ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0162 Accountantskamer Zwolle 10/1579 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0162
Datum uitspraak: 29-04-2011
Datum publicatie: 29-04-2011
Zaaknummer(s): 10/1579 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie:   Bevoegdheid van de Accountantskamer tot kennisname van klachten over beroepsmatig handelen van een accountant kan niet worden doorkruist door het gebruik van een clausule in de door de betrokken accountant gebruikte algemene voorwaarden. Accountant heeft nagelaten helder te communicaren met zijn cliënt over de werkzaamheden en de afspraken daarover. Schriftelijke vastlegging schiet tekort. Accountant heeft voorts nagelaten zijn cliënt tijdig over de beperkingen in zijn deskundigheid en vaardigheid te informeren en nader overleg te voeren over de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden, terwijl hij zonder enige terughoudendheid de aan de betreffende werkzaamheden bestede uren in rekening zijn gebracht. Zeer onzorgvuldig en onprofesioneel handelen. Maatregel van tijdelijke doorhaling van één maand.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 29 april 2011 in de zaak met nummer 10/1579 Wtra AK van

               X,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

raadsman: mr. J.G.M. Roels,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 14 september 2010 ingekomen klaagschrift van 14 september 2010 en de op 12 oktober 2010 ingekomen aanvulling daarop van 11 oktober 2010 met bijlagen;

-          het op 7 december 2010 ingekomen verweerschrift van 1 december 2010 met bijlagen en

-     de op 7 december 2010 ingekomen brief van 1 december 2010 van betrokkene.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 december 2010 waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. J.G.M. Roels, advocaat te Zeist, en betrokkene.

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant-administratieconsulent en belastingadviseur en houdt kantoor onder de naam Y Accountancy te [plaats]. Hij is jarenlang belastingadviseur van klager geweest en verzorgde diens privébelastingaangiften.

2.2 Na het overlijden van klagers vader op 13 maart 2004 heeft betrokkene per e-mail van 22 oktober 2004 aan klager inzake de nalatenschap, uiteengezet welke bemerkingen hij had bij het tot stand komen van de boedelverdeling en verrekening van oude schulden. In dat e-mailbericht is onder meer opgenomen:

‘(…) De belastingaangiften van je vader vanaf 2001 en latere jaren heb ik gecontroleerd. Conclusie; deze zijn niet juist geweest (op basis van de gegevens uit de aangiften). Hierdoor heeft je vader te hoge belastingaanslagen ontvangen en dus betaald. Om deze fout te herstellen en daardoor een groot bedrag terug te krijgen, bied ik hierbij aan om dit tegen no cure no pay te doen. Honoraria 20% van de belastingteruggave over 2001, 2002 en 2003.

2.3 Op 27 oktober 2004 hebben klager en betrokkene een machtiging ‘betreffende aanslagen, bezwaarschriften, beroepschriften enz. inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen’, ondertekend,  waarin klager betrokkene machtigt om:

‘1. Hem te vertegenwoordigen in alle zaken aangaande de Nalatenschap van de heer A, overleden op 13 maart 2004

2. Alsmede om al datgene te doen of na te laten, wat hij (gemachtigde) nodig oordeelt - (…) - om te komen tot een juiste vaststelling van de omvang van de nalatenschap van de heer A.

3. (…).

Ten aanzien van punt 2 wordt aanvullend afgesproken dat de gemachtigde zoveel mogelijk doet of nalaat nadat hij in overleg is getreden met ondergetekende.’

2.4 Bij brief van 10 november 2004 heeft betrokkene aan (mede-erfgenaam)

B een voorstel gedaan om de afwikkeling van de nalatenschap te bespoedigen en in ieder geval niet verder te vertragen.

2.5 Bij brief van 14 september 2007 heeft betrokkene klager medegedeeld zijn werkzaamheden voorlopig op te moeten schorten omdat er geen voldoende basis is van wederzijds vertrouwen. Daarbij heeft betrokkene verzocht, voordat hij zijn werkzaamheden zou kunnen hervatten, de bij de brief gevoegde declaraties te voldoen. De brief was vergezeld van een declaratie, met specificaties gewerkte uren en omschrijvingen, over de periode oktober 2004 tot september 2007, gedateerd 14 september 2007 ad

€ 61.573,40 exclusief verrekening voorschotten en exclusief BTW. Er zijn geen belastingteruggaven gerealiseerd.

2.6 Klager heeft betrokkene direct en ook nadien laten weten bezwaar te hebben tegen de declaratie, onder meer bij brieven van 26 juli 2008 en 7 april 2010. Hij heeft daarbij aangedrongen op overleg. Hierop heeft betrokkene niet gereageerd.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft een rekening gestuurd zonder dat daaraan een opdracht ten grondslag ligt en/of

b. betrokkene heeft uren gedeclareerd berekend voor werkzaamheden, terwijl afgesproken was dat alleen bij het behalen van een zeker resultaat uren in rekening gebracht zouden worden en dit resultaat niet is behaald en/of

c. betrokkene heeft klager een rekening gestuurd voor werkzaamheden waarvoor geen opdracht is verstrekt en/of

d. betrokkene heeft excessief gedeclareerd en

e. betrokkene heeft geen bereidheid getoond om met klager in overleg te treden en/of het geschil op andere wijze te doen beslechten en heeft daarmee bijgedragen aan de escalatie van het geschil en heeft klager onnodig in onzekerheid gelaten over de afloop van het geschil.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het verweer daartegen overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1.1 Betrokkene heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de Accountantskamer niet bevoegd is het klaagschrift te behandelen en dat het klaagschrift (in ieder geval) niet tijdig is ingediend gelet op de Algemene leverings- en betalings-voorwaarden van zijn kantoor.

Echter, op grondslag van de in werking getreden Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra), waarvan de tekst zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis sedert het door betrokkene genoemde persbericht van 1 december 2005 bij een vijftal nota’s is gewijzigd,  is de Accountantskamer bevoegd onderhavige klacht te behandelen. Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent immers bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak (op de voet van de Wtra) ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

Daarnaast kunnen deze wettelijke bepalingen niet worden doorkruist door het gebruik van een clausule (inzake termijnen) als bedoeld in de Algemene voorwaarden van een accountantskantoor, zodat dit verweer faalt.

4.1.2 Ter zitting heeft betrokkene vervolgens toepassing van artikel 22 Wtra bepleit en aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook dit verweer faalt.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder c. Wtra kan bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 51, eerste lid, Wet AA een klacht worden ingediend binnen drie jaar na de constatering van het handelen of nalaten van een accountant-administratieconsulent en neemt de Accountantskamer de klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Indien één van beide termijnen is overschreden, dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het aan betrokkene verweten handelen is klager bekend geworden door de brief van 14 september 2007. Onbetwist is gebleven dat klager deze brief, zoals hij ter zitting heeft gesteld, op 15 september 2007 heeft ontvangen Bij die stand van zaken moet worden geconcludeerd dat klager de klacht die is binnengekomen op 14 september 2010, binnen drie jaar, gerekend vanaf de dag dat hij op de hoogte was van het aan betrokkene verweten handelen, heeft ingediend. Daaraan doet niet af dat betrokkene met mr. Roels op 13 juni 2007 voor de eerste maal over de zaak zou hebben gesproken omdat dat er nog niet op wijst dat de handelwijze van betrokkene toen al helder was voor klager.  

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, voor zover dit plaatsvond voor 1 januari 2007, moet worden getoetst aan de vóór de inwerkingtreding van de VGC geldende GBAA en wel in het bijzonder het voor alle accountants-administratieconsulenten geldende hoofdstuk II daarvan. Voor zover de klacht betrekking heeft op de periode ná 1 januari 2007, is daarop de VGC van toepassing en wel in het bijzonder het voor alle accountants-administratieconsulenten geldende deel A daarvan.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Over declaraties kan voorts in het kader van een tuchtrechtelijke procedure alleen met succes worden geklaagd, indien betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet AA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, een en ander als bedoeld in artikel 51 Wet AA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Het behoort daarmee niet tot de taak van de Accountantskamer om een (bindende) uitspraak te doen over de hoogte van betrokkenes declaraties. Deze taak en de bevoegdheid daartoe is voorbehouden aan de Raad voor Geschillen van de NOvAA en de burgerlijke rechter.

4.5 Onderdelen a., b., en c. van de klacht zien op het declareren van kosten voor werkzaamheden door betrokkene, waarover klager aanvoert dat betrokkene geen of een beperkte opdracht voor (de) werkzaamheden was verstrekt en dat betrokkene het afgesproken resultaat niet heeft behaald terwijl dienaangaande was afgesproken ‘no cure no pay’. In de klacht onder d. en e. verwijt klager betrokkene dat hij overmatig heeft gedeclareerd en geen bereidheid heeft getoond om met klager in overleg te treden en/of het geschil op andere wijze te doen beslechten. De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende.

4.6 Partijen hebben, zo is de Accountantskamer gebleken, de in 2004 (mondeling) gemaakte afspraken inzake de door betrokkene te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de boedel, vanuit ieders optiek anders geïnterpreteerd. Uit het verweerschrift van betrokkene komt naar voren dat zijn werkzaamheden er volgens hem op waren gericht om klager als intermediair te vertegenwoordigen in alle zaken aangaande de nalatenschap van klagers vader. Betrokkene wijst daartoe op de door klager ondertekende machtiging van 27 oktober 2004, die in zoverre de e-mail van 22 oktober 2004 achterhaalde, en op een brief van 10 november 2004 aan een familielid van klager. Ter zitting heeft betrokkene daaraan toegevoegd dat een uurtarief vervolgens niet is afgesproken omdat dat toen niet van belang was. Klager wijst daarentegen op de doelomschrijving van de machtiging waaruit volgens hem blijkt dat deze uitsluitend betrekking heeft op werkzaamheden gericht op belastingteruggave in verband met de door erflater te veel betaalde inkomstenbelasting waardoor de omvang van de nalatenschap onjuist zou zijn vastgesteld.

4.7.1 Op grond van het in de VGC in acht te nemen beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. (en nader omschreven in hoofdstuk A-130 van de VGC) , dient betrokkene bij het verlenen van zijn professionele dienst zorgvuldig en in overeenstemming te handelen met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften. Deze norm lag al besloten in het voordien geldende artikel 5 GBAA dat bepaalde dat de accountant-administratieconsulent zich onthoudt van al hetgeen schadelijk is voor de eer van de stand der accountants-administratieconsulent.

4.7.2 Dit beginsel brengt naar het oordeel van de Accountantskamer met zich dat van de accountant mag worden verwacht helder te communiceren over de voor een cliënt uit te voeren werkzaamheden en duidelijke afspraken daarover te maken of deze, indien de noodzaak daartoe blijkt, bij te stellen. Zeker waar het betreft werkzaamheden rondom de afwikkeling van een nalatenschap, waarvan betrokkene zelf heeft aangegeven dat zijn werkzaamheden daaromtrent niet tot de kerntaak van een accountant behoren, waarvan hij blijkens zijn e-mail van 22 oktober 2004 had geconstateerd dat de verdeling en verrekening van oude schulden gecompliceerd was en waarvan hij achteraf bezien heeft geconstateerd dat uitvoering van de afspraken bijna onmogelijk was en veel studie en inschakeling van adviseurs vergde.  

De communicatie over een en ander tussen partijen en de schriftelijke vastlegging daarvan, is, voor zover de Accountantskamer uit de stukken en ter zitting is gebleken, niet voldoende helder en inzichtelijk geweest. De gevolgen daarvan voor klager, daargelaten de vraag of de burgerlijke rechter daaraan een verplichting tot betaling zal verbinden, zijn voor hem pas inzichtelijk geworden nadat betrokkene hem over een periode van drie jaar de eerste factuur heeft verzonden. En hoewel betrokkene in die periode bemerkte dat zijn deskundigheid en vaardigheid voor het verlenen van de professionele dienst, in de vorm zoals hij de opdracht had geïnterpreteerd, onvoldoende was, heeft hij nagelaten klager tijdig over de beperkingen in zijn deskundigheid en vaardigheid te informeren en nader overleg te voeren met klager over de gevolgen daarvan voor de te verrichten werkzaamheden. Dit acht de Accountantskamer zeer onzorgvuldig en onprofessioneel.

4.7.3 Door bovendien na een periode van drie jaar, kennelijk zonder enige terughoudendheid de aan de betreffende werkzaamheden bestede uren, inclusief studieuren, bij klager in rekening te brengen heeft betrokkene opnieuw onzorgvuldig en onprofessioneel gehandeld.  

4.7.4 Tenslotte wijst het feit dat betrokkene het niet nodig heeft gevonden om met klager, ondanks zijn herhaalde verzoek daartoe, over de in rekening gebrachte uren in overleg te treden, hetgeen door betrokkene onbetwist is gebleven, er op dat klager ook de afhandeling van een en ander niet met de te verlangen zorg ter hand heeft genomen en dusdoende wederom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8 De conclusie is dan ook dat de klacht - in al haar onderdelen - gegrond moet worden verklaard.

4.9 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register voor de duur van één maand passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene op meerdere momenten onvoldoende adequaat heeft gehandeld en onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en met de voor hem kenbare belangen van klager. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met artikel 5 GBAA en de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en e. (en nader omschreven in de hoofdstukken A-130 en A-150) van de VGC.

4.10 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.11 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

2.   legt ter zake de maatregel op van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor de duur van één maand. Deze tijdelijke doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt op de dag die in de last tot tenuitvoerlegging zal worden vermeld;

3.   verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kan klager, betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.