dat het verweten handelen en/of nalaten van betrokkene betrekking heeft op de periode ná 1 januari 2007 zodat dit moet worden getoetst aan de sedertdien geldende Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC) en wel in het bijzonder aan het voor alle accountants-administratieconsulenten geldende deel A daarvan. Het door klager aan betrokkene verweten handelen dient derhalve niet, zoals hij heeft aangevoerd, getoetst te worden aan de GBAA.

  4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4. 4.1 Klager vindt dat betrokkene zijn ex-echtgenote niet had mogen bijstaan omdat betrokkene door zijn zakelijke en persoonlijke relatie met klager tot 2003 en zijn verwevenheid met B.V.1, in die relatie niet onafhankelijk kan optreden. Dienaangaande overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.2 Ingevolge de artikelen A-100.2 en A-100.4 VGC neemt een accountant-administratie-consulent de fundamentele beginselen, integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag in acht, signaleert hij bedreigingen voor een goede naleving daarvan en treft hij zonodig waarborgen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau. Onafhankelijkheid is, anders dan in het algemeen aan openbaar accountants indertijd op grond van de GBAA was voorgeschreven, krachtens de VGC in het kader van non-assurance dienstverlening in zoverre geen (direct) vereiste.

Naar het oordeel van de Accountantskamer kan echter ook bij non-assurance dienstverlening een zekere vertrouwdheid van een accountant met partijen, die naderhand met elkaar in geschil raken, met zich brengen dat de door een accountant in acht te nemen objectiviteit jegens hen in gedrang komt. Bezien in samenhang met de bedreiging dat hij alsdan gebruik zou kunnen maken van van partijen verkregen informatie, bestaat er bovendien een bedreiging voor zijn in acht te nemen geheimhouding ten aanzien van die informatie.

4.4.3 Betrokkene was de accountant van B.V.1 en niet van klager. De daaruit ontstane contacten tussen klager en betrokkene zijn, naar de Accountantskamer is gebleken, niet van recente datum doch dateren uit de periode 1994 tot en met 2003. Daarnaast heeft klager aangaande die contacten ter zitting geponeerd dat betrokkene van allerlei privézaken van klager op de hoogte is, maar heeft hij om hem moverende redenen, behalve voor zover het zijn pensioen betreft, niet nader toegelicht om welke informatie van persoonlijke aard het zou gaan en op welke wijze die informatie dan tegen hem gebruikt zou kunnen worden. Betrokkene heeft overigens de door klager gestelde intensiteit en aard van de contacten betwist. Een en ander brengt de Accountantskamer tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat  de mate van vertrouwdheid tussen klager en betrokkene meer dan betrekkelijk gering is geweest. Ook is niet gebleken dat klager aan betrokkene feiten heeft toevertrouwd die onder het in acht te nemen fundamentele beginsel van geheimhouding vallen, behoudens inzake het pensioen waarover hierna meer. Dat betekent dat het betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer vrij stond de ex-echtgenote  in de echtscheidingsprocedure bij te staan, zoals hij dit heeft gedaan,

4.5     Voor zover klager betrokkene verwijt dat hij B heeft benaderd ter advisering van zijn ex-echtgenote aangaande haar pensioenaanspraken, is niet aannemelijk geworden dat de kennis van het bestaan van dat pensioen is gebaseerd op door klager aan betrokkene in diens hoedanigheid van accountant toevertrouwde en bij zijn ex-echtgenote niet bekende  informatie. Van schending van de geheimhoudingsplicht is dan ook geen sprake. Het enkel opvragen namens de ex-echtgenote van de pensioengegevens bij B is in dit kader overigens ook niet in strijd met enige beroepsregel. Dit leidt de Accountantskamer voorts tot het oordeel dat al helemaal niet gebleken is dat betrokkene ‘op slinkse wijze’ gebruik heeft gemaakt van zijn hoedanigheid van accountant om zo inzicht te krijgen in het pensioen van klager.

4.6 Klager heeft betrokkene voorts beticht van een frauduleuze handelwijze erin bestaande dat hij door hem ontvangen facturen met betrekking tot kosten van de advocaat van klagers ex-echtgenote in de scheidingsprocedure heeft doorgefactureerd aan B.V.1. Deze klacht is feitelijk volstrekt onvoldoende onderbouwd. Klager heeft aan de klacht uisluitend een veronderstelling ten grondslag gelegd, (hij stelt zelf ‘… als mocht blijken dat het inderdaad zo is,…’), terwijl hij tegenover gemotiveerde betwisting door betrokkene niets heeft ingebracht. De klacht moet derhalve wegens het ontbreken van een voldoende feitelijke grondslag ongegrond worden verklaard.

4.7 Klager heeft zich er tenslotte ter zitting nog over heeft beklaagd dat betrokkene aan klagers ex-echtgenote een rapport van zijn hand ter beschikking heeft gesteld, zonder vermelding van zijn naam en/of hoedanigheid, welk rapport door haar is gebruikt in de echtscheidingsprocedure. Dit klachtonderdeel is in een zodanig laat stadium naar voren gebracht dat betrokkene geen - laat staan voldoende - gelegenheid heeft gehad om zijn verweer tegen deze klacht voor te bereiden en zijn verdediging daarop in te richten. Daarvan uitgaande en in aanmerking nemende dat niet valt in te zien waarom klager zijn klacht dienaangaande niet eerder had kunnen aanvullen en uitbreiden, staat de goede procesorde in de weg aan bespreking van deze klacht. Dit betekent dat dit verwijt buiten inhoudelijke behandeling dient te blijven en in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.8 De klacht dient dan ook deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.9 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

1.      verklaart de klacht als vermeld onder 3.1 ongegrond;

2.      verklaart de klacht als vermeld onder 3.2 niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en H. de Hek (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkene, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.