ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0167 Accountantskamer Zwolle 10/1991 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0167
Datum uitspraak: 09-05-2011
Datum publicatie: 10-05-2011
Zaaknummer(s): 10/1991 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Vrijwillige uitschrijving uit het accountantsregister staat niet aan een tuchtrechtelijke beoordeling in de weg van het handelen of nalaten in de periode waarin betrokkene nog wel was in geschreven. Herhaalde constatering van het niet voldoen aan het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing, bestaande uit het niet voldoende vastleggen van wat is gedaan aangaande de acceptatie van cliënten en opdrachten en de werkzaamheden en uit een tekortschietende rapportage. Niet voldoen aan PE-verplichting. Maatregel van doorhaling.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van

9 mei 2011 in de zaak met nummer 10/1991 Wtra AK van

het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mw. mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

voorheen accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te (plaats),

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. A.J. Tekstra.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de volgende in de zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, te weten:

-          het op 24 november 2010 ingekomen klaagschrift van 23 november 2010, met bijlagen en

-          het op 25 januari 2011 ontvangen verweerschrift van de raadsman van betrokkene van 21 januari 2011.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 28 februari 2011, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - diens raadsvrouw mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA en - aan de zijde van betrokkene - Y, tot bijstand vergezeld van diens raadsman mr. A.J. Tekstra, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht en doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was tot 1 april 2010 ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent op het kantoor Belastingadviseurs1 te (plaats).

2.2 Op 22 september 2006 heeft een toetsing van zijn accountantspraktijk te (plaats) plaatsgevonden. De Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) is op 26 januari 2007 op basis van de bevindingen van het toetsingsteam tot een negatief eindoordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene gekomen. De Raad heeft betrokkene een termijn van twee jaar gegeven waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk diende te worden aangepast aan de normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT). De Raad heeft daarbij te kennen gegeven dat na afloop van deze termijn een hertoetsing van de accountantspraktijk zou plaatsvinden. Om te bereiken dat de gegeven aanwijzingen binnen de daartoe geboden termijn zouden worden uitgevoerd, heeft de Raad betrokkene opgedragen een door de Raad goed te keuren verbeterplan in te dienen. De Raad heeft voorts geadviseerd de gedane aanbevelingen in de accountantspraktijk door te voeren.

2.3 Bij brief van 24 februari 2007 heeft betrokkene een verbeterplan aan de Raad gezonden. Daarin heeft betrokkene vermeld welke wijzigingen in de werkwijze van de accountantspraktijk zouden worden doorgevoerd. De Raad heeft betrokkene per brief van 15 maart 2007 medegedeeld dat dit verbeterplan onvoldoende was. Bij brief van 1 juni 2007 heeft betrokkene daarop een herziene versie van het verbeterplan naar de Raad gezonden. Per brief van 20 juli 2007 heeft de Raad betrokkene ervan op de hoogte gesteld dat ook dit verbeterplan onvoldoende was, vermeld welke punten aanvulling behoefden en een periode van twee weken gegund voor de indiening van een aangepast verbeterplan en een regeling omtrent waarneming van de accountantspraktijk. Na uitblijven van een reactie van betrokkene hierop heeft de Raad hem op 9 augustus 2007 een herinnering gestuurd. Per brief van 25 augustus 2007 heeft betrokkene gereageerd op de punten die volgens de Raad aanvulling behoefden in het verbeterplan. Bij brief van 20 maart 2008 heeft de Raad betrokkene geïnformeerd het integrale verbeterplan te hebben goedgekeurd, zij het onder de voorwaarden:

-          Ondanks dat Belastingsadviseurs1 een kleine praktijk is en zich in [een] afbouwfase bevindt, is het een accountantspraktijk waaraan dezelfde eisen worden gesteld als aan iedere andere accountantspraktijk.

-          Uw cursusplan dient uit te gaan van de norm voor Permanente Educatie, dat wil zeggen gemiddeld 40 uren per jaar (minimaal 20 uren per jaar), 120 uren per drie jaar.

-          Ten aanzien van het accepteren en continueren van opdrachten dient u de informatie, overwegingen en conclusies schriftelijk vast te leggen.

-          Ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden dient u (cliëntspecifieke) werkprogramma's te hanteren en af te werken.

-          Ten aanzien van het inschakelen van deskundigen dienen de te stellen eisen aan een deskundige, alsmede de overwegingen om een deskundige in te schakelen, te worden vastgelegd. Dit geldt eveneens voor de conclusie.

-          Ten aanzien van de documentatie van de werkzaamheden dient u een vaste systematiek te hanteren; de dossiers dienen te zijn voorzien van een inhoudsopgave en tabbladen, zodat deze ook voor een derde, bijvoorbeeld een waarnemer, toegankelijk zijn.

Bij deze beslissing heeft de Raad medegedeeld dat aan de goedkeuring van het verbeterplan geen verwachtingen konden worden ontleend wat betreft de resultaten van de hertoetsing. De Raad heeft benadrukt dat indien bij hertoetsing blijkt dat de maatregelen en procedures niet of niet in voldoende mate zijn geïmplementeerd en/of deze toetsing op andere gronden voor een tweede maal tot het oordeel “voldoet niet” leidt, de Raad gehouden is om zijn bevindingen in de vorm van een klacht ter beoordeling aan de tuchtrechter voor te leggen.

2.4 Bij brief van 23 januari 2009 heeft de Raad betrokkene ervan op de hoogte gesteld dat in 2009 een hertoetsing van zijn praktijk zou plaatsvinden. Bij brief van 14 februari 2009 heeft betrokkene de Raad verzocht hem vrijstelling van de hertoetsing te verlenen omdat betrokkene, gelet op het feit dat hij op 19 april 2009 de 65-jarige leeftijd zou bereiken, voornemens was zijn accountantspraktijk over te dragen. Daarbij heeft betrokkene gesteld op het gebied van accountancy enkel nog samenstellingsopdrachten uit te voeren. Bij brief van 24 april 2009 heeft de Raad op dit verzoek gereageerd. De Raad heeft medegedeeld dat betrokkene zijn stelling dat hij zijn praktijk wil afbouwen met bewijsstukken diende te onderbouwen. Bij brief van 9 mei 2009 heeft betrokkene de Raad geïnformeerd niet in staat te zijn de gevraagde bewijsdocumentatie over te leggen. Niet de gehele praktijk, doch slechts de accountantswerkzaamheden werden afgebouwd. De accountantswerkzaamheden zouden enerzijds door natuurlijk verloop, anderzijds door verwijzing van cliënten naar andere accountants worden beëindigd. Bij beschikking van 13 mei 2009 heeft de Raad het verzoek van betrokkene van 14 februari 2009 om vrijstelling van hertoetsing afgewezen. De Raad heeft zich daarbij, blijkens de motivering van de beschikking, laten leiden door het feit dat betrokkene als openbaar accountant was geregistreerd en nog altijd accountantswerkzaamheden uitvoerde. Tegen deze beslissing heeft betrokkene geen bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gemaakt, zodat deze beslissing in rechte vaststaat.

2.5 Bij brief van 30 juni 2009 heeft de Raad betrokkene medegedeeld dat op 16 december 2009 de hertoetsing van zijn accountantspraktijk zou plaatsvinden. De Raad heeft betrokkene vervolgens ervan op de hoogte gesteld dat de hertoetsing verplaatst zou worden naar 18 december 2009, op welke datum de hertoetsing daadwerkelijk plaatsvond. Daarbij hebben de toetsers vastgesteld dat:

-          betrokkene in de jaren 2007-2009 (opnieuw) onvoldoende PE-punten had behaald om te voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van de permanente educatie, terwijl hem daarvan geen vrijstelling was verleend;

-          zich met betrekking tot de continuering van de opdrachten tekortkomingen voordeden als:

o       het niet vastgelegd zijn van afspraken over de uit te voeren opdracht;

o       het in de dossiers ontbreken van documenten waaruit blijkt of er een beoordeling van de aan de opdracht verbonden risico’s en een afweging of de opdracht kan worden gecontinueerd heeft plaatsgevonden, en

o       het in een dossier van een vennootschap onder firma ontbreken van kopieën van identiteitsbewijzen van één of meer vennoten, zulks in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft);

-          de getoetste dossiers weinig vastleggingen of aantekeningen bevatten, zowel ten aanzien van het onderdeel uitvoering van de werkzaamheden als het onderdeel documentatie van de werkzaamheden, dat die dossiers niet van indexen en tabbladen waren voorzien en dat een permanent dossier ontbrak;

-          zich in de wijze van rapportering tekortkomingen voordeden als:

o       het nog gebruiken van een oude versie van de samenstellingsverklaring en

o       het - in één dossier geconstateerde - afgegeven zijn van een beoordelings-verklaring in plaats van een samenstellingsverklaring.

2.6 Voorafgaand aan het afgeven van het definitieve eindoordeel van de Raad is betrokkene in de gelegenheid gesteld op de uitkomsten van de hertoetsing te reageren. Bij brief van 14 januari 2010 heeft de Raad daartoe het toetsingsdossier aan betrokkene toegezonden en hem een termijn verleend van drie weken om op de inhoud daarvan te reageren. Per brief van 23 januari 2010 heeft betrokkene de Raad laten weten van een inhoudelijke reactie op het toetsingsverslag af te zien.

2.7 De Raad van Toezicht is op 3 maart 2010 tot het oordeel gekomen dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing nog steeds niet voldoet aan de daarvoor geldende normen. Betrokkene heeft de bij de eerste, reguliere toetsing geconstateerde tekortkomingen niet weggenomen. Daarmee is sprake van een tweede negatief eindoordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing in de accountantspraktijk van betrokkene.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene dat hij in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de Verordening gedragscode AA’s

(hierna: VGC), en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150  van de VGC.

3.2 De klacht omvat twee onderdelen, te weten:

-          betrokkene heeft niet voldaan aan de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid doordat hij niet heeft voldaan aan de verplichting tot permanente educatie (PE), terwijl hem daarvan geen vrijstelling is verleend en

-          betrokkene heeft, in het bijzonder door tekortkomingen op de gebieden ‘acceptatie en continuering van opdrachten’ en ‘uitvoering en documentatie van de werkzaamheden’ en ‘rapportering’, niet voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing.

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1.1 De raadsman van betrokkene heeft gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu betrokkene zich reeds per 1 april 2010 heeft laten uitschrijven uit het accountantsregister en sindsdien de titel AA niet meer voert en niet meer als accountant opereert, zodat de NOvAA geen rechtstreeks en voldoende belang (meer) heeft bij het doorzetten van de onderhavige klacht. 

4.1.2 Dit verweer ziet eraan voorbij dat de gedragingen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, hebben plaatsgevonden gedurende de tijd dat hij nog wel ingeschreven stond in het accountantsregister en dat betrokkene daarom, gelet op het bepaalde in artikel 51, derde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA), ook thans nog ter zake van die gedragingen is onderworpen aan de tuchtrechtspraak. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen dan wel nalaten is vastgesteld bij de hertoetsing van de accountantspraktijk van betrokkene die op 18 december 2009 heeft plaatsgevonden en dat dit daarom moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en het voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft schriftelijk noch ter zitting de bij de hertoetsing van zijn accountantspraktijk op 18 december 2009 geconstateerde en aan de onderhavige klacht ten grondslag liggende feiten betwist.

4.5.1 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in het eerste klachtonderdeel wordt verweten, te weten het niet voldoen aan de verplichting tot permanente educatie (PE), terwijl betrokkene daarvoor geen vrijstelling was verleend, overweegt de Accountantskamer dat de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid zijn neergelegd in artikel A-100.4, onder c., en nader  zijn uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is onder meer bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van (onder meer) permanente educatie. Daaraan is gevolg gegeven met de vaststelling van de Nadere Voorschriften Permanente Educatie (NVPE). Daarin staan de vereisten aangaande de permanente educatie die de accountant-administratieconsulent dient te volgen om zijn vakkennis op peil te houden. In artikel 3, eerste lid, van de NVPE is bepaald dat de accountant minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald.

4.5.2 Betrokkene heeft over verscheidene jaren niet aan deze voorschriften voldaan, zulks ondanks het feit dat hij hierop bij de eerste ‑ reguliere - toetsing is gewezen. Mede gelet op de omstandigheid dat betrokkene een en ander niet heeft betwist, moet op grond van het voorgaande worden geconcludeerd dat betrokkene het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-110.4 onder c. van de VGC heeft geschonden. Het eerste klachtonderdeel moet daarom gegrond worden verklaard.

4.6.1 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel, te weten dat betrokkene niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6.2.1 Met betrekking tot de hiervoor onder 2.5 vastgestelde tekortkomingen in de accountantspraktijk van betrokkene inzake acceptatie en continuering van opdrachten heeft het volgende te gelden.

Hoofdstuk Bl-210 van de VGC stelt regels met het oog op het voorkomen van bedreigingen voor de integriteit of het professioneel gedrag. Die bedreigingen kunnen bestaan uit het uitvoeren van activiteiten die de accountant in relatie kunnen brengen met "discutabele aangelegenheden", waaronder bijvoorbeeld onwettige activiteiten, zo blijkt uit de artikelen Bl-210.1 en Bl-210.2 van de VGC.

In dat kader dient de openbaar accountant, voor het aanvaarden van een cliënt en voor het aanvaarden van een opdracht, na te gaan of dit mogelijk leidt tot een dergelijke bedreiging, zo volgt uit de artikelen Bl-210.1 tot en met Bl-210.9 van de VGC. Bij een doorlopende opdracht dient de openbaar accountant op grond van artikel Bl-210.6 van de VGC periodiek te (her)beoordelen of de relatie kan worden voortgezet.

De Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan Assurance verwante opdrachten (hierna: NVAKaav) vormen een nadere uitwerking van deze vereisten in de VGC en vinden hun basis in de artikelen Bl-291.2 en Bl-291.3 van de VGC. In artikel 11, eerste lid, van de NVAKaav is het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. In artikel 13, eerste lid, van de NVAKaav is daarnaast het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor ervoor zorgt dat, alvorens een aan assurance verwante opdracht wordt aanvaard of gecontinueerd, onderzoek wordt gedaan naar de integriteit van de cliënt. Op grond van artikel 14 van de NVAKaav dient de accountant continu na te gaan of hij zijn opdracht nog wel (al dan niet in gewijzigde vorm) kan voortzetten.

Ook in de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS), standaard 4410 voor de samenstellingsopdracht, zijn regels neergelegd omtrent de vastlegging van de opdrachtvoorwaarden. Op grond van het gestelde onder 7 van NVCOS 4410 dient de accountant zich ervan te overtuigen dat er tussen de opdrachtgever en hem overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht. Volgens het gestelde onder 8 van NVCOS 4410 kan de opdrachtbevestiging daartoe een nuttig hulpmiddel zijn. Een andere wijze van vastlegging is evenwel ook denkbaar. Daarmee wordt beoogd misverstanden te voorkomen over de doelstelling en de reikwijdte van de opdracht, de aard van de verantwoordelijkheid van de accountant en de wijze van rapportering.

Op grond van het gestelde onder 10 van de NVCOS standaard 4410 is vereist dat de accountant de aangelegenheden vastlegt die van belang zijn om te kunnen aantonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. Daaronder valt ook het vastleggen van de afweging of de opdracht kan worden geaccepteerd of gecontinueerd. Daarbij is relevant dat een dossier blijkens Leidraad 11 (onder 'werkprogramma's' en 'inrichting van het dossier') te allen tijde overdraagbaar moet zijn aan een andere accountant. Deze accountant moet namelijk op basis van het dossier kunnen zien of alle fundamentele beginselen in acht zijn genomen.

Ten slotte is in dit verband van belang het bepaalde in de Wwft. Artikel 3 Wwft verplicht de accountant-administratieconsulent ertoe cliëntenonderzoek te verrichten ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Dit cliëntenonderzoek dient de accountant blijkens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel onder a tot en met c onder meer in staat te stellen de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren, de eventuele uiteindelijk belanghebbende bij de opdracht te identificeren en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen. Hoe de identificatie dient plaats te vinden is vastgelegd in artikel 11 Wwft en nader uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling Wwft.

Uit artikel 3, tweede lid, sub d, van de Wwft blijkt dat de accountant voor zover mogelijk een voortdurende controle op de zakelijke relatie dient uit te voeren, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en zijn risicoprofiel. De Memorie van Toelichting houdt over die bepaling in:

"Het is van belang dat de instelling periodiek toetst of de cliënt nog voldoet aan het risicoprofiel, zoals dat is opgesteld bij aanvang van de dienstverlening. Instellingen kunnen immers alleen ongebruikelijke transacties opmerken als ze een goed beeld hebben van de betreffende cliënt. Indien uit bepaalde transacties blijkt dat de cliënt afwijkt van het profiel, dient de instelling na te gaan welke risico's dit oplevert."

(Kamerstukken II, 2007-2008, 31 238, nr. 3, p. 18.)

4.6.2.2 Uit de hertoetsing is gebleken dat in de dossiers van betrokkene onvoldoende was vastgelegd welke werkzaamheden waren verricht en dat het permanente dossier ontbrak. Daarnaast waren de dossiers niet, althans onvoldoende, gestructureerd. Van een deugdelijke documentatie en uitvoering van de werkzaamheden was geen sprake. Dit alles had tot gevolg dat de dossiers niet toegankelijk waren en niet weergaven wat in de uitvoering van de opdracht was gedaan. In Leidraad 11, hoofdstuk 7, is vermeld welke informatie in het dossier dient te worden opgenomen. Richtinggevend daarbij is dat een andere accountant, die geen eerdere ervaringen heeft met de desbetreffende opdracht, een indruk moet kunnen krijgen van de uitgevoerde werkzaamheden en van de op basis hiervan genomen beslissingen. Door de onvoldoende vastlegging is bovendien ook onduidelijk of de voor het opstellen van een samenstellingsverklaring vereiste werkzaamheden zijn verricht. Het betreft een structurele tekortkoming. Al bij de eerste, reguliere toetsing zijn tekortkomingen in de vastlegging van werkzaamheden geconstateerd. Ondanks de geboden hersteltermijn heeft betrokkene deze tekortkomingen niet weggenomen. Daarmee heeft betrokkene in strijd met de artikelen 8, 10 en 11 van de NVAKaav gehandeld, alsmede met het gestelde onder 10 in de NVCOS standaard 4410 en met het bepaalde in Leidraad 11, waarvan de hiervoor aangehaalde normen een weergave zijn van wat krachtens het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid in de VGC in deze heeft te gelden. 

4.6.3.1 Met betrekking tot de hiervoor onder 2.5 vastgestelde tekortkomingen in de accountantspraktijk van betrokkene inzake rapportering heeft het volgende te gelden.

Uit artikel 7 van de NVAKaav volgt dat bij een samenstellingsopdracht een samenstellingsverklaring door de accountant wordt afgegeven indien deze toestaat dat zijn betrokkenheid bij het financiële overzicht aan derden kenbaar wordt gemaakt. In artikel 1, sub i van de NVAKaav wordt de samenstellingsopdracht van financiële overzichten gedefinieerd. Het gestelde onder 2 van de NVCOS 4410 geeft nadere definities van de begrippen 'financieel overzicht' en 'samenstellen'. In het gestelde onder 6 van de NVCOS 4410 wordt bepaald dat de accountant die toestaat dat zijn betrokkenheid bij een door hem samengesteld financieel overzicht aan een derde partij kenbaar wordt gemaakt, bij dit financieel overzicht een samenstellingsverklaring dient uit te brengen. In het gestelde onder 18 van NVCOS 4410 staat vermeld wat in een samenstellingsverklaring dient te zijn opgenomen.

4.6.3.2 Bij de eerste, reguliere toetsing hebben de toetsers in de recapitulatie opgemerkt dat de rapporten niet altijd volledig waren. Dat gold ook voor de verklaringen. Bij de hertoetsing zijn wederom tekortkomingen in de wijze van rapportering aangetroffen. In de recapitulatie hebben de toetsers opgemerkt dat nog een oude versie van de samenstellingsverklaring werd gebruikt. Ernstiger is de constatering dat bij één getoetst dossier is geconstateerd dat een beoordelingsverklaring was afgegeven, in plaats van een samenstellingsverklaring. Het belang van de afgifte van een (aan de vereisten voldoenende) samenstellingsverklaring is groot. Uit de verklaring kan een derde namelijk afleiden tot waar de verantwoordelijkheden van de accountant reiken en waar de verantwoordelijkheden van de opdrachtgever liggen. Zonder samenstellingsverklaring wordt de indruk gewekt dat de accountant zonder voorbehoud en zonder beperking zijn goedkeuring verleent aan de inhoud van het financiële overzicht en daarvan kan bij een samenstellingsopdracht per definitie geen sprake zijn. Door ten onrechte een beoordelingsverklaring af te geven in plaats van een samenstellingsverklaring heeft betrokkene niet alleen onduidelijkheid geschapen, maar bovendien onjuiste verwachtingen gewekt over de waarde van de informatie en de verantwoordelijkheid van de accountant ten aanzien van de juistheid van de jaarrekening en het jaarverslag. Het feit dat de onderhavige verklaring in het Engels was gesteld had ertoe moeten leiden dat betrokkene met zo mogelijk nog meer zorgvuldigheid te werk was gegaan en alert was geweest op het gebruik van de juiste verklaring.

4.6.4 Op grond van het hiervoor onder 4.6.1 tot en met 4.6.3.2 vermelde en gelet op de omstandigheid dat betrokkene een en ander niet heeft betwist, moet worden geconcludeerd dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de voor hem relevante wet- en regelgeving en dat hij zodoende de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag en als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. respectievelijk e. van de VGC heeft geschonden. Het tweede klachtonderdeel moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.7 De Accountantskamer is van oordeel dat het niet naleven van voo rmelde verordeningen en nadere voorschriften, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, zware overtredingen oplevert. Die verordeningen en voorschriften beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken en zij zijn door betrokkene met hardnekkigheid overtreden, terwijl de toetsingen hebben uitgewezen dat de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening onder de maat is.

4.8 Het schenden v an de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid door niet te voldoen aan de verplichting tot permanente educatie (PE), wordt in het algemeen gesanctioneerd met een berisping en een geldboete (vanwege ten opzichte van collega-accountants met het niet volgen van permanente educatie behaald economisch voordeel). Betrokkene dient daarnaast te worden aangerekend dat hij bij de hertoetsing zijn stelsel van kwaliteitsbeheersing wederom niet op orde had en in dat verband niet heeft voldaan aan de vereisten voor continuering van opdrachten, uitvoering en documentatie van de werkzaamheden en rapportering, terwijl daarvoor sedert de eerste toetsing ruim drie jaren lang de gelegenheid had bestaan. Gezien al het voorgaande acht de Accountantskamer de maatregel van doorhaling van de inschrijving van betrokkene als accountant in het register bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, passend en geboden. De omstandigheid dat betrokkene zijn inschrijving in het accountantsregister van de NOvAA per 1 april 2010 heeft doen beëindigen, doet daaraan niets af of toe. Gelet op het bepaalde in artikel 8 Wtra, zal de Accountantskamer de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven bepalen op 10 jaren. De Accountantskamer ziet in dit geval geen aanleiding om naast deze ultieme maatregel in verband met het door betrokkene door het niet volgen van permanente educatie behaalde economisch voordeel ook nog een geldboete op te leggen.

4.9 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.   verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond in voege als hiervoor weergegeven;

2.      legt ter zake de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

3.      bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 10 jaren;

4.      verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans, (rechterlijke leden), prof. dr. G.C.M. Majoor RA en J. Maan AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2011.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en  betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.