ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0159 Accountantskamer Zwolle 10/1128 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0159
Datum uitspraak: 11-04-2011
Datum publicatie: 19-04-2011
Zaaknummer(s): 10/1128 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Betrokkene is jarenlang de accountant en adviseur van twee zakelijke partners en hun vennootschappen. Na de breuk tussen de partners heeft betrokkene onvoldoende de bedreigingen gezien voor zijn objectief handelen, waartegen hij passende waarborgen had dienen te treffen. Betrokkene heeft in dat kader de partners onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze hij zijn werkzaamheden voor de vennootschappen zou vervolgen en op welke wijze hij de contacten met en de informatievoorziening aan de bank zou voortzetten. Ongegronde klacht over het niet willen aanpassen op verzoek van de ene partner van de jaarrekeningen die al door beide partners waren goedgekeurd. Klacht over het zelfstandig contact opnemen met een door de rechtbank in het geschil van de partners benoemde deskundige eveneens ongegrond. Voldoende aannemelijk is dat betrokkene de intentie had om een neutrale positie in te nemen. Niet gebleken is dat dat niet het geval is geweest. Geen maatregel.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 11 april 2011

in de zaak met nummer 10/1128 Wtra AK van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. L.J. Böhmer.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-     het op 13 juli 2010 ingekomen klaagschrift van 12 juli 2010 met bijlagen;

-    het op 20 juli 2010 ingekomen aanvullende klaagschrift van 19 juli 2010 met bijlagen en

-          het op 25 augustus 2010 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 19 augustus 2010.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 november 2010 waar zijn verschenen: klager in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. L.J. Böhmer, advocaat te Utrecht.

1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als accountant werkzaam bij BV1. Hij is de accountant van een aantal vennootschappen waarvan klager en A de twee directeuren-grootaandeelhouder (dga) zijn. Dit betreft de vennootschappen BV2, BV3, BV4, BV5 en BV6. Betrokkene is ook de accountant geweest van de management B.V.’s van beide dga’s, BV7 en BV8.

2.2. Betrokkene was tevens adviseur/vertrouwenspersoon van A én klager voor de (financiële) gang van zaken in voormelde vennootschappen. In de periode van 2006 tot 2008 heeft betrokkene klager ondersteund in verband met de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van A.

2.3 In 2007 is een faillissement voorkomen door onder meer tijdig aanleveren bij de Rabobank van de jaarrekening over 2007 en begrotingscijfers voor 2008. Voorts is een jaar later door tijdig aanleveren van de begroting voor 2009 uitstel gekregen van de overeengekomen inperking van het bankkrediet van voormelde vennootschappen.

2.4 Bij brief van 16 juni 2009 heeft betrokkene de jaarrekeningen 2008 van BV2, BV3, BV4 en BV6 aan de accountmanager van de Rabobank, B doen toekomen.

2.5 A heeft klager op 15 juli 2009 medegedeeld de samenwerking met klager te willen beëindigen. Betrokkene heeft vervolgens op 15 juli 2009 een gesprek gehad met A en op 16 juli 2009 met klager.

2.6 Na 15 juli 2009 zijn klager en A in juridische procedures verwikkeld. Als uitvloeisel van één van die procedures heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch C RA als deskundige benoemd ten behoeve van een waardering van de aandelen in BV2.

2.7 A heeft betrokkene verzocht bij de Rabobank na te vragen of blokkering van rekeningen mogelijk was omdat hij vreesde dat klager bedragen naar zijn eigen rekening zou overmaken. Op 16 juli 2009 heeft betrokkene aan A gemaild:

‘(…) Vanmorgen nog even een kort gesprek met X gehad. Hij begrijpt niet waar deze plotselinge "move" van jou vandaan komt en begrijpt er niets van en vindt ook niet dat jij degene bent die het bedrijf moet/kunt leiden. Hij vroeg of ik al eerder van jou signalen deze kant op heb doorgekregen. Ik heb hem aangegeven dat dit niet zo was maar dat jij je wel uitermate gekrenkt voelde toen hij had voorgesteld om hem de volledige achterstallige managementfee uit te betalen waarbij jij niets zou ontvangen, want je was er niet geweest. Was voor jou de bevestiging geweest dat hij alleen aan zichzelf dacht. Zijn reactie was dat hij nog een gezin achter zich had staan en dat niet iedereen iets tekort hoefde te komen als jij niet werkte. Ik had overigens niet de indruk dat hij jou niet meer wilde zien maar meer dat hij het niet begreep. Ik heb hem nog aangegeven dat wanneer jij iets zo duidelijk zegt, je het ook voor jezelf hebt besloten, en niet gemakkelijk meer van dit idee zult afwijken. Afgesproken dat ik nog met jou contact op zou nemen om jouw visie van het verhaal te horen en dan kijken of we met zijn drieën bij elkaar gaan zitten om te kijken hoe en of we hier uit kunnen komen.

B nog aan de lijn gehad; bank kan weinig doen; enige echte zinvolle mogelijkheid was volgens hem alle betalingen blokkeren en iedere betaling ter fiattering voorleggen. Dit is niet echt werkbaar.’

In reactie hierop heeft A onder meer aan betrokkene gemaild:

‘(…) Het is niet mijn afwezigheid vanwege de burnout, maar juist zijn wanprestatie de afgelopen 1,5 à 2 jaar, waardoor wij geen managementvergoeding konden betalen. Het is zijn eigen schuld c.q. ondernemersrisico dat hij een maand of 11 geen inkomen uit het bedrijf gehad heeft. Door zijn toedoen heb ik ook niets gehad. Juist in een voor mij zeer dure tijd (echtscheiding). Daarnaast heeft hij mijn vertrouwen ernstig beschaamd, omdat hij eind vorig jaar zichzelf een keer wel managementvergoeding heeft uitbetaald (het volledige bedrag van ca. 8.500, - excl. BTW) zonder overleg met mij. (…) Wat betreft het gesprek dat je naar aanleiding van jouw gesprek met X nog met mij zult hebben, stel ik voor dat ik morgenvroeg naar je toe kom, bijv. om 09.30 uur. Die visie ken je al helemaal want daar hebben wij het al vaak over gehad. Een gesprek van jou, X en mij heeft geen zin meer. Dat stadium zijn we voorbij. Er is geen plotseling "move" van mij. Dit heeft zich de afgelopen paar jaar eerst langzaam en daarna steeds sneller opgebouwd. Ik kon het niet meer door de vingers zien. Juist omdat hij zo egoïstisch bezig was. Jij hebt mij de ogen daarvoor geopend. De termen "brevet van onvermogen" en "wanprestatie" noemde je daarbij. Toen had ik X snel door en ging ik de zaken zien zoals ze werkelijk zijn. Je had gewoon gelijk. (…)’

Daarop heeft betrokkene terug gemaild:

‘Is goed A. Ik zie je morgenvroeg 9.30 uur’.

2.8 In een  brief van  21 juli 2009 aan klager en A heeft de juridisch adviseur van klager, mr. D, hen geïnformeerd over de gevolgen van het uit elkaar gaan. Hierin heeft hij onder meer geschreven:

‘Opmerkelijk vind ik het, dat (zoals uit het e-mailberichtje van A d.d. 20 juli j.1. blijkt A het overbrengen van zijn visie aan de heer Y  heeft opgedragen. Dat lijkt mij voor de heer Y een buitengemeen moeilijke en voor een Register Accountant eigenlijk niet uitvoerbare opdracht. De heer Y dient q.q. opdrachten uit te voeren binnen zijn verhouding tot de vennootschap(pen) en de beide bestuurders, hij kan en mag niet handelen voor de ene bestuurder tegenover de andere .

Ik zou er dan ook voor willen pleiten , dat A zijn v i sie zelf rechtstreeks en onverb l oemd aan X meedeelt. Uiteraard dient X daarop even onverbloemd te reageren . Dat is meer veren i gbaar met de ve r houding tussen twee echte heren, die samen al jaren ondernemingen leiden en die nota bene nog met elkaar moeten praten over hun eigen taken en de taken (…). (…)’

2.9 Betrokkene heeft op deze brief gereageerd bij brief van 22 juli 2009. In deze brief heeft hij onder meer het volgende geschreven:

Onze positie:

Wij zijn de accountant van de vennootschap BV2 en behartigen in dit kader de belangen van de vennootschap.

Wij zijn dan ook niet de persoonlijke adviseur van de heer A noch van de heer X voor zover het de zaken van de vennootschap betreffen en daar gaat het hier om.

Midden vorige week kregen wij van de heer A de mededeling dat hij na een stevige woordenwisseling met de heer X, besloten had om zowel zijn zakelijke als persoonlijke relatie met de heer X te beëindigen en voornmens was aan de heer X een voorstel tot uitkoop van de heer X te doen.

Kort daarop heeft ondergetekende met de heer X een kort gesprek gehad, waarin werd afgesproken dat wij de heer A zouden verzoeken zijn onderliggende motieven voor deze beslissing op papier te zetten en die vervolgens gedrieën te bespreken.

Teruggekoppeld naar de heer A gaf deze aan weinig te zien in een gesprek, maar hij zou wel zijn motieven op papier zetten, hetgeen ook is gebeurd, en hij verzocht ondergetekende de inhoud aan de heer X over te brengen.

Vervolgens is getracht een afspraak met de heer X te maken, maar deze had op dat moment geen tijd en wilde tevens enkele dagen tijd om over het geheel na te denken.

Tot zover hebben we uitsluitend geprobeerd een bemiddelende rol te spelen tussen de beide heren, waarbij de insteek is dit zonder juridische procedures te realiseren maar dit vraagt wel om medewerking van beide partijen en die ontbreekt op dit moment.

Uw bovenvermeld schrijven heeft hier ook niet echt positief aan bijgedragen; daar waar u aangeeft neutraal te willen adviseren geeft uw schrijven in ieder geval de indruk dat u meer voor de belangen van de heer X opkomt dan voor die van de heer A.

Op zich is daar niets mis mee maar stel u dan officieel als advocaat voor de heer X, dan kan de heer A zijn advocaat uitzoeken, en trekken wij ons als bemiddelende partij uit deze discussie terug, waarbij we wel die zaken zullen regelen welke voor de vennootschap en haar voortbestaan van belang zijn. Overigens vragen wij ons af hoe u als advocaat voor de heer X op zou kunnen treden, waar u ook de vennootschap in andere procedures vertegenwoordigt.

Op persoonlijke titel wil ik u nog meegeven, dat ik de heren A en X in de beginfase van de onderneming in het zadel heb gezet en ze al die jaren heb gevolgd.

Zij zijn mij allebei even lief en deze situatie is voor ondergetekende dan ook uiterst onplezierig.

Overige inhoudelijke aspecten

U mag er van uit gaan dat we de juridische aspecten, problemen en risico's bij het geforceerd uit elkaar gaan uitgebreid aan de heer A hebben aangegeven in het gesprek waarin hij aankondigde de samenwerking te willen stoppen.

Hij geeft er dan ook duidelijk de voorkeur aan in goed overleg uit elkaar te gaan en is bereid om de heer X een afkoopsom voor zijn aandelen aan te bieden Mocht dit niet lukken dan is hij niettemin bereid de procedure door te zetten. (…)

Motivering de heer A

Uit de van de heer A ontvangen uitvoerige motivering blijkt dat de wortels van deze kwestie al langer en dieper zitten dan de woordenwisseling welke zij afgelopen week met elkaar gehad hebben; dit was een uitbarsting van een kennelijk al geruime tijd opgebouwde spanning. Het heeft te maken met vertrouwen, persoonlijke beschadiging etc. Het is dan ook niet eenvoudig op te lossen door elkaar eens diep aan te kijken en wederzijdse ergernissen uit te spreken. Als het zo eenvoudig was, dan was het probleem allang opgelost. ’

2.10 Op 23 juli 2009 heeft betrokkene aan klager gemaild:

‘Naar aanleiding van jouw mail het volgende. Ik wil niet inhoudelijk op jouw mailbericht ingaan maar wel feitelijk. A heeft mij woensdag gebeld met de mededeling dat hij met jou een behoorlijke woordenwisseling heeft gehad en dat hij in de persoonlijke sfeer met jou had gebroken en ook zakelijk niet meer met jouw verder wilde, een boodschap die ik ook even moest verwerken. Daarvan was ik dus op de hoogte toen ik het gesprek met jou had; dat neemt niet weg dat deze abrupte actie mij verbaasde en dat heb ik donderdag ook tegen je gezegd; Ik kan me ook niet herinneren dat ik de indruk naar jou heb gewekt dat ik het voor het eerst van jou hoorde. We hebben toen afgesproken dat ik een gesprek met A zou hebben over dit gebeuren en dat we daarna een afspraak met ons drieën zouden maken om de problemen te bespreken. Ik heb conform onze afspraak vrijdag met A een gesprek gehad die daarbij aangaf dat hij niets zag in een gezamenlijk gesprek. Ik heb hem toen aangegeven dat ik naar jou in ieder geval een onderbouwing van zijn beslissing wilde hebben en die heeft hij mij ook op papier gegeven. Dit was hetgeen waar ik afgelopen maandag een afspraak met jou over wilde hebben.

Ik weet niet wat A tegen je gezegd heeft en over welke gefundeerde informatie hij beschikte, ik heb alleen begrepen dat de woorden wisseling eindigde met "eikel"aan de ene kant "en ik wil je niet meer zien "aan de ander kant, maar daar kan ik niet zoveel mee. Als jij van veronderstelling uitgaat dat hij van mij informatie heeft gekregen die hij niet kon en mocht weten dan hoor ik dat graag.

Dat A in zijn brief aan de heer D aangeeft dat ik de hele regie heb en dat zijn boodschappen via mij bezorgd worden dan laat ik dat graag voor zijn rekening. Punt is wel dat we in eerste instantie moeten proberen er gedrieën uit te komen, omdat ik toch als accountant van de vennootschap en aanspreekpunt van jou en A, zal moet proberen het verhaal in goed banen te leiden. Hoe meer mensen er zich mee gaan bemoeien hoe ingewikkelder het wordt. Als ik dan, om de zaak "on speaking terms" te houden, de boodschapper van de een of de ander moet spelen, heb ik dat er wel voor over.

De reden waarom ik gemeend heb op de brief/mail van D te moeten reageren is dat hij niets bijdroeg aan de oplossing van dit probleem mede omdat hij niet echt neutraal was opgesteld en A in ieder geval het idee gaf dat er duidelijk partij voor jou gekozen werd. Het dreigen met allerlei zaken die kunnen gebeuren en problemen die kunnen ontstaan is niet echt oplossingsgericht. (…) Dat A voorzichtig gezegd niet gelukkig was met jouw oplossing van de achterstallige management fee moet jou ook niet vreemd in de oren klinken; toen jij voorstelde jezelf de volledige achterstallige managementfee uit te betalen en A niet, omdat hij er ook niet was geweest, was A daar waarneembaar niet gelukkig mee. Vraag is hoe jijzelf gereageerd zou hebben met een dergelijk voorstel. A heeft er op dat moment in ieder geval verder geen punt van gemaakt, zodat ik het er terwille van de samenwerking ook niet meer over heb gehad. Maar je moet nu niet doen of je niet gemerkt hebt dat je hem hiermee gekwetst hebt.

X, voor alle duidelijkheid; ik wil mijn uiterste best doen voor beide partijen om deze kwestie in goede banen te leiden, waarbij het belang en de continuïteit van de vennootschap voorop staat. Wanneer jij de voorkeur geeft aan D als adviseur, dan vind ik dat best; ik zal dan A ook moeten adviseren een derde adviseur in de arm te nemen; ik zal er dan niet meer als bemiddelaar tussen zitten, (…).’

2.11 In een e-mail van 27 juli 2009 heeft betrokkene klager gevraagd contact met hem op te nemen om een afspraak te maken en om te voorkomen dat zaken een eigen leven gaan leiden. In reactie hierop heeft klager hem op 29 juli 2009 gemaild:

‘(…) Een gesprek over de gebeurtenissen is niet aan de orde en ook niet dringend aangezien er geen sprake is van een onwerkbare situatie. A heeft me bovendien per mail laten weten dat we op een zakelijke manier met elkaar kunnen omgaan. Ik heb verder al aangegeven dat ik me wil beraden of een gesprek met jou over de ontstane situatie kan plaatsvinden. Daar ben ik nog niet uit. Voor nu concentreer ik me op mijn werk en zoals ik heb gemerkt doet A dat ook.’

2.12 Op 6 augustus 2009 heeft betrokkene aan klager gemaild:

‘ik heb begrepen dat er inmiddels advocaten mee gaan draaien;  dit houdt voor mij in ieder geval in dat ik geen bemiddelende rol voor jou en/of voor A meer kan spelen maar uitsluitend als adviseur voor de vennootschap blijf fungeren.’

2.13  Betrokkene heeft, in verband met een dreigende inperking van de kredietfaciliteit,  omstreeks september 2009 begrotingen (prognose BV2 c.s.) naar B gezonden. Per e-mail van 3 september 2009 heeft hij deze aan klager gestuurd. In reactie hierop heeft klager hem per e-mail van 4 september 2009 laten weten:

‘(…) We hadden niet afgesproken dat dit direct zonder mijn beoordeling aan de bank zou worden toegestuurd. Bovendien zie ik bij vluchtig doorbladeren een aantal zaken dat niet goed verwerkt is. Ik zal dit weekeinde goed bekijken en kom er maandag op terug.’

Per e-mail van 7 september 2009 heeft klager zijn vragen en opmerkingen bij deze stukken kenbaar gemaakt. Daar heeft betrokkene per e-mail van 8 september 2009 op gereageerd.

2.14 Bij brief van 20 december 2009 heeft klager het volgende aan betrokkene geschreven:

‘ Hierbij verzoek ik je, zoals ik dat ook al op 2 maart 2009 heb gedaan, om een vordering van groot 11 x € 8400, zijnde de achterstallige managementfee voor 2008 namens BV2 in de jaarrekening van BV3 voor het boekjaar 2008 op te nemen. Uiteraard zal ook de jaarrekening van BV2  hierop aangepast moeten worden.

Indien A dat wenst zal een even grote vordering van BV7, eveneens wegens achterstallig management fee over 2008, op BV3 kunnen worden opgenomen. Het nog te ontvangen verzekeringsgeld wegens arbeidsongeschiktheid, waarvoor voor zover ik weet nog een claim ligt bij de verzekeringsmaatschappij, dient als een tegenvordering te worden opgenomen op de vordering van BV7 op BV3 of op de vordering in mindering te worden gebracht. Destijds is afgesproken dat de verzekeringsuitkering op de managementfee in mindering wordt gebracht. In 2007 is dat ook zo gebeurd.

De jaarrekeningen voor 2008 van de management bv's, van BV3 en van BV2 zullen derhalve aangepast moeten worden. De notulen van de aandeelhouders-vergadering, die ik heb ontvangen zijn, niet correct. Gaarne aanpassing.

De stukken die in verband met de verplichte publicatie naar de Kamer van Koophandel gestuurd moeten worden dienen per omgaande te worden aangepast, zodat tijdige verzending voor 1 januari 2010 kan geschieden. (…).’

2.15 In reactie op de e-mail van 4 september 2009 heeft betrokkene klager bij brief van 22 december 2009 geïnformeerd niet te kunnen voldoen aan het verzoek om de stukken die in verband met de verplichte publicatie naar de kamer van koophandel opgestuurd moeten worden aan te passen. Hij heeft in de brief geschreven:

‘(…) Samenvattend kunnen wij niet voldoen aan uw verzoek om de stukken die in verband met de verplichte publicatie naar de kamer van koophandel opgestuurd moeten worden per omgaande aan te passen omdat:

a. Destijds bij het opmaken van de jaarrekening andere afspraken tussen u en de heer A gemaakt zijn;

b. Wij op basis van deze afspraken de jaarrekeningen 2008 hebben opgemaakt en met uw medeweten en zonder bezwaar van uw kant, aan de bank ter beschikking hebben gesteld;

c. De heer A zich niet kan verenigen met thans door u ingenomen standpunt, zodat we alleen al op grond daarvan geen eenzijdige wijziging in de jaarrekening kunnen aanbrengen.

Ten aanzien van de door u aangegeven termijn van 1 januari 2010 willen wij u er wellicht ten overvloede op wijzen dat de uiterste datum voor het deponeren van de jaarrekening 1 februari 2010, tenzij u andere overwegingen dan de deponering heeft om de jaarrekening vóór 1 januari 2010 te deponeren. Tenslotte, om eventueel de notulen aan te kunnen passen, zouden wij graag willen vernemen welke onjuistheden u in deze notulen heeft aangetroffen.’

2.16 Bij brief van 11 januari 2010 heeft klager betrokkene nogmaals opgedragen om de jaarrekeningen van BV8, BV3 en BV2 aan te passen. In deze brief schrijft hij:

‘In antwoord op je brief van 22 december 2009 bericht ik je dat van een afspraak tussen A en mij betreffende het niet vorderen van de achterstallige managementfee van 11 x € 8.400 = € 92.400,- + BTW over 2008 absoluut geen sprake is. Integendeel; ik heb op 2 maart 2009 mijn claim op de achtergestelde managementfee op jouw kantoor met A besproken en die is toen zonder enig protest van zijn kant aanvaard en later is hij daar ook niet meer op teruggekomen. Ik heb toen aangegeven dat en ben daartoe nog steeds bereid de facturering en de betaling van de managementfee uit te stellen, waarbij betaling pas plaatsvindt, zodra de financiële situatie van de vennootschappen zich verbeterd heeft. Uiteraard dient daarop voor de verstreken periode de (wettelijke) rente vergoed te worden.

Ik draag je dus nogmaals op om de jaarrekeningen van BV8, BV3, en van BV2 overeenkomstig mijn eerder gedane verzoek en eventueel dat van A aan te passen. Zonder deze aanpassing ben ik niet bereid om decharge te verlenen. De publicatiestukken dien je tijdig voor verzending voor 1 februari 2010 naar de Kamer van Koophandel gereed te hebben.

Tot slot beklemtoon ik dat het niet aanvaardbaar is dat je mijn opdrachten/instructies negeert of pareert. (…)’

2.17 Op verzoek van klager heeft betrokkene uitgebreide urenverantwoordingen gemaakt met betrekking tot de facturen van 25 juni, 22 juli, 24 augustus, 22 september, 23 oktober en 23 november 2009.

2.18 Per e-mail van 14 januari 2010 heeft klager betrokkene laten weten gemerkt te hebben dat A betrokkenes facturen is gaan betalen en dat hij dat voorbarig vindt en bovendien zeer ongepast omdat hij nog steeds in afwachting is van een afdoende specificatie van facturen. Per e-mail van 14 januari 2010 heeft betrokkene in reactie hierop onder meer het volgende opgemerkt:

‘• Onze facturen zijn, met uitzondering van het nu ontvangen bedrag, vanaf 25 juni 2009 (dat wil zeggen werkzaamheden mei 2009) en dus al meer dan een half jaar, niet meer betaald. Wij hebben dit uit begrip voor de situatie tot op heden getolereerd.

• Uit de tussentijds ontvangen crediteuren overzichten blijkt dat wij verreweg de grootste crediteur zijn m.a.w. dat alles inclusief de managementvergoedingen wordt betaald. Ik mag je hiervoor verwijzen naar mijn reactie op de crediteurenstand ultimo 2009 waar exclusief een bedrag aan managementrekeningen en onze rekeningen slechts een bedrag van € 16.372,- aan overige externe crediteuren open stond m.a.w. alles en iedereen wordt betaald behalve ons kantoor.

• Op dit moment staat nog een bedrag open van € 38.145,36, zoals aangegeven vanaf factuurdatum 25 juni 2009 waarvan de betalingstermijn voor een bedrag van € 33.660,94 is vervallen.

• Van het openstaande bedrag heeft € 1.405,30 betrekking op huur van de archiefruimte, welke huur wij derhalve ook reeds een half jaar voorschieten aangezien wij hem wel moeten betalen.

• Van het openstaande bedrag heeft BV3 daarnaast een bedrag van € 6.090,43 aan voorbelasting kunnen verrekenen.

• Na de eerste bij de declaratie gevoegde specificatie hebben wij op jouw verzoek een uitgebreide specificatie toegestuurd en wij voelen er weing voor specificaties te blijven maken. Geef dan direct aan wat je wilt weten dan kunnen we daar direct op antwoorden zonder dat we hier weer tijd in moeten gaan stoppen.

• Naar wij van A hebben begrepen ben jij voornemens om jouw management fee op het oude niveau van € 8.500,- per maand te brengen, waarnaast E door jou een vergoeding toebedeeld gaat krijgen van € 750,-. Afgezien van het feit of het voor de financiële positie van de vennootschappen verstandig is, hebben wij hier in het kader van onze niet betaalde rekeningen en de coulance die wij hiermee tot op heden betracht hebben, grote moeite mee. (…).’

2.19 Op 29 januari 2010 heeft klager aan betrokkene gemaild weer een factuur te hebben ontvangen die zijns inziens niet voldoende is gespecificeerd. Voorts schrijft hij daarin:

‘Ik wil inzicht hebben in alle kosten in de factuur en dan gerelateerd aan de summiere opgave van onderwerpen. Daarnaast wil ik weten welk deel van jouw factuur ik aan BV9  moet factureren. Ik heb het idee dat "diverse besprekingen met BV10 en BV11", jouw brief inzake het kort geding, omzetbelasting ?? etc. op rekening van ons bedrijf komt, terwijl de opdrachtgever BV10 en/of BV9 is. (…).’

Op 23 maart 2010 heeft klager aan betrokkene gemaild:

‘Hetzelfde verzoek naar specificatie van de facturen als vorige maand en die maand ervoor. Ik wil ook een verslag van de bespreking/contacten met de bank’

Op 13 april 2010 heeft klager aan betrokkene gemaild:

‘wanneer kan ik de jaarrekeningen 2009 verwachten. Voordat ze naar de bank gaan in mei a.s. wil ik ze eerst gezien hebben. Ik verwacht ook nog diverse specificaties van de rekeningen van BV1.’

2.20 Bij brief van 12 februari 2010 heeft betrokkene desgevraagd aan mr. F, advocaat van A , informatie verstrekt aangaande tussen klager en A begin maart 2009 gemaakte afspraken ten aanzien van de door BV7 en BV8 door te belasten managementfee in verband met het vertrek van directeur G van BV5 en de (destijds) nieuw aan te trekken directeur I. Hierin is onder meer opgenomen:

‘Toen is besloten om het aantrekken van de heer I, ondanks het gegeven dat de salariskosten van de heer G wegvielen en daardoor al ruimte ontstond, zolang de zwakke liquiditeitspositie van de vennootschap(pen) voortduurde, te financieren door de managementfee van beide management B.V.'s op een niveau van in totaal € 100.000,­ (€ 50.000 per vennootschap d.i. een maandelijks bedrag van € 4.167,-) op jaarbasis te houden tot de financiële positie van de vennootschap(pen) weer gezond was d.w.z. dat de lening aan 12 was afgelost, achterstallige crediteuren waren ingelopen, het door de heer A in privé voorgeschoten bedrag is terugbetaald en de hoogte van de financiering weer op een aanvaardbaar niveau is gebracht d.w.z. nadat de laatste inperking van het krediet had plaats gevonden. Tevens werd dit als een argument naar de bank ervaren in de onderhandelingen ten aanzien van het uitstellen va de kredietinperking. Op basis hiervan is vanaf mei 2009 een managementfee betaald van € 5.000,- per vennootschap per maand.’

2.21 In een aantal e-mails van 20, 21, 22 en 26 februari 2010 heeft klager met A gecommuniceerd over liquiditeitsproblemen. Van de mails van 22 en 26 februari 2010 heeft hij afschriften gezonden aan I en betrokkene.

2.22 Bij brief van 26 februari 2010 heeft klager namens BV3 bericht gestuurd aan betrokkene naar aanleiding van een overzicht van 24 februari 2010 van nog openstaande facturen. Daarin is onder meer opgenomen:

‘Naar aanleiding van het ontvangen overzicht van 24 februari 2010 van nog openstaande facturen, berichten wij het volgende: Over de facturen van de huur van het archief kunnen we kort zijn: die worden zo spoedig mogelijk betaald. Wij hebben per e-mail gevraagd om de overige facturen naar onderwerp en uurbesteding te specificeren. De geleverde specificatie is niet afdoende gebleken en bevat bovendien een aantal inconsistenties. Wij verzoeken u nogmaals om de facturen op uw lijst (en ook die in de toekomst) zodanig te specificeren dat wij niet alleen weten waaraan de tijd besteed i s, maar ook intern de kosten op de juiste plaats kunnen leggen. (…) .’

2.23 Bij brief van 1 maart 2010 aan mr. D heeft klager uiteengezet dat de inhoud van de brief van 12 februari 2010 van betrokkene aan mr. F geen juiste weergave is van de tussen klager en A gemaakte afspraken.

2.24 Per e-mail van 27 april 2010, met afschrift aan A, heeft klager aan betrokkene aandacht gevraagd voor betalingsproblemen. Hierop heeft betrokkene per e-mail van 28 april 2010 gereageerd en klager aangegeven eventueel uitstel van betaling en/of betalingsonmacht aan te kunnen vragen.

2.25 Per e-mails van 13 april 2010, 6, 7, 18 en 19 mei 2010 hebben klager en betrokkene gecommuniceerd over de jaarrekeningen 2009 en heeft klager aangegeven nog te wachten op diverse specificaties van de rekeningen van BV1. In het e-mailbericht van 19 mei 2010 schrijft betrokkene onder meer:

‘Daarnaast staat er inmiddels € 47.718,42 (waarvan de oudste inmiddels bijna één jaar oud zijn) aan rekeningen van ons open waarvan € 2.090,25 voor de huur van de archiefruimte. Ten aanzien van de specificaties verwijs ik je naar mijn reactie toen de eerste door ons gemaakte uitgebreide specificaties, kennelijk niet voldoende waren.’

2.26 In een factuur van 21 mei 2010 zijn door BV1 kosten gefactureerd voor verrichte werkzaamheden in de maand april 2010. Dit betrof kosten voor onder meer een bespreking met de Rabobank. Op 31 mei 2010 heeft klager aan B een verslag van dit gesprek gevraagd. B heeft klager daartoe op 1 juni 2010 een notitie van 24 april 2010 doen toekomen. Hierin is onder meer opgenomen:

‘Feitelijk was de afspraak niet gepland voor de relatie A en X maar voor de heer Y prive. Er is echter van de gelegenheid gebruik gemaakt om de stand van zaken bij enkele wederzijdse relaties kort de revue te laten passeren. Zo ook de onderliggende relatie A en X. Gepasseerde onderwerpen waren de huidige financiele performance versus de begroting en de jaarcijfers 2009. (…). ’

2.27 Op briefpapier van BV8 is op 31 mei 2010 aan klager geschreven:

‘ Voor de goede orde bevestigen wij hiermede de aan BV8 gegeven, doorlopende opdracht voor alomvattende management werkzaamheden ten behoeve van zowel BV2 als aan alle daaraan verbonden 100% dochterondernemingen, aan de 50% deelneming in BV6, en uiteraard aan de Stichting Administratiekantoor. De met uw onderneming overeengekomen all·in fee beloopt € 8.400,· (exclusief BTW) per maand.

Tevens bevestigen wij hiermede, voor zover nodig, de gemaakte afspraak, dat in de periode vanaf maart 2009 voorshands een verlaagde vergoeding ad € 5.000,- (exclusief BTW) voor de diensten van BV8 betaald zal worden, in plaats van de gebruikelijke fee ad € 8.400,- met daarbij de aantekening dat de betaling zal worden uitgesteld totdat de financiële positie van onze ondememing(en) verbeterd is.

Tot slot memoreren wij, dat vanwege de eveneens moeilijke financiële positie in 2008 gedurende elf maanden (februari tot en met december 2008), januari en februari 2009 aan BV8 geen fee ad € 8.400,- per maand en maart en april 2009 geen fee ad € 5.000,- betaalbaar is gesteld.

Wij verzoeken u om ons een pro forma factuur te zenden voor hetgeen uw onderneming per 1 juni 2010 nog van ons te vorderen heeft en in de komende tijd - voor zover nog nodig - eveneens pro forma facturen te zenden. De eigenlijke facturen worden ons toegezonden, zodra betaling heeft plaatsgevonden.’

2.28 Klager heeft de relatie met betrokkene in privé en voor zijn management-vennootschap BV8 bij brief van 1 juni 2010 met onmiddellijke ingang beëindigd en betrokkene verzocht om (digitale) toezending van de dossiers en van de conceptjaar-rekeningen 2009 van de dochtervennootschappen, onder meer om het mogelijk te maken de deelneming van BV8 te waarderen.

2.29 In een brief van 15 juni 2010 heeft betrokkene zich tot mr. D gericht. In deze brief heeft hij vermeld:

‘Reeds eerder hebben wij u medegedeeld dat wij ons niet in de gevoerde discussie tussen de heer A en de heer X willen mengen. Alleen daar waar partijen of hun vertegenwoordigers naar buiten treden met evidente onjuistheden of tendentieuze opmerkingen en/of de naam van ons kantoor wordt beschadigd zullen wij naar deze derden onze meningen omtrent de betreffende uitlatingen ventileren. Dit is onder meer het geval bij uw schrijven aan de heer C RA, als deskundige aangewezen door de kantonrechter te 's-Hertogenbosch.

Wij verwijzen hiervoor naar de volgende passages: "De huisaccountant is klaarblijkelijk (wederom) niet in staat die jaarrekeningen tijdig gereed te maken, dan wel hij wenst de stukken niet aan cliënten te verstrekken, zulks ondanks het feit, dat met grote frequentie om het verstrekken is/wordt gevraagd". Allereerst is het een absurdum om te veronderstellen dat wij de jaarrekening 2009 niet zouden willen verstrekken wanneer deze gereed zou zijn. We verstrekken deze echter pas wanneer naar onze inzichten de daarin verwerkte gegevens juist zijn, zeker onder de gegeven omstandigheden. Het is uw cliënt zeer wel bekend waarom de jaarstukken nog niet gereed kunnen zijn; wij wachten al geruime tijd, ondanks diverse verzoeken hiertoe aan uw cliënt, op een specificatie, respectievelijk onderbouwing van de post 'onderhanden werken'. Mede omdat er een groot aantal budgetgerelateerde werken liepen per 31 december 2009, hebben wij meer malen om een overzicht van de kosten en opbrengsten van deze projecten per deze datum. (…)

Overigens is dit niet de eerste maal dat uw cliënt niet in staat blijkt een onderhanden werkpositie aan te leveren. Mede in verband met de opstart begin 2009 van de activiteiten van BV5 diende er een onderhanden werk positie bepaald te worden, waarbij de waarde diende te worden vastgesteld waartegen de lopende projecten ingebracht moesten worden van BV3 in de nieuwe vennootschap. Ondanks veelvuldig herinneren hebben wij deze positie nimmer mogen ontvangen, ook niet in de periode toen de heren A en X  nog 'on speaking terms' waren en er dus nog geen sprake was van een niet meer juist functioneren van het urenregistratiesysteem. Omdat de heer X kennelijk niet in staat is gebleken een onderbouwde onderhanden werk positie per 31 december 2009 aan te geven, moet nu door ons aan de hand van de beperkte beschikbare gegevens en aanvullende informatie de risicograad van de lopende projecten per 31 december 2009 bepaald worden. Dat hier meer tijd in gaat zitten, dan wanneer de gegevens 'panklaar' waren aangeleverd zal duidelijk zijn.

Uw opmerking t.a.v. de jaarrekening 2008 raakt werkelijk kant noch wal. Het is uw cliënt zeer wel bekend waarom wij de jaarrekening, welke in eerste instantie met wederzijdse goedkeuring van beide aandeelhouders (er was toen immers nog geen sprake van de huidige problemen) tijdig bij de bank werd ingediend, niet op zijn verzoek achteraf aan wilden passen. Wij hebben uw cliënt uitgebreid toegelicht waarom we aan zijn verzoek geen gevolg konden geven. Opvallend is hierbij dat u bij de overdaad aan mailberichten waarop u de heer C vergast, verzuimt om deze toelichting, hierbij te voegen. Nog afgezien van het feit dat dit gebaseerd was op afspraken tussen de aandeelhouders in het begin van het jaar (dus vóór de problemen er waren) en het feit dat de beide aandeelhouders akkoord waren met de cijfers die bij de bank waren afgegeven (dus zonder de vermeende vordering van de heer X) zou de heer A ook niet met de wijziging akkoord zijn gegaan. De door u gemaakte opmerking 'dat hij dat niet kon doen vanwege de bank' is dan ook wel erg kort door de bocht en ver bezijden de waarheid en zou de indruk kunnen wekken dat wij de bank onjuiste cijfers zouden hebben verstrekt. Het niet opnemen als vordering inzake niet opgenomen salaris in de voorgaande jaren is met akkoord van beide aandeelhouders gebeurd, evenals er afspraken werden gemaakt over de inperking van de managementfee. Beide elementen zijn met de bank besproken en het feit dat beide aandeelhouders op deze wijze mede wilden werken heeft een positief effect gehad op het besluit op de bank om de eerste inkrimping van het krediet op te schuiven.

Om dan vervolgens wanneer partijen niet meer door één deur kunnen, de gemaakte afspraken terug te draaien en alsnog een vordering te claimen is volstrekt onacceptabel en hier hebben wij onze medewerking niet aan willen verlenen, nog los van de vraag of de heer A  hieraan zijn medewerking had willen verlenen.

Een kopie van dit schrijven doen wij tevens aan de heer C toekomen. (…).’

2.30 Bij brief van 22 juni 2010 heeft de opvolgend accountant J AA , onder weergave van het verzoek van klager om toezending van de dossiers, aandacht van betrokkene gevraagd voor collegiaal overleg.

2.31 In reactie op de brief van klager van 1 juni 2010 heeft betrokkene aan klager bij brief van 29 juni 2010 geschreven:

‘Wij hebben kennis genomen van uw beslissing om uzeIf en BV8 niet langer door ons kantoor te laten vertegenwoordigen. Enerzijds betreuren wij uw beslissing uiteraard, anderzijds heeft u door het meermalen weigeren contact met ons op te nemen of een gesprek met ons aan te gaan met name over de thans lopende problemen, onze mogelijkheden om voor u in deze aangelegenheid iets te betekenen, op zijn minst bemoeilijkt. Deze gesprekken hadden mogelijk een escalatie, als thans is ontstaan, kunnen voorkomen en een bevredigende oplossing voor beide partijen kunnen opleveren.

Uw argumentatie dat de houding van ondergetekende en de positie in de procedure met uw zaken partner de heer A aan de basis liggen van uw besluit zijn naar ons oordeel dan ook onterecht; wij hebben als accountant van de vennootschap zoveel mogelijk getracht een neutrale positie in te nemen waarbij het belang van de vennootschap voor ons steeds voorop heeft gestaan, waardoor we regelmatig tussen u en uw zakenpartner hebben moeten manoeuvreren.

Ook wij en met name ondergetekende die 23 jaar geleden met u beiden de activiteiten heeft opgestart, betreuren dat hierdoor een einde aan een 23 jarige plezierige samenwerking wordt gemaakt. Wij hebben er verder kennis van genomen dat door u 13 te [plaats] vertegenwoordigd door de heer J als uw nieuwe adviseur in de arm genomen is.

De jaarrekening 2009 en de aangifte vennootschapsbelasting 2009 van BV8, de aangiften inkomstenbelasting 2009 van u en uw echtgenote evenals de loonadministratie 2010 zullen door 13 worden gedaan. Ten aanzien van de gegevens, waarvan u verzoekt ze aan 13 ter beschikking te stellen delen wij u het volgende mede.

Het zal u bekend zijn dat er een forse betalingsachterstand is met betrekking tot onze facturatie aan BV2 c.s.

U heeft reeds eerder in een mailbericht subtiel aangegeven dat onder c.s. ook BV7 respectievelijk de heer A was opgenomen; u heeft hierbij verzuimd op te merken dat onder c.s. ook BV8 respectievelijk de heer X valt.

Onder de sedert medio vorig jaar onbetaald gebleven facturen zitten ook gedeelten welke op BV8 en de heer X betrekking hebben.

Alvorens tot overdracht van de door u gevraagde stukken over te gaan, zagen wij graag dat de hierop betrekking hebbende declaratiebedragen door u zijn voldaan. (...).’

Bij brief van 29 juni 2010 heeft betrokkene aan J AA onder meer geschreven:

Overdracht gegevens:

Ten aanzien van de overdracht van de gegevens hebben wij duidelijk wel bezwaren. Onze werkzaamheden voor de door u over te nemen cliënten werden door ons gefactureerd als onderdeel van de facturatie aan BV3 c.s. De achterstand ten aanzien van de betaling van onze facturen door de groep is aanzienlijk en dateert van medio 2009. Alvorens wij stukken gaan overdragen willen wij graag betaling ontvangen van het gedeelte van de totaalfacturatie, dat betrekking heeft op de werkzaamheden welke op BV8 respectievelijk de heer X betrekking hebben.

Overigens kan het merendeel van de door u opgevraagde gegevens ook bij de heer X opgevraagd worden omdat hij deze ook in zijn bezit heeft.(…) ‘

2.32 Per e-mail van 25 juni 2010 heeft betrokkene de concept jaarrekeningen 2009 van BV2, BV3, BV5 en BV4 aan klager gestuurd en per e-mail van 1 juli 2010 de door klager gevraagde journaalposten, inclusief die van BV6, een en ander ten behoeve van het opstellen van periodeberichten 2010 en toezending daarvan aan C RA.

2.33 Bij brief van 29 juni 2010 heeft betrokkene aan J AA medegedeeld geen gegevens van de vennootschappen aan te leveren ten behoeve van de waardering van de aandelen ven BV2 omdat A niet akkoord gaat met het rechtstreeks verstrekken van informatie aan derden.

2.34 In een brief van betrokkene van 5 juli 2010 aan de directie van BV2 is opgenomen:

‘Wij hebben begrepen dat in het kader van een procedure voor de Rechtbank 's-Hertogenbosch, door deze Rechtbank een deskundige is aangesteld, belast met de opdracht om een waardering van de aandelen van BV2 te maken.

Wij hebben tevens begrepen dat deze deskundige, naast de jaarrekeningen over de jaren 2007 t/m 2009 ook periodecijfers over het jaar 2010 heeft gevraagd.

Daar waar deze cijfers, op grond van de gewenste neutraliteit, normaliter door de accountant van de vennootschap zouden worden opgemaakt, moeten wij thans vaststellen dat de heer X ons heeft medegedeeld, dat hij persoonlijk deze cijfers zou opmaken en geen gegevens, zoals gebruikelijk zou zijn, aan ons ter beschikking wil stellen; naar wij ook hebben begrepen is hierover geen overleg geweest met de heer A.

Wij willen nu reeds stellen dat wij als accountant van de vennootschap geen enkele verantwoordelijkheid kunnen en willen nemen, voor de cijfers welke mogelijk in dit kader door de heer X worden geproduceerd.

Wij baseren ons hierbij op de kwaliteit van de gegevens welke de heer X in het verleden aanleverde voor het opmaken van de jaarrekening; voor het voeren van een administratie zoals bedoeld in een eerder rapport van de door de heer X ingeschakelde 13, is dit misschien voldoende, maar voor het uitbrengen van een betrouwbare vermogenspositie en resultatenrekening, zowel op jaarbasis als voor tussentijdse cijfers is meer nodig.

De van de heer X ontvangen gegevens dienden tot op heden uitgebreid bewerkt te worden om tot een betrouwbaar geheel omgevormd te worden. De enige tot op heden van de heer X ontvangen gegevens over 2010 geven weinig aanleiding om dit standpunt te wijzigen.

Op ons verzoek om in het kader van de financiering, in ieder geval debiteuren/crediteurenlijsten per 31 mei 2010 te verstrekken, hebben wij inmiddels 4 verschillende overzichten ten aanzien van de debiteurenpositie van BV5 ontvangen in saldo variërend van € 87.588,87 tot € 157.497,10 waarbij nog kan worden aangegeven dat de achtereenvolgende lijsten pas werden afgegeven nadat onzerzijds aan de heer X was aangegeven, dat de eerste ontvangen lijst, op basis van de ons wel ter beschikking gegevens, nooit juist kon zijn.

Als met deze voor de huidige kritische financiële situatie essentiële gegevens al op deze manier wordt omgegaan, hebben wij weinig vertrouwen ten aanzien van de overige gegevens.

Wij dringen er u dan ook bij u op aan om ons de nodige gegevens te verstrekken voor het opmaken van de door de deskundige gevraagde periodecijfers, teneinde te voorkomen dat de deskundige mogelijk van cijfers wordt voorzien, waarvan de juistheid twijfelachtig is, en door in ieder geval één van de partijen niet zullen worden geaccepteerd, hetgeen de voortgang van de procedure ook niet ten goede komt. (…). ’ 

Een afschrift van deze brief heeft betrokkene bij brief van 6 juli 2010 aan C RA gezonden.

2.35 In een brief van 13 juli 2010 van betrokkene aan de directie van BV2 heeft hij X en A als volgt geïnformeerd:

Van de heer X hebben wij de balansen per 31 mei 2010 en de resultatenrekeningen over de periode 1 januari 2010 t/m 31 mei 2010 ontvangen van BV2 en haar dochter- en kleindochtervennootschappen.

Mede op basis van de aanvullende informatie welke wij indirect via de heer F ontvingen, hebben wij de op de bijlagen aangegeven noodzakelijke aanpassingen gedaan op de aangeleverde resultaten, zonder hierbij te pretenderen volledig te zijn.

Wij hebben geen periodecijfers 2010 opgesteld omdat we hiervoor niet alle benodigde onderliggende stukken tot onze beschikking hadden maar slechts per vennootschap de resultaten aangepast op basis van de ons wel ter beschikking staande gegevens en consistentie in de cijfers. (…).’

2.36 In reactie daarop heeft klager in een brief van 14 juli 2010 aan betrokkene geschreven:

‘Met de aanpassing van de periodeberichten heeft u uw bevoegdheden overschreden. Ik, mijn bedrijf, heeft u hiervoor geen opdracht gegeven. Met name de post, waarin u mijn managementfee meent te moeten aanpassen aan verzonnen afspraken is volstrekt onacceptabel en klachtwaardig. De klacht die ik namens mijn management bv al bij de accountantskamer heb ingediend zal hierop worden aangevuld. Mocht uw aanpassingen op de periodeberichten zonder mijn uitdrukkelijke toestemming bij de door de rechtbank benoemde deskundige, de heer C, terecht komen, door wie dan ook, zal ik mijn klachten over u eveneens aan de heer C moeten toesturen’

Betrokkene heeft daarop aan klager geantwoord, eveneens in een brief van 14 juli 2010:

‘Wij hebben kennis genomen van uw bovenvermeld schrijven. U geeft hierin aan dat wij i.c. ondergetekende onze bevoegdheden hebben overschreden door de periodeberichten aan te passen. U voegt daaraan het volgende toe: "ik, mijn bedrijf, heeft u hiervoor geen opdracht gegeven". Allereerst willen we opmerken dat wij geen periode overzichten hebben aangepast maar uitsluitend hebben aangegeven waarmee naar onze opvatting de resultaten uit de periodeoverzichten ten minste dienen te worden gecorrigeerd om een reëel resultaat te benaderen. Verder heeft u het over "ik" en "mijn bedrijf'; de opdracht is gegeven door de heer A, mede eigenaar en directeur van BV3 en volledig bevoegd tot het verstrekken van deze opdracht namens de vennootschap aan ons als bedrijfsaccountant. Indien u deze door ons uitsluitend aan de directie van BV2, t.w. de heer A en u, verstrekte informatie wilt toevoegen aan de door u, op persoonlijke titel ingediende klacht tegen ondergetekende, staat dat u uiteraard vrij. Het kan anderzijds toch niet zo zijn dat wij geen opmerkingen over de door u uitgebrachte cijfers mogen maken, omdat dit u niet goed uitkomt, temeer omdat wij op voorhand reeds hebben aangegeven geen verantwoordelijkheid voor de u uitgebrachte cijfers te kunnen nemen en ernstige twijfels hadden op basis van ervaringen uit het verleden, aan de juistheid van deze cijfers, waarvan wij uitsluitend de uitkomsten zonder enige onderbouwing van u hebben mogen ontvangen.

Zoals aangegeven hebben wij onze overzichten met correcties uitsluitend aan de directie van BV2 verzonden, waar u en de heer A deel van uitmaken. Als een van u beiden deze gegevens naar de heer C wil sturen is dat een zaak van de directie.

Dat u ons respectievelijk ondergetekende dreigt met melding van de door u ingediende klacht aan de heer C, riekt op zijn minst naar chantage en geeft de indruk dat u bang bent dat de heer C over de juiste gegevens zal kunnen beschikken. Wij zullen het van u ontvangen schrijven dan ook doorsturen naar de heer C, die daar ongetwijfeld zijn eigen conclusies uit zal trekken. Overigens is het voor ons niet van belang of u uw klachten wel of niet bij de heer C neer wilt leggen. Nu de klacht is ingediend zal de heer C toch snel op de hoogte zijn van uw klachten.

Overigens willen wij u mededelen dat op uw ingediende klacht door ons adequaat zal worden gereageerd; de voor ons hieruit vloeiende kosten zullen uiteraard op u verhaald worden (…)’.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft zich geprofileerd als een splijtzwam tussen klager en A en  heeft ten onrechte partij voor A gekozen;

b. betrokkene heeft geweigerd opdrachten van klager uit te voeren;

c. betrokkene heeft zijn bevoegdheden overschreden door informatie aan de Rabobank te verstrekken en aan de door de rechtbank benoemde deskundige C RA;

d. betrokkene heeft in een brief aan mr. D onjuistheden vermeld;

e. betrokkene heeft niet meegewerkt aan de overdracht van dossiers aan de opvolgend accountant en

f. betrokkene heeft geweigerd door klager gevraagde specificaties van nota’s te verstrekken.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het verweer daartegen, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde, zoals de Verordening gedragscode RA’s (hierna VGC) en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4 .3 Met betrekking tot de klacht beschreven onder 3.1 onder a. heeft klager naar voren gebracht dat A in zijn e-mail aan betrokkene van 15 juli 2009 verwijst naar i) uitlatingen van betrokkene over klager inhoudende ‘brevet van onvermogen’ en ‘wanprestatie’, ii) dat A in zijn e-mail van 17 juli 2009 heeft geschreven dat betrokkene zijn onafhankelijkheid naar klager toe voortreffelijk speelt, iii) dat betrokkene door A op de hoogte werd gesteld van de mailwisseling van A met I, iv) dat I volgens betrokkene ook van een en ander op de hoogte gesteld diende te worden, v) dat betrokkene B op verzoek van A over de breuk uitgebreid heeft geïnformeerd en tenslotte vi) dat betrokkene in de brief van 12 februari 2010 aan F afspraken heeft genoemd die op 2 maart 2009 zijn gemaakt maar die hij niet juist heeft weergegeven.

4.3.1 Naar de Accountantskamer heeft begrepen, duiden de verwijten i) en ii) er volgens klager op dat betrokkene zich als een splijtzwam heeft geprofileerd, waardoor A op het spoor van de vertrouwensbreuk zou zijn gezet en wijzen voorts de andere verwijten er op dat betrokkene niet objectief heeft gehandeld omdat hij partij gekozen heeft voor A.

4.3.2 Vooropgesteld zij dat betrokkene gemotiveerd heeft betwist dat hij de aan hem toegeschreven uitlatingen heeft gedaan respectievelijk houding aangaande klager heeft ingenomen. De Accountantskamer moet vaststellen dat klager niet op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene (mede) oorzaak is geweest van de tussen klager en A ontstane verwijdering. Uit het dossier is veeleer naar voren gekomen dat bij betrokkene de intentie heeft voorgezeten, mede in het belang van de voortgang van de ondernemingen, de vertrouwensbreuk tussen klager en A te herstellen en hen in zakelijk opzicht weer bij elkaar te brengen. In zijn algemeenheid is zo’n intentie te loven.

4.3.3 Naar het oordeel van de Accountantskamer echter, heeft betrokkene in dit proces onvoldoende het belang onderkend van de noodzaak om zijn positie ten opzichte van beide dga’s tijdig helder te maken en vast te leggen.

Dienaangaande zijn van belang de artikelen A-100.2, A-100.10 en A-100.4 VGC. Op grond daarvan neemt een registeraccountant een vijftal fundamentele beginselen in acht, signaleert hij bedreigingen voor een goede naleving daarvan en treft hij zonodig waarborgen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau. Op grond van artikel B1-280.1 en B1-280.3 VGC stelt een accountant voorts bij het verlenen van een professionele dienst vast of sprake is van een bedreiging voor zijn objectiviteit als gevolg van het aanhouden van een belang in of een relatie met een cliënt of met een aan die cliënt verbonden directeur of andere werknemer en stelt hij de aard en het belang van de bedreiging voor zijn objectiviteit vast. Indien blijkt dat deze bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis is, treft de openbaar accountant waarborgen die deze bedreiging wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen.

4.3.4 In de omstandigheid dat betrokkene door één van beide dga’s is geïnformeerd over de vertrouwensbreuk en van hem daarbij eveneens het verzoek heeft gekregen contact op te nemen met B van de Rabobank, had betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer een bedreiging moeten zien voor zijn objectief handelen, als bedoeld in artikel A-110.4,  A-100.10 onder a. en artikel B1-280.1 VGC waartegen hij een passende waarborg diende te treffen. Dat heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer niet, althans onvoldoende inzichtelijk gedaan, waardoor hij in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit en daardoor tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond.

4.4 Met betrekking tot de klacht beschreven onder 3.1 onder b. heeft klager naar voren gebracht dat betrokkene niet heeft voldaan aan de opdrachten van 20 december 2009 en 11 januari 2010 tot aanpassing van de jaarrekening 2008 van BV3 en BV2, BV8 en (eventueel) BV7 op het punt van de managementfee.

Uit de stukken is echter afdoende gebleken dat de jaarrekeningen 2008 van BV3 en BV2 ten tijde van bedoeld verzoek al waren goedgekeurd door klager en A en dat deze jaarrekeningen reeds door betrokkene, nog voordat A had aangegeven de samenwerking met klager te willen beëindigen, bij brief van 16 juni 2009 aan de Rabobank ter beschikking zijn gesteld. Voor betrokkene bestond er naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook geen reden om aan enkel van klager afkomstig bedoeld verzoek of opdracht gevolg te geven. In zoverre treft betrokkene dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt.

4.5 Met betrekking tot de klacht beschreven onder 3.1 onder c. heeft klager naar voren gebracht dat i) betrokkene omstreeks september 2009 begrotingen 2009 aan de bank verzonden heeft zonder deze voorafgaand met klager te bespreken, dat ii) betrokkene niet is ingegaan op het verzoek van klager om de conceptjaarrekeningen 2009 te beoordelen voordat deze gepubliceerd werden, dat iii) betrokkene zonder daartoe opdracht gekregen te hebben correcties heeft toegepast op de periodeberichten 2010 die klager aan C RA en mr. F heeft toegestuurd en dat iv) betrokkene zich bij brief van 5 juli 2010 uit eigen beweging heeft gemeld bij C RA en zich op denigrerende wijze over klager heeft uitgelaten.

4.5.1 De in het kader van de met de bank gemaakte afspraken inzake de herfinanciering maakten het, zo stelt betrokkene in zijn verweerschrift, noodzakelijk om de cijfers voorshands naar de bank te sturen. Het mag zo zijn dat verder uitstel van het aanleveren van cijfers niet mogelijk was en tot onoverkomelijke problemen voor de vennootschap zou hebben kunnen leiden, maar dat neemt naar het oordeel van de Accountantskamer niet weg dat betrokkene, gegeven de verwijdering tussen A en klager en gelet op het door hem in acht te nemen fundamentele beginsel van objectiviteit in de zin dat hij diende te vermijden dat hij de indruk zou wekken dat hij zich veeleer zou laten leiden door de belangen van A en geen voldoende oog zou hebben voor de belangen van klager, klager in ieder geval tijdig had kunnen en moeten informeren over de ontstane vertraging en de noodzaak de cijfers voorshands bij de bank in te leveren. Niet gebleken is dat betrokkene dat heeft gedaan. Dit acht de Accountantskamer tuchtrechtelijk laakbaar.

4.5.2 Voorts overweegt de Accountantskamer met betrekking tot de verwijten ii), iii) en iv) dat, gelet op het daartegen door betrokkene gevoerde verweer, niet aannemelijk geworden is dat hem enig tuchtrechtelijk verwijt treft en voorts dat het betrokkene bovendien vrij stond, zoals hij heeft gedaan in zijn brief van 5 juli 2010, aan zijn cliënt BV2 te melden geen verantwoordelijkheid voor bepaalde cijfers te kunnen dragen of zich te verweren tegen aan hem of zijn kantoor gerichte grieven, zoals hij heeft gedaan in zijn brief van 15 juni 2010 aan mr. D. Dat betrokkene vervolgens een afschrift van zijn brief van 15 juni 2010 heeft gezonden aan C RA kan hem evenmin in tuchtrechtelijke zin worden aangerekend. Vaststaat immers dat betrokkene kennis droeg van de aan C RA gegeven opdracht en van de inhoud van de gegevens die C RA ter beschikking zouden worden gesteld. Dat betrokkene vervolgens C RA heeft geïnformeerd over zijn positie dienaangaande kan hem dan ook niet kwalijk worden genomen, te minder nu betrokkene op die wijze beoogde te voorkomen dat C RA - en daardoor de rechtbank ‘s-Hertogenbosch - zou worden belemmerd in de objectieve oordeelsvorming over de waarde van de aandelen in BV2. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene daarbij bewoordingen heeft gebruikt die, gegeven de omstandigheden, als onaanvaardbaar en/of een accountant onwaardig zouden moeten worden gekwalificeerd.

4.6 Met betrekking tot de klacht beschreven onder 3.1 onder d. doelt klager op de brief van betrokkene van 12 februari 2010 aan mr. F. Volgens klager bevat de brief geen juiste weergave van de afspraken die op 2 maart 2009 zijn gemaakt. Nu dit laatste door betrokkene wordt betwist en overigens niet op andere wijze gebleken is dat betrokkene te dier zake in strijd met de waarheid zijn stellingen heeft gedebiteerd, heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene hier een verwijt treft.

4.7 Voor zover klager in klachtonderdelen 3.1 onder e. en f. betoogt dat betrokkene ten onrechte niet heeft meegewerkt aan de overdracht van dossiers aan de opvolgend accountant en heeft geweigerd de door klager gevraagde specificaties van nota’s te verstrekken, heeft hij dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Door betrokkene is immers onder meer onderbouwd naar voren gebracht dat daaraan ten grondslag heeft gelegen dat de aan BV3 gerichte facturen, waarin de werkzaamheden voor BV8 en BV7 waren verwerkt, onbetaald zijn gebleven. Hij heeft aangevoerd dat hij ten behoeve van klager uitgebreide urenverantwoordingen heeft gemaakt met betrekking tot de facturen gedateerd 25 juni 2009, 22 juli 2009, 24 augustus 2009, 22 september 2009, 23 oktober 2009 en 23 november 2009, onder toevoeging dat al sedert 1999 een specificatie op een aparte bijlage bij de factuur wordt verstrekt, zo ook bij voormelde facturen. Waarin de herhaald gegeven onderbouwing van de facturen tekort is geschoten en/of welke toelichting klager dienaangaande nog van betrokkene wenste te vernemen, is onvoldoende duidelijk gemaakt. In zoverre is dan ook niet aannemelijk geworden dat betrokkene een tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.8 Gelet op wat in de punten 4.3.4 en 4.5.1 is overwogen, heeft betrokkene tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld voor zover hij na de breuk tussen klager en A niet adequaat heeft vastgelegd op welke wijze hij zijn werkzaamheden ten behoeve van de ondernemingen zou vervolgen en op welke wijze hij de contacten met- en de informatievoorziening aan de Rabobank zou voortzetten. Hoewel de Accountantskamer zich realiseert dat betrokkene zich, gelet op de lange cliëntrelatie met klager en A en hun vennootschappen, in een moeilijke positie bevond, had dienaangaande meer van hem mogen worden verwacht. Dit nalaten rechtvaardigt naar het oordeel van de Accountantskamer echter niet het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel omdat genoegzaam gebleken is dat betrokkene sinds de breuk tussen klager en A in het belang van de vennootschap de intentie heeft gehad een neutrale positie in te nemen, dat niet gebleken is dat hij dat niet heeft gedaan en tot slot dat het in verband met de kredietfaciliteiten van de bank en een dreigende inperking daarvan, noodzakelijk was tijdig stukken aan te leveren.

4.9 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

1.      verklaart de klacht in de onder 3.1 weergegeven onderdelen a. en b. gegrond als omschreven in de overwegingen 4.3.4 en 4.5.1;

2.   verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

3.   legt ter zake  geen maatregel op.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, prof. dr. mr. van der Zanden RA en mr. E.A. Maan (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOVAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.