ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0166 Accountantskamer Zwolle 10/1990 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0166
Datum uitspraak: 09-05-2011
Datum publicatie: 09-05-2011
Zaaknummer(s): 10/1990 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie:   Herhaalde constatering van het niet voldoen aan het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing, bestaande uit het niet voldoende vastleggen van wat is gedaan aangaande de acceptatie van cliënten en opdrachten en de werkzaamheden. Niet voldoen aan PE-verplichting. Notie bij betrokkene dat het anders moet en bereidheid tot hertoetsing. Maatregelen van berisping en van geldboete.   

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

v an 9 mei 2011 in de zaak met nummer 10/1990 Wtra AK van

het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te (plaats),

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van het op 24 november 2010 ingekomen klaagschrift van 23 november 2010, met bijlagen, en van de op 27 december 2010 ingekomen brief van betrokkene van 19 december 2010, waarin - onder meer - verlenging met vier weken van de termijn voor het indienen van een verweerschrift wordt verzocht. Dit verzoek is ingewilligd, in dier voege dat de termijn voor het indienen van een verweerschrift werd verlengd tot en met 24 januari 2011. Van betrokkene is echter geen verweerschrift ontvangen.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 28 februari 2011, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - diens raadsvrouw mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon.

1.3 De raadsvrouw en de gemachtigde van klager, alsmede betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Betrokkene heeft daarbij pleitnotities overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent.

2.2 Op 18 oktober 2004 heeft een toetsing van zijn accountantspraktijk (destijds te (plaats)) plaatsgevonden. De Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) is op 3 juni 2005 op basis van de bevindingen van het toetsingsteam tot een negatief eindoordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene gekomen. De Raad heeft betrokkene een termijn van twee jaar gegeven waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk diende te worden aangepast aan de normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT). De Raad heeft daarbij te kennen gegeven dat na afloop van deze termijn een hertoetsing van de accountantspraktijk zou plaatsvinden.

2.3.1 Op 27 april 2009 heeft een hertoetsing van de accountantspraktijk van betrokkene (inmiddels te (plaats)) plaatsgevonden. Daarbij hebben de toetsers onder meer vastgesteld dat:

-         (opnieuw) onduidelijk was of betrokkene had voldaan aan zijn PE-verplichting en

-         betrokkene niet had voldaan aan het vereiste om in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen.

2.3.2        De tekortkomingen die de toetsers in verband met dat laatste hebben geconstateerd betroffen:

-         het niet aanwezig zijn van een stelsel van opdrachtaanvaarding en het ontbreken van notities betreffende de beoordeling van de integriteit en onafhankelijkheid;

-         het in een bepaald dossier ontbreken van een beoordeling door de accountant of zich met betrekking tot de uitvoering van de opdracht bedreigingen voordeden aangaande de integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag en - in het verlengde daarvan - het niet afgegeven zijn van een schriftelijke opdrachtbevestiging dan wel het in het dossier ontbreken van een vastlegging anderszins van de voorwaarden van de opdracht, terwijl al evenmin sprake was geweest van (een vastlegging in het dossier van) de vereiste beoordeling bij de continuering van de opdracht;

-         het in een ander (tweede) dossier ontbreken van een schriftelijke opdrachtbevestiging, terwijl ook anderszins de voorwaarden van de opdracht ontbraken;

-         het in weer een ander (derde) dossier zich bevinden van een opdrachtbevestiging die niet gericht was aan de betreffende vennootschap, maar aan de groepsvennootschap waarvan niet duidelijk was welke vennootschappen daaronder vielen, zodat onduidelijk was of de opdrachtovereenkomst met de juiste vennootschap was aangegaan en

-         het in een weer een ander (vierde) dossier ontbreken van een beoordeling door de accountant of zich met betrekking tot de uitvoering van de opdracht bedreigingen voordeden aangaande de integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag en - in het verlengde daarvan - het ontbreken van een schriftelijke vastlegging van een beoordeling van de vraag of er risico’s aan de opdracht waren verbonden in de vorm van bedreigingen van de integriteit of het professioneel gedrag, alsmede het ontbreken van een beoordeling of de objectiviteit van de accountant was gewaarborgd. 

2.3.3 Tevens hebben de toetsers in dit verband geconstateerd dat zich gebreken voordeden in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden, verricht ten behoeve van (samenstellings)opdrachten. Deze tekortkomingen betroffen:

-         het in een bepaald dossier opgenomen zijn van werkprogramma’s waarop niets was ingevuld of geparafeerd, zodat geen inzicht in de uitgevoerde werkzaamheden bestond en geen sprake was van documentatie daarvan;

-         het in een ander (tweede) dossier niet opgenomen zijn van een werkprogramma;

-         het in weer een ander (derde) dossier niet vermeld zijn dat de cliënt deel uitmaakt van een groep, alsmede het uit dat dossier niet blijken of betrokkene heeft stilgestaan bij de vraag of door de groep een geconsolideerde jaarrekening is opgesteld en of de groep verplicht was deze door een accountant te laten controleren en voorts: het niet aansluiten van enkele posten, het eenmaal noemen van een onjuiste waarderings-grondslag, het onvermeld gebleven zijn van een (omvangrijke) verpanding en het ontbreken van een specificatie van de voorraden en

-         het in weer een ander (vierde) dossier opgenomen zijn van een verouderd organigram, waaruit een deelneming bleek in een onderneming die in 2005 failliet zou zijn gegaan, terwijl over dat faillissement in het dossier verder niets te vinden was, zodat vragen over eventuele openstaande claims van de curator, de huidige stand van zaken en verwachtingen voor de toekomst onbeantwoord werden gelaten en voorts: het in het jaardossier en/of permanent dossier niet te vinden zijn van een (getekende) pensioenbrief en stamrechtovereenkomst, terwijl op de balans omvangrijke posten dienaangaande waren opgenomen.

2.4 De Raad heeft het toetsingsverslag van de hertoetsing van 27 april 2009 bij brief van 2 juni 2009 aan betrokkene gezonden en per brief van 30 juli 2009 heeft de Raad betrokkene geïnformeerd dat hij had besloten zijn eindoordeel aan te houden in afwachting van informatie van betrokkene over zijn PE-verplichtingen voor de jaren 2006 en 2007, alsmede inzake een waarnemingsovereenkomst. Na het uitblijven van een reactie van betrokkene hierop, heeft de Raad per brief van 23 september 2009 betrokkene eraan herinnerd dat hij deze documenten diende over te leggen en per brief van 16 oktober 2009 heeft de Raad nogmaals gerappelleerd, omdat de Raad nog steeds de gevraagde stukken niet van betrokkene had ontvangen.

2.5 Bij brief van 8 december 2009 heeft betrokkene alsnog een kopie van een waarnemingsovereenkomst met een andere accountant overgelegd, alsmede een overzicht van de PE-punten die hij in de jaren 2007-2009 had behaald, te weten: 8 punten in 2007, 71 punten in 2008 en 89,5 punten in 2009.

2.6 Per brief van 21 januari 2010 heeft de Raad betrokkene de mogelijkheid geboden om binnen een termijn van zes weken na dagtekening van die brief een verbeterplan in te dienen, omdat de verplichting tot het indienen van een verbeterplan ten tijde van de eerste reguliere toetsing, die tot een negatief eindoordeel had geleid, nog niet bestond en de geconstateerde tekortkomingen bij de praktijk van betrokkene naar de mening van de Raad relatief eenvoudig en binnen een korte termijn te herstellen waren. Toen betrokkene hierop niet - als verzocht - binnen een week na dagtekening van deze brief te kennen had gegeven of hij van deze mogelijkheid gebruik wilde maken, heeft de Raad per brief van 8 februari 2010 betrokkene een laatste mogelijkheid geboden om binnen een week na dagtekening van deze brief te laten weten of hij gebruik wilde maken van de mogelijkheid een verbeterplan in te dienen en of hij akkoord ging met de uitvoering van een aanvullende tussentijdse hertoetsing en het voldoen van de kosten daarvan. In deze brief werd betrokkene tevens medegedeeld dat bij gebreke van een reactie zijnerzijds de Raad zich zou beraden op het indienen van een klacht.

2.7 Na het uitblijven van een reactie van betrokkene heeft de Raad bij brief van 27 mei 2010 zijn eindoordeel van dezelfde datum (dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene niet voldeed aan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening) naar betrokkene gezonden. De Raad volgde met dit negatieve eindoordeel het voorstel van de toetsers, waarmee sprake was van een tweede negatief eindoordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing in de accountants-praktijk van betrokkene.

3. De klacht

3.1 De klacht is gebaseerd op het gegeven dat de toetsers hebben geconstateerd dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan enige fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), te weten “deskundigheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en in hoofdstuk A-130 van de VGC en “professioneel gedrag” als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en in hoofdstuk A-150 van de VGC.

3.2 De klacht omvat twee onderdelen, te weten:

-         betrokkene heeft, door niet het vereiste aantal PE-punten te behalen, gehandeld in strijd met zijn verplichtingen in het kader van het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en hoofdstuk A-130 van de VGC, zoals nader uitgewerkt in de NVPE,

en

-         betrokkene heeft niet voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT, zijnde een schending van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikelen A-100.4 en A-150 VGC.

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten op 27 april 2009 is vastgesteld bij de hertoetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en dat dit daarom onder meer moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en het voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3.1  Met betrekking tot hetgeen betrokkene in het eerste klachtonderdeel wordt verweten, te weten het niet voldoen aan de verplichting tot permanente educatie (PE), overweegt de Accountantskamer dat de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid zijn neergelegd in artikel A-100.4, onder c., en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is onder meer bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van (onder meer) permanente educatie. Daaraan is gevolg gegeven met de vaststelling van de Nadere Voorschriften Permanente Educatie (NVPE). Daarin staan de vereisten aangaande de permanente educatie die de accountant-administratieconsulent dient te volgen om zijn vakkennis op peil te houden. In artikel 3, eerste lid, van de NVPE is bepaald dat de accountant minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. Hieraan is door betrokkene over de jaren 2006 en 2007 niet voldaan, omdat hij over 2006 geen opgave heeft gedaan - en het er daarom voor moet worden gehouden dat betrokkene over dat jaar geen PE-punten heeft behaald - en omdat hij over 2007 slechts 8 PE-punten heeft behaald.

4.3.2 Uit het voorgaande volgt dat betrokkene onverkort gehouden was - en nog steeds is - te voldoen aan de verplichting van permanente educatie en dat hij, door niet aan die verplichting te voldoen, het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft geschonden. Het eerste klachtonderdeel is daarom gegrond te achten.

4.4.1 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel, te weten dat betrokkene niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.2 Hoofdstuk B1-210 van de VGC stelt regels met het oog op het voorkomen van bedreigingen voor de integriteit of het professioneel gedrag. Die bedreigingen kunnen bestaan uit het uitvoeren van activiteiten die de accountant in relatie kunnen brengen met "discutabele aangelegenheden", waaronder bijvoorbeeld onwettige activiteiten, zo blijkt uit de artikelen B1-210.1 en B1-210.2 van de VGC. In dat kader dient de openbaar accountant, vóór het aanvaarden van een cliënt en vóór het aanvaarden van een opdracht, na te gaan of dit mogelijk leidt tot een dergelijke bedreiging, zo volgt uit de artikelen B1-210.1 tot en met B1-210.7 van VGC. Bij een doorlopende opdracht dient de openbaar accountant op grond van artikel B1-210.6 van VGC periodiek te (her)beoordelen of de relatie kan worden voortgezet. De Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (hierna: NVAKaav) vormen een uitwerking van de vereisten van de VGC en vinden hun basis in de artikelen B1-291.2 en B1-291.3 van de VGC. In artikel 11, eerste lid, van de NVAKaav is het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. In artikel 13, eerste lid, van de NVAKaav is daarnaast het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor ervoor zorgt dat, alvorens een aan assurance verwante opdracht wordt aanvaard of gecontinueerd, onderzoek wordt gedaan naar de integriteit van de cliënt. Op grond van artikel 14 van de NVAKaav dient de accountant continu na te gaan of hij zijn opdracht nog wel (al dan niet in gewijzigde vorm) kan voortzetten. Ook in de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS), standaard 4410 voor de samenstellingsopdracht, zijn regels neergelegd omtrent de vastlegging van de opdrachtvoorwaarden. Op grond van artikel 7 van NVCOS 4410 dient de accountant zich ervan te overtuigen dat er tussen de opdrachtgever en hem overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht. Ingevolge artikel 8 van NVCOS 4410 kan de opdrachtbevestiging daartoe een nuttig hulpmiddel zijn. Een andere wijze van vastlegging is evenwel ook denkbaar. Daarmee wordt beoogd misverstanden te voorkomen over de doelstelling en de reikwijdte van de opdracht, de aard van de verantwoordelijkheid van de accountant en de wijze van rapportering. Op grond van artikel 10 van de NVCOS 4410 is vereist dat de accountant de aangelegenheden vastlegt die van belang zijn om te kunnen aantonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. Daaronder valt ook het vastleggen van de afweging of de opdracht kan worden geaccepteerd of gecontinueerd. Ten slotte wordt in Leidraad 11 betreffende de kwaliteitsbeheersing binnen het accountantskantoor een kader geschetst voor de maatregelen die ten behoeve van de kwaliteitsbeheersing binnen een accountantspraktijk kunnen worden genomen.

4.5.1 Bij de eerste, reguliere, toetsing op 18 oktober 2004 hebben de toetsers geconstateerd dat in de opdrachtbevestigingen de verantwoordelijkheden van de accountant en de cliënt onvoldoende waren vastgelegd. Bij de hertoetsing op 27 april 2009 hebben de toetsers wederom vastgesteld dat een stelsel van opdrachtaanvaarding niet aanwezig was. Voorts hebben de toetsers toen geen notities betreffende de beoordeling van de integriteit en onafhankelijkheid aangetroffen en hebben zij in enkele dossiers een aantal gebreken geconstateerd als hiervoor onder 2.3.2 en 2.3.3 weergegeven.

4.5.2 Bij de acceptatie of continuering van een opdracht dient de accountant-administratieconsulent een analyse te maken van mogelijke bedreigingen die zich daarbij zouden kunnen voordoen. Op die wijze is hij in staat waarborgen te treffen bij een gebleken bedreiging of af te zien van het aangaan van een relatie met de betreffende cliënt, dan wel een bestaande relatie te beëindigen. Ook dient de inhoud van de opdracht tussen partijen duidelijk te zijn en dient daarover tussen partijen overeenstemming te bestaan. Een opdrachtbevestiging kan daartoe een nuttig hulpmiddel zijn, maar een andere wijze van vastlegging is ook denkbaar. Bij de hertoetsing is geconstateerd dat:

  • uit twee getoetste dossiers geenszins is gebleken dat betrokkene een afweging heeft gemaakt of de opdracht kon worden gecontinueerd;
  • in twee andere getoetste dossiers de voorwaarden van de opdracht tussen partijen niet (voldoende) waren vastgelegd;
  • in een van de getoetste dossiers het onduidelijk was met welke tak van het bedrijf de overeenkomst was aangegaan.

4.5.3 Voorts hebben de toetsers gebreken geconstateerd in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden van betrokkene. Een gebrekkige documentatie van de werkzaamheden heeft tot gevolg dat niet kan worden vastgesteld dat alle voor de samenstellingsopdracht vereiste werkzaamheden zijn uitgevoerd.

4.5.4 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de NVAKaav zorgt het accountantskantoor ervoor dat de documentatie ter zake van de door het accountantskantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten gedurende zeven jaar systematisch en vertrouwelijk wordt bewaard. Ingevolge artikel 10 van de NVAKaav beheerst de accountantspraktijk de kwaliteit van de door het kantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten. Artikel 11, eerste lid, van de NVAKaav bepaalt dat het accountantskantoor zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten zodanig inricht, dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. De wijze waarop de accountant-administratieconsulent hieraan uitvoering dient te geven is nader uitgewerkt in de NVCOS 4410. Daarin, meer in het bijzonder onder 10 tot en met 16A, is onder andere aangegeven op welke wijze de accountant de werkzaamheden dient uit te voeren en op welke wijze hij deze werkzaamheden dient te documenteren. In het onderhavige geval is vooral van belang het gestelde onder 10 van NVCOS 4410, waarin is bepaald dat de accountant de aangelegenheden dient vast te leggen die van belang zijn om aan te kunnen tonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. In het gestelde onder 11 tot en met 16A is vervolgens uitgewerkt welke verschillende werkzaamheden de accountant in ieder geval moet verrichten in het kader van de uitvoering van aan assurance verwante opdrachten. In Leidraad 11 "Kwaliteitsbeheersing binnen het accountantskantoor" van februari 2010 wordt (op p. 78-79) voorts een kader geschetst voor de maatregelen die ten behoeve van de kwaliteitsbeheersing binnen een accountantspraktijk kunnen worden getroffen. Daaruit volgt, en de Accountantskamer acht dit ook een verplichting die volgt uit de VGC en de daarop gebaseerde NVCOS 4410 en NVAKaav, dat in het dossier in ieder geval de informatie moet zijn opgenomen die een andere accountant, die geen ervaring heeft met de desbetreffende opdracht, een indruk geeft van de uitgevoerde werkzaamheden en van de basis van de genomen beslissingen.

4.5.5 De toetsers hebben geconstateerd dat de getoetste dossiers gebreken vertoonden. Enerzijds ging het daarbij om onvolledigheden: in de dossiers waren de verrichte werkzaamheden onvoldoende gedocumenteerd. Anderzijds hebben de toetsers onregelmatigheden opgemerkt in de werkzaamheden betreffende een bepaald (hiervoor: het derde) dossier.

4.5.6 Het dossier is van cruciaal belang om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden zijn verricht en of deze zijn verricht in overeenstemming met de voor afgifte van een samenstellingsverklaring geldende vereisten. Als leidraad voor de informatie die in ieder geval in de dossiers dient te worden opgenomen geldt dat de dossiers overdraagbaar dienen te zijn aan een opvolgend accountant en daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.

4.5.7 In de dossiers van betrokkene is niet door middel van werkprogramma’s of op andere wijze vastgelegd dat de vereiste werkzaamheden zijn verricht. Daardoor had betrokkene er ook onvoldoende zicht op of de vereiste werkzaamheden wel waren verricht en bleek ook voor anderen niet duidelijk welke werkzaamheden waren verricht, met als gevolg dat de opdracht niet te allen tijde overdraagbaar was.

4.5.8 In twee dossiers zijn verschillende materiële gebreken geconstateerd. Van de door een accountant-administratieconsulent uitgevoerde werkzaamheden mag worden verwacht dat deze voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Cliënten van een accountant, maar ook derden, ontlenen verwachtingen aan de betrokkenheid van een accountant bij de jaarstukken over de kwaliteit ervan en de accountant moet aan deze verwachtingen kunnen voldoen. Met betrekking tot deze twee dossiers hebben de toetsers vastgesteld dat de werkzaamheden van betrokkene niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen.

4.6 Op grond van het hiervoor onder 4.4.1 tot en met 4.5.8 vermelde moet worden geconcludeerd dat betrokkene niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT, zijnde een schending van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikelen A-100.4 en A-150 VGC. Het tweede klachtonderdeel moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.7 De Accountantskamer is van oordeel dat het niet naleven van voormelde verordeningen en nadere voorschriften, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, ernstige overtredingen van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en/of professioneel gedrag oplevert. Die verordeningen en voorschriften beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken en zij zijn door betrokkene met hardnekkigheid overtreden, terwijl de toetsingen hebben uitgewezen dat de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening duidelijk onder de maat was. Voorts heeft betrokkene bij zijn beroepsuitoefening zich niet gehouden aan het conceptueel raamwerk, als is voorgeschreven in de artikelen A-100.5 e.v. en B1-210.1 e.v.

4.8 Het schenden van de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid door niet te voldoen aan de verplichting tot permanente educatie, wordt in het algemeen gesanctioneerd met een berisping en een geldboete, deze laatste vanwege ten opzichte van collega-accountants behaald economisch voordeel met het niet volgen van permanente educatie over 2006, als hiervoor overwogen in punt 4.3.1. Het gegeven dat betrokkene over 2007 slechts 8 PE-punten heeft behaald, zal daarbij niet worden meegerekend omdat hierbij moet worden aangetekend dat betrokkene over de jaren 2008 en 2009 het tekort aan behaalde PE-punten over 2007 als het ware heeft gecompenseerd door in die jaren zodanig veel PE-punten te behalen, dat het over de jaren 2007 t/m 2009 door hem te behalen minimumaantal van 120 PE-punten ruimschoots werd overschreden.

4.9 Betrokkene moet verder worden aangerekend dat hij bij de hertoetsing zijn stelsel van kwaliteitsbeheersing nog steeds niet op orde had en in dat verband niet heeft voldaan aan de vereisten inzake de acceptatie en continuering van opdrachten en inzake de uitvoering en documentatie van zijn werkzaamheden, terwijl daarvoor sedert de eerste toetsing ongeveer vier jaren en zes maanden lang de gelegenheid had bestaan. Nu betrokkene ter zitting er blijk van heeft gegeven zich ervan bewust te zijn dat hij fouten heeft gemaakt en heeft verklaard dat hij open staat voor een hertoetsing, is de Accountantskamer van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met oplegging van de maatregelen van berisping en van een geldboete van een hierna te noemen hoogte.

4.10 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond in voege als hiervoor weergegeven;
  • legt als maatregelen aan betrokkene op:

-         een berisping

en

-         een geldboete ten bedrage van € 3.000,- (drieduizend euro), welke boete binnen een maand na het uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer door betrokkene dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ‘s-Gravenhage onder vermelding van het zaaksnummer 10/1990 Wtra AK;

  • verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans, (rechterlijke leden), prof. dr. G.C.M. Majoor RA en J. Maan AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2011.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of  betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.