ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0175 Accountantskamer Zwolle 10/982 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0175
Datum uitspraak: 17-06-2011
Datum publicatie: 17-07-2011
Zaaknummer(s): 10/982 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Onvoldoende aannemelijk geworden dat accountant werkzaamheden heeft verricht en in rekening heeft gebracht waarvoor geen opdracht is verstrekt. Opschorting van de werkzaamheden in verband met uitblijven van betaling van gezonden declaraties in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 17 juni 2011

in de zaak met nummer 10/982 Wtra AK van

X B.V. ,

vertegenwoordigd door A,

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. A.C. van Campen,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. B.P.W. van Brink.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 15 juni 2010 ingekomen klaagschrift van 14 juni 2010 met bijlagen en de aanvullingen daarop van respectievelijk 23 augustus 2010 met bijlagen, ingekomen op 24 augustus 2010, en van 31 augustus 2010, ingekomen op 2 september 2010;

-     het op 21 september 2010 ingekomen verweerschrift van 20 september 2010;

-     de op 2 december 2010 ingekomen nadere stukken van betrokkene;

-     de op 10 december 2010 ingekomen nadere stukken van klaagster.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 december 2010 waar zijn verschenen: namens klaagster, haar directeur, A, bijgestaan door mr. A.C. van Campen, advocaat te Uden, en betrokkene, bijgestaan door mr. B.P.W. van Brink, advocaat te Venlo.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is verbonden aan Accountants1 en Belastingadviseurs (hierna: Accountants1). Dit kantoor is ingaande 1 juli 2006 ontstaan nadat betrokkene samen met een compagnon de vestiging [plaats] van  accountants2 en belastingadviseurs (hierna: accountants2) had overgenomen. Betrokkene was niet actief binnen accountants2. Klaagster was een van de klanten van accountants2 die door Accountants1 is overgenomen. accountants2 heeft bij brief van 17 februari 2005 aan klaagster een offerte uitgebracht voor het verzorgen van de salarisadministratie, het per kwartaal boeken en/of beoordelen van de administratie, het samenstellen van de jaarrekening (bij B.V.’s ook het opstellen van de publicatiestukken en de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders), het verzorgen van belastingaangiften en overige bijzondere advieswerkzaamheden. De werkzaamheden zijn voornamelijk verricht door of onder leiding van een medewerker, B (hierna: B), die destijds aan accountants2was verbonden. Bij brief van 10 juli 2006 is aan klaagster gemeld dat de vestiging van accountants2 te [plaats] vanaf 1 juli 2006 werd voortgezet onder de naam Accountants1 en dat er op de naamswijziging na, niets veranderde in de dienstverlening. B is per 1 juli 2006 in dienst gekomen van Accountants2 en in de loop van 2007 vertrokken.

2.2 In verband met uitbreiding van haar activiteiten heeft klaagster een dochter-vennootschap (hierna: de dochter) opgericht, die op haar beurt de moeder is van vier andere vennootschappen (hierna: de kleindochters) die zijn opgericht in de periode van augustus tot en met december 2006. Al deze vennootschappen zijn op hetzelfde adres gevestigd en hebben één kantoor en één administratie.

2.3 Vanaf begin 2008 heeft Accountants1 herhaaldelijk bij klaagster aangedrongen op betaling van openstaande facturen. Deze betalingsachterstand is aan de orde geweest in een bespreking begin juni 2008, in een telefoongesprek begin september 2008 en in e-mailverkeer tussen de directeur van klaagster en betrokkene. Van de kant van klaagster is in een e-mailbericht van 9 september 2008 toegezegd dat zij binnen twee weken € 7.000,-- zou overmaken. In de loop van september 2008 is door Accountants1 een begin gemaakt met het opstellen van de jaarrekeningen van klaagster en haar dochtervennootschappen over 2007. Dit werk is stilgelegd toen de toegezegde betaling uitbleef en weer hervat nadat het bedrag was ontvangen. Eind november 2008 waren de jaarrekeningen in concept gereed. Betrokkene heeft klaagster toen bericht dat hij de concepten in de week daarna zou uitbrengen, op voorwaarde dat eerst de vorderingen van Accountants1 zouden worden voldaan. Bij brief van 2 december 2008 heeft klaagster betrokkene verzocht haar per ommegaande concepten van de jaarrekeningen over 2007 te doen toekomen. In datzelfde schrijven wordt geklaagd over het uitblijven van de ontvangst van de jaarrekening over 2006. Betrokkene heeft daarop in een e-mailbericht van 8 december 2008 medegedeeld dat de werkzaamheden voor klaagster werden opgeschort vanwege het uitblijven van betalingen en van betalingsvoorstellen tot het moment waarop de openstaande bedragen alsnog worden voldaan dan wel een betalingsvoorstel wordt gedaan waarmee betrokkene kan instemmen. Voorts heeft hij klaagster daarin meegedeeld dat hij vanwege de hoogte van de openstaande bedragen nog niet is overgegaan tot het definitief overhandigen van de jaarrekening over 2006, maar dat hij de jaarstukken over dat jaar wel heeft toegezonden aan de Kamer van Koophandel en tijdig aangifte VPB over 2006 had gedaan.

2.4 De definitieve jaarrekeningen over 2006 van klaagster, haar dochtervennootschap en een van haar kleindochters zijn door betrokkene bij brief van 18 januari 2008 toegezonden aan C , een registeraccountant die door klaagster steeds werd ingeschakeld om de stukken van en met Accountants1 te bespreken (hierna: C).

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het (aanvullend) klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten.

Betrokkene heeft:

a. verzaakt om nut en noodzaak van de door hem verrichte werkzaamheden met klaagster te bespreken voor zover die afweken van de met klaagster in februari 2005 overeengekomen werkzaamheden;

b. verzaakt de door hem aangebrachte correcties op de financiële administraties aan klaagster door te geven;

c. jaarrekeningen samengesteld voor (verlengde) boekjaren die nog niet waren afgesloten;

d. klaagster in strijd met in december 2008 gemaakte afspraken gedreigd dat hij de jaarrekening over 2007 niet tijdig zou opleveren om te bewerkstelligen dat bedragen aan hem zouden worden overgemaakt.

4. Beoordeling

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaatshad vóór 1 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBR-1994, en, voor zover het plaatshad na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast geldt dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 Klaagster heeft ter onderbouwing van onderdeel a. van haar klacht gesteld dat betrokkene vanaf juli 2006 werkzaamheden heeft verricht of heeft laten verrichten voor de dochter en de kleindochters zonder de opdrachten daarvoor en de condities waaronder deze uitgevoerd zouden worden vooraf te bespreken en vast te leggen. Betrokkene heeft niet gemeld dat de vergoeding voor de werkzaamheden het destijds door accountants2 in de brief van 17 februari 2005 geoffreerde bedrag ad € 2.000,-- substantieel ging overtreffen. Dat had van hem gevergd kunnen worden op grond van de op hem rustende zorgplicht. Overigens heeft een medewerker van betrokkene, B, klaagster wel tijdig en correct meegedeeld wanneer het offertebedrag werd overschreden en daarvoor ook de redenen uiteengezet. Dat de bedragen die in rekening werden gebracht zo hoog opliepen, heeft klaagster evenwel pas opgemerkt bij het opstellen van de jaarrekening. Betrokkene heeft bovendien werkzaamheden gedeclareerd aan klaagster en haar dochtermaatschappij die betrekking hebben op ‘Mehrwertsteuer’, terwijl die problematiek uitsluitend kon alleen spelen bij de Duitse kleindochter. In dat verband is aangevoerd dat betrokkene op 12 november 2008 7,75 uur ten laste van klaagster heeft geschreven en daarnaast ook nog 4,5 uur ten laste van haar dochtermaatschappij. Dat is ongeloofwaardig aangezien klaagster zelf slechts één personeelslid en haar dochter geen enkel personeelslid in dienst heeft.

4.4.2 Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit klachtonderdeel, daartoe het volgende stellend. In de brief van 17 februari 2005 staat duidelijk dat verwacht werd dat het honorarium voor de jaarlijks terugkerende werkzaamheden voor klaagster circa € 2.000,-- zal bedragen. Deze mededeling houdt geen afspraak in over het (maximaal) te declareren bedrag en is mede gestoeld op informatie die klaagster zelf heeft verstrekt. In de brief staat verder dat accountants2 voor de geoffreerde werkzaamheden verschillende uurtarieven hanteert. Bovendien is de situatie rond de onderneming van klaagster in de loop der tijd gewijzigd. Ook aan de dochter en de kleindochters zijn facturen gestuurd. Klaagster heeft zich eerst in maart 2009 beklaagd over de hoogte van de facturen, terwijl alleen al aan klaagster zelf jaarlijks veel meer dan € 2.000,-- in rekening was gebracht.

4.4.3 De Accountantskamer stelt voorop dat er geen rechts- of gedragsregel is aan te wijzen op grond waarvan betrokkene verplicht was de (aard en omvang van de) aan hem verstrekte opdracht(en) schriftelijk aan klaagster en/of haar dochter en/of kleindochters te bevestigen. Dat neemt niet weg dat het sterk de voorkeur had verdiend als klaagster dit wel gedaan, al was het maar om klachten zoals de onderhavige te voorkomen. Wat daar verder van zij, de Accountantskamer brengt in herinnering dat zij al meermalen heeft geoordeeld dat over declaraties van accountants bij haar alleen met succes kan worden geklaagd als de betrokken accountant bij het opstellen en het indienen van declaraties zodanig in strijd  met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van de bij de Wet RA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, zoals bedoeld in artikel 51 Wet RA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de GBR-1994 of   de VGC). Daarbij  moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient. De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad van Geschillen is voorbehouden om te oordelen over civielrechtelijke geschillen in zake declaraties van accountants.

4.4.4 Ter zitting heeft de directeur van klaagster verklaard dat hij ervan uitgegaan is dat B ook voor de dochter en de kleindochters werkzaamheden zou gaan verrichten. Hij acht een bedrag van € 2.000,-- voor elk van de vennootschappen afzonderlijk een reële vergoeding. De Accountantskamer stelt vast dat de brief van 17 februari 2005 geen aanbod behelst om de daarin geoffreerde werkzaamheden voor een bedrag van € 2.000,-- per jaar te verrichten. Expliciet wordt vermeld dat het om een verwachting gaat. In een van de volgende zinnen valt te lezen dat het om een indicatie gaat omdat het honorarium is gerelateerd aan de tijd die aan de opdracht zal worden besteed. Op de laatste bladzijde wordt meegedeeld dat de in de brief vermelde uurtarieven voor het jaar 2005 gelden. Gezien het vorenstaande heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene bij het declareren aan klaagster, haar dochter en haar kleindochters de onder 4.4.3 beschreven normen niet in acht heeft genomen.

4.4.5 Dat oordeel wordt niet anders door de verwijzing ter zitting naar een beschuldiging die een oud-medewerker van Accountants1 heeft geuit in een procedure ten overstaan van de kantonrechter, inhoudende dat betrokkene werkzaamheden in rekening heeft gebracht die hij niet heeft verricht. In het overgelegde vonnis van deze kantonrechter wordt immers geoordeeld dat, nu Accountants1 de beschuldiging gemotiveerd heeft betwist, niet kan worden vastgesteld of de betrokken werknemer het gelijk aan zijn zijde heeft. Ook het feit dat twee andere oud-medewerksters hebben verklaard dat betrokkene urenstaten heeft beoordeeld en aangepast voordat ze definitief werden, wat daarvan ook zij, kan niet leiden tot de vaststelling dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de onder 4.4.3 weergegeven normen.

4.4.6 Wat betreft de berekende werkzaamheden aan (Duitse) Mehrwertsteuer moet worden vastgesteld dat betrokkene ter zitting onweersproken heeft gesteld dat er ook voor andere vennootschappen dan de Duitse kleindochter werkzaamheden zijn verricht in verband met die (Duitse) belasting. Deze vennootschappen behoefden daarvoor een fiscaal nummer in verband met de transacties die tussen de vennootschappen zouden worden gedaan. Daarnaast betrof de declaratie werkzaamheden in verband met een transactie als bedoeld in artikel 2:204c BW (‘Nachgr ü ndung’). Nu klaagster dit onweersproken heeft gelaten, vermag de Accountantskamer niet in te zien dat betrokkene ter zake een verwijt treft.

4.4.7 Al wat hiervoor is overwogen brengt mee dat het in overweging 3.1 sub a. weergegeven onderdeel van de klacht ongegrond is.

4.5 In onderdeel b. van de klacht verwijt klaagster betrokkene dat door zijn handelwijze, om na te laten de door hem of onder zijn verantwoordelijkheid gemaakte correcties op de administratie van klaagster en de dochter/kleindochters met hen te bespreken en aan hen door te geven, zij niet in de gelegenheid is geweest haar administraties te laten aansluiten op de door betrokkene samengestelde jaarrekeningen en dat zij daardoor kosten heeft moeten maken.

Betrokkene heeft daartegen onweersproken ingebracht - samengevat - dat klaagster nimmer heeft gevraagd naar de voorafgaande journaalposten waarmee bedoelde aansluiting tot stand wordt gebracht en bovendien dat de opvolgend accountant zich niet bij betrokkene heeft gemeld voor (collegiaal) overleg te dier zake.

Het is dan ook naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk geworden dat betrokkene hier een verwijt treft.

4.6 Onderdeel c. van de klacht ziet op de (separate) jaarrekeningen 2006 van de dochter en een van de kleindochters. Het kernverwijt is dat deze zijn samengesteld per 31 december 2006 zonder overleg, terwijl het boekjaar in de statuten is verlengd tot 31 december 2007.

Uit de door betrokkene overgelegde brief van 18 januari 2008 blijkt echter dat hij te dier zake overleg heeft gehad en een afspraak heeft gemaakt met de adviserend accountant van klaagster C. Gesteld noch gebleken is dat C  een ander standpunt heeft ingenomen. Betrokkene heeft voorts betoogd dat die jaarrekeningen waren vereist voor de aangifte vennootschapsbelasting over 2006 van klaagster en voor het bepalen van de waarde van haar deelneming in de dochtermaatschappij per balansdatum. Dit betoog heeft klaagster onvoldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar heeft klaagster naar voren gebracht dat een en ander niet nodig was en, naar de Accountantskamer begrijpt, heeft zij bepleit dat betrokkene, in verband met van zijn wetenschap omtrent de (negatieve) waarde van de vennootschappen en het ontbreken van een fiscale claim, voor een simpeler oplossing had kunnen opteren of had moeten adviseren om de fiscale eenheid pas per 1 januari 2008 in te laten gaan, maar dat, wat daar van zij, betekent niet dat betrokkene dienaangaande onjuist heeft gehandeld, te minder nu dat mede is gebaseerd op overleg met een andere door klaagster ingeschakelde accountant.

Naar het oordeel van de Accountantskamer is met een en ander onvoldoende gebleken dat betrokkene ter zake een tuchtrechtelijk verwijt treft. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

4.7 Het in overweging 3.1 onder sub d. weergegeven verwijt ziet op de opschorting van werkzaamheden door betrokkene in verband met achterstallige betalingen van klaagster.

De Accountantskamer heeft een en andermaal geoordeeld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt - daaronder te begrijpen het opschorten van werkzaamheden in verband met het uitblijven van vermeend verschuldigde bedragen - in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. [1]

Hier is van belang dat de stelling van betrokkene dat klaagster nog bedragen voor verrichte werkzaamheden is verschuldigd niet als onjuist kan worden aangemerkt en voorts dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door die handelwijze van betrokkene - het opschorten van de werkzaamheden in afwachting van de ontvangst van betalingen - in enigerlei opzicht nadeel heeft ondervonden. Het bestaan van een dergelijke bijzondere omstandigheid is in dit geval dan ook niet aannemelijk geworden.

Dit verwijt treft naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook geen doel.

4.8 De klacht dient - in al haar onderdelen - dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.9 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

·        verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA en mr. E.W. Akkerman, rechterlijke leden, en S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA, accountantsleden en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOVAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 2 juli 2010 (Wtra 10-563), 13 juli 2010 (Wtra 10-192), 13 juli 2010 (Wtra 09-2073) en 5 november 2010 (Wtra 10/543).