ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0169 Accountantskamer Zwolle 10/761 Wtra AK (eindbeslissing)

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0169
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 24-05-2011
Zaaknummer(s): 10/761 Wtra AK (eindbeslissing)
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie:   Weigering (onvoorwaardelijk) medewerking te verlenen aan hertoetsing, ook na alsnog daartoe door de accountantskamer in de gelegenheid te zijn gesteld.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 23 mei 2011 in de zaak met nummer 10/761 Wtra AK van

het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

gevestigd en kantoorhoudende te ´s-Gravenhage,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de volgende in de zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, te weten:

-          het op 18 mei 2010 ingekomen klaagschrift, gedateerd 17 mei 2010, met bijlagen;

-          het op 8 juni 2010 ingekomen verweerschrift, gedateerd 7 juni 2010.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 19 juli 2010, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - diens raadsvrouw/gemachtigde mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: Raad) als van de NOvAA en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon.

1.3.1 De Accountantskamer heeft op 17 september 2010 een beslissing (hierna: tussenbeslissing) in de zaak uitgesproken.

1.3.2 Daarin heeft de Accountantskamer overwogen dat betrokkene, omdat hij verplicht was zijn medewerking aan de (her)toetsing te verlenen, door zijn weigering te dier zake in strijd met de VPPT en de VRvT heeft gehandeld en dat hij, door zich niet te houden aan die regelgeving, niet professioneel heeft gehandeld in de zin van de VGC (artikelen A-100.4 juncto A-150.1). Aldus is betrokkene volgens de Accountantskamer tuchtrechtelijk verwijtbaar nalatig geweest in strijd met het bepaalde krachtens de Wet AA (artikel 51, eerste lid sub a) en heeft de Accountantskamer de klacht gegrond geoordeeld. De Accountantskamer heeft daarbij aangegeven oplegging van de maatregelen van berisping en van een geldboete van € 5.000,00 in beginsel passend en geboden te achten.

In de omstandigheid dat betrokkene ter zitting te kennen had gegeven alsnog te willen meewerken aan een (aanvullende) toetsing van zijn accountantspraktijk zag de Accountantskamer echter aanleiding om de eindbeslissing dienaangaande voor een periode van tenminste vier (4) maanden aan te houden.

Daarbij heeft de Accountantskamer aangegeven dat, indien vast zou komen te staan dat betrokkene binnen die termijn zonder nadere voorwaarden te stellen zijn medewerking zou hebben verleend aan een nadere, door de Raad van hem te vergen toetsing van zijn accountantspraktijk, alsnog de oplegging van voormelde boete achterwege zou worden gelaten.

1.3.3 De Accountantskamer heeft vervolgens - zakelijk weergegeven - beslist dat klager de Accountantskamer op een termijn van vier maanden na het verzenden van de tussenbeslissing (op 17 september 2010) bericht zou geven omtrent de naleving van voormelde voorwaarde. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

1.4 De Accountantskamer heeft vervolgens kennis genomen van de brief van 17 januari 2011 van de raadsvrouwe van klager met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2011, inhoudende een verzoek om de behandeling van de klacht, ingediend bij klaagschrift van 17 mei 2010 voort te zetten. Betrokkene heeft, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, naar aanleiding van deze brief geen nader verweerschrift ingediend.

1.5 De Accountantskamer heeft de mondelinge behandeling van de klacht ter openbare zitting van maandag 21 maart 2011 voortgezet. Op deze zitting waren wederom aanwezig - aan de zijde van klager - diens raadsvrouw/gemachtigde mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad als van de NOvAA en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon.

1.6 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun nadere standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer in vervolg op de in de tussenbeslissing onder 2.1 tot en met 2.9 opgesomde feiten, welke als herhaald en hier ingevoegd gelden, in het kader van onderhavige beslissing nog de navolgende feiten vast.  

2.10 Op 26 oktober 2010 is telefonisch contact opgenomen met betrokkene teneinde een datum overeen te komen voor een aanvullende toetsing van zijn accountantspraktijk.

2.11 Bij brief van 28 oktober 2010 heeft de Raad aangegeven voornemens te zijn de aanvullende toetsing te laten plaatsvinden op 22 november 2010. Bij brief van 11 november 2010 heeft de Raad betrokkene geïnformeerd over de samenstelling van het toetsingsteam.

2.12 Betrokkene heeft bij brief van 16 november 2010 aangegeven dat wat hem betrof de toetsing niet op 22 november 2010 zou plaatsvinden, omdat de brieven zijns inziens door een onbevoegde persoon waren geschreven.

2.13 Bij brief van 17 november 2010 heeft klager aangegeven dat de brieven van de Raad bevoegdelijk zijn ondertekend. Betrokkene is voorts medegedeeld dat zijn brief van 16 november 2010 door klager wordt opgevat als een weigering medewerking te verlenen aan een aanvullende toetsing van zijn accountantspraktijk. Daarbij is betrokkene verzocht om, indien deze brief ten onrechte is beschouwd als weigering medewerking aan een aanvullende toetsing te verlenen, klager daaromtrent per ommegaande te informeren.

Noch klager noch de Raad hebben hierop een reactie van betrokkene ontvangen.

2.14 Bij brief van 20 december 2010 van de Raad is betrokkene medegedeeld dat de Raad gebleken is dat betrokkene geen medewerking heeft verleend aan de aanvullende toetsing en dat de Accountantskamer daarover zou worden geïnformeerd.

3. De klacht

De klacht zoals beschreven in de tussenbeslissing geldt als hier ingevoegd.

4. De gronden van de beslissing

4.1 De Accountantskamer blijft bij hetgeen zij in voormelde tussenbeslissing heeft overwogen als vermeld in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.14 eerste zin en heeft beslist. Voorts overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.2 Conform de tussenbeslissing is betrokkene nadien door de Raad in de gelegenheid gesteld zijn medewerking aan een nadere toetsing van zijn accountantspraktijk te verlenen. Betrokkene heeft dit geweigerd, zoals uit zijn brief van 16 november 2010 aan klager blijkt, althans hij heeft de Raad niet laten weten dat zijn brief van 16 november 2010 ten onrechte is opgevat als een weigering. Ook heeft hij niet gereageerd op de brief van 20 december 2010 waarin de Raad hem heeft medegedeeld dat de Accountantskamer zou worden geïnformeerd over het uitblijven van zijn medewerking aan de aanvullende toetsing. Genoemde stukken duiden er naar het oordeel van de Accountantskamer genoegzaam op dat betrokkene geweigerd heeft om zijn medewerking aan bedoelde toetsing te verlenen.

4.3 Weliswaar heeft betrokkene vervolgens ter zitting van 21 maart 2011, overigens tardief, betoogd dat hij bereid was medewerking aan een toetsing te verlenen maar hij heeft daaraan toegevoegd deze medewerking slechts te kunnen verlenen als aan zekere voorwaarden dienaangaande zou zijn voldaan. Aldus heeft betrokkene zijn medewerking niet onvoorwaardelijk, en derhalve niet conform de in de tussenbeslissing onder 4.14 gestelde conditie, verleend.  Door gemachtigde van klager is ter zitting bepleit een hogere boete dan € 5000,- op te leggen nu betrokkene niet alsnog of wederom niet onvoorwaardelijk zijn medewerking aan de toetsing heeft verleend. Daarvoor acht de Accountantskamer echter geen termen aanwezig.

Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde geldboete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van (tijdelijke) doorhaling moet worden opgelegd.

4.4 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.5 Het vorenstaande brengt met zich dat als volgt op de klacht dient te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

·         verklaart de klacht gegrond;

·         legt ter zake aan  betrokkene op:

                  - een berisping,

                     en

      - een geldboete van € 5.000,00  (vijfduizend euro) welke boete binnen een maand na het uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer betaald dient te worden door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ‘s-Gravenhage onder vermelding van het zaaksnummer 10/761 Wtra AK;

·         verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA en mr. E.F. Smeele, (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en   betrokkene, tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.