ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0151 Accountantskamer Zwolle 10/1433 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0151
Datum uitspraak: 28-03-2011
Datum publicatie: 28-03-2011
Zaaknummer(s): 10/1433 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Ter zake van declaraties kan alleen met succes worden geklaagd als betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet AA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, als bedoeld in artikel 51 Wet AA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient. Indien de accountant het tot zijn taak rekent om door hem samengestelde jaarstukken aan de Kamer van Koophandel ter deponering in te zenden, dient hij ter controle na te gaan of die jaarstukken na inzending ook daadwerkelijk als gedeponeerd geregistreerd staan.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 28 maart 2011 in de zaak met nummer 10 / 1433 Wtra AK van

drs. X ,

wonende te [woonplaats] ,

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te (plaats),

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

- het op 24 augustus 2010 bij de Accountantskamer ingekomen klaagschrift van 21 augustus 2010, met twee bijlagen, aangevuld bij brieven van 13 september 2010 en 12 november 2010, beide eveneens met bijlagen en

-    het op 23 september 2010 bij de Accountantskamer ingekomen verweerschrift van 22 september 2010, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 3 december 2010, waarbij aanwezig waren klaagster en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon, vergezeld door zijn broer  B AA CB.

1.3 Partijen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (klaagster aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitaantekeningen) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan het kantoor Accountants1 te (plaats). Klaagster drijft een onderneming onder de naam A. Begin 2008 heeft zij aan (het kantoor van) betrokkene een samenstellingsopdracht verstrekt met betrekking tot het verslagjaar 2007, die nadien is verlengd. Deze opdracht behelsde naast het samenstellen van de jaarrekening onder meer het periodiek begeleiden van de financiële administratie, het verzorgen van de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting en overige voorkomende (advies-)werkzaamheden. In mei 2008 heeft klaagster aan (het kantoor van) betrokkene ook een opdracht verstrekt tot het samenstellen van de jaarrekening, het verzorgen van de aangifte vennootschapsbelasting en overige voorkomende (advies-) werkzaamheden ten behoeve van Holding B.V.1 (hierna: de holding) en wel met ingang van het boekjaar 2006.

2.2 Bij brief van 15 januari 2010 heeft klaagster zich bij betrokkene beklaagd over een aantal onderwerpen, verband houdend met de werkzaamheden die betrokkene ten behoeve van A en de holding had verricht. Aan het slot van deze brief heeft zij betrokkene verzocht binnen vijf werkdagen met een voorstel voor een oplossing te komen en daaraan onder meer toegevoegd dat zij zich, als dit voorstel niet naar tevredenheid was, genoodzaakt zag om de samenwerking per direct te beëindigen. Desgevraagd heeft zij haar klachten daarna toegelicht in een brief van 3 maart 2010 gericht aan B voornoemd, die de behandeling van de klachten als vervanger van betrokkene, zijn broer, op zich had genomen. In een brief van diezelfde datum heeft klaagster aan B meegedeeld dat de Kamer van Koophandel haar erop had gewezen dat de jaarstukken van de holding niet tijdig waren gedeponeerd en hem verzocht dit zo spoedig mogelijk in orde te maken.

2.3 B voornoemd heeft klaagster in een e-mailbericht van 16 juni 2010 laten weten dat de behandeling van haar klachten vertraging had opgelopen, mede vanwege zijn ziekenhuisopname, en haar een voorstel gedaan om alle gerezen geschillen minnelijk te regelen. Over dit voorstel is daarna door partijen gecorrespondeerd zonder dat dit tot overeenstemming heeft geleid.

2.4 Vervolgens heeft klaagster op 21 augustus 2010 de onderhavige klacht tegen betrokkene bij de Accountantskamer ingediend.

3. De klacht

3.1 In het klaagschrift van 21 augustus 2010 heeft klaagster de klacht als volgt omschreven:

“(…)

Er zijn zes onderwerpen waar ik ontevreden over ben:

Gedwongen klant blijven . De accountant heeft aangegeven wel iets te willen doen aan de factuur waar ik het niet mee eens was, echter alleen onder de voorwaarde dat ik mij dan zou verplichten om minimaal twee jaar klant te blijven en zijn diensten te moeten afnemen.

Niet afhandelen IB-aangifte van mijn man. Er is een dispuut ontstaan met de accountant over facturen, de hoogte en het aantal uur. De privé-aangiftes van mij maar ook van mijn man zouden door de desbetreffende accountant in behandeling worden genomen. Nu mijn man er op 12 januari jl. naar vroeg, bleek dat deze aangifte niet zal worden opgepakt tot een dispuut met mij, over de nog te betalen facturen, is opgelost. In onze beleving was de aangifte vergeten en pas na navraag van onze kant kwam er een reactie. Hierbij worden klanten met elkaar in verband gebracht terwijl het aparte zaken zijn, apart gefactureerd wordt en verschillende (rechts) personen zijn.

De kwaliteit en de integriteit van het werk. Ik vind de kwaliteit van de adviezen onder de maat en ik heb zelfs al zaken moeten laten controleren door een fiscaal jurist. Dit betekende extra kosten.

De snelheid van handelen . Deze vind ik ver onder de maat. Bij het starten van de zakelijke relatie was snelheid gegarandeerd. Echter in de uitvoering bleek ik gewoon achter aan de rij te komen waardoor zaken te lang bleven liggen.

De integriteit in de samenwerking. Deze ervaar ik als slecht. Diverse onderwerpen die direct te maken hadden met mijn bedrijf, waarvan ik het management doe, de strategie bepaal en de opdrachten vervul, werden wel met mijn partner besproken en niet met mij.

Nalatigheid. Reeds nadat ik de klachtenprocedure gestart was, bleek dat er stukken niet gedeponeerd waren bij de Kamer van Koophandel terwijl dit wel was toegezegd en was gefactureerd. Ik heb dit door mijn nieuwe boekhouder moeten laten doen. Dit betekende extra kosten en de mogelijkheid om te worden aangesproken op nalatigheid. Ik geef deze activiteiten niet voor niets uit handen aan een professional.

(…)”

De hiervoor omschreven onderwerpen zullen hierna worden aangeduid als de onderdelen

1 tot en met 6 van de klacht.

3.2 In de brief van 13 september 2010 heeft klaagster zich ook beklaagd over de hoogte en over de late afhandeling van de facturen van betrokkene (hierna aan te duiden als onderdeel 7 van de klacht).

3.3 De brief van klaagster van 12 november 2010 behelst een aantal aanvullende klachten (hierna te noemen: de onderdelen 8 tot en met 10 van de klacht). De eerste houdt in dat betrokkene (althans zijn kantoor) de klachten die klaagster eerder had ingediend bij het kantoor nooit heeft afgehandeld. De tweede klacht ziet op het niet nakomen van de

belofte vermeld op de internetsite van het kantoor, het gevraagd en ongevraagd verstrekken van adviezen. De derde klacht heeft betrekking op het laten vervallen van eerder gegeven kortingen op facturen. Tot slot stelt klaagster in deze brief dat het kantoor van betrokkene onvoldoende kennis bezit van een boekhoudpakket, Reeleezee genaamd.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde, zoals de Verordening Gedragscode AA's (hierna: VGC) en ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de aan de orde zijnde klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Betrokkene heeft erkend dat hij klaagster een voorstel heeft gedaan met de door haar hiervoor onder 3.1 onderdeel 1 gewraakte strekking maar betwist dat klaagster langs deze weg gedwongen werd klant te blijven. Het was een poging om de relatie met klaagster te bestendigen. Klaagster heeft het voorstel niet aanvaard en daarmee is het komen te vervallen, aldus betrokkene. De Accountantskamer ziet niet in welke gedragsregel betrokkene met deze handelwijze heeft geschonden. In het bijzonder kan niet worden gezegd dat betrokkene dusdoende niet eerlijk zaken heeft gedaan. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

4.4.1 Ter zake van declaraties kan, zo heeft de Accountantskamer al meerdere malen geoordeeld, alleen met succes worden geklaagd als betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet AA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, als bedoeld in artikel 51 Wet AA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient. De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of aan de Raad van Geschillen is voorbehouden om te oordelen over burgerrechtelijke geschillen in zake declaraties van accountants.

Tegen deze achtergrond overweegt de Accountantskamer met betrekking tot de klachtonderdelen 2, 7 en 10 het volgende.

4.4.2 De broer van betrokkene, B, heeft in een bijlage bij het verweerschrift (een conceptreactie op de bij het kantoor van betrokkene ingediende klachten, die door betrokkene wordt onderschreven) naar aanleiding van de aanmerkingen van klaagster bij (de hoogte van) de bedragen die in rekening zijn gebracht, puntsgewijs deze bedragen en de werkzaamheden die daarvoor zijn verricht toegelicht. Dat is uitgemond in de conclusie dat er in totaal € 618,95 te veel in rekening was gebracht. Al eerder had betrokkene declaraties gezonden waarbij hij eerdere declaraties had gematigd (klaagster heeft het in dit verband over kortingen) met een bedrag van in totaal € 2.302,15. Die matigingen zijn vervolgens gedeeltelijk ongedaan gemaakt en dat heeft geresulteerd in een (bereidheid tot) matiging ten bedrage van € 688,15. Klaagster heeft ter zitting in reactie daarop naar voren gebracht dat de declaraties van betrokkene niet in verhouding staan tot de geleverde diensten. Verder heeft ze geconcludeerd dat “geen van de vooraf gemaakte afspraken is nagekomen”. Welke afspraken ze daarbij op het oog heeft, heeft zij niet duidelijk gemaakt. Over het zeer laat factureren is in de conceptreactie gesteld dat er tussen de afronding van de opdracht en de factuurdatum 5 à 6 maanden lagen, dat klaagster tijdens een bespreking is geïnformeerd over de achterstand in het factureren en dat zij had kunnen verwachten dat er nog een declaratie zou komen aangezien ze eerder een declaratie had ontvangen voor het samenstellen van de conceptjaarrekening. Klaagster heeft een en ander ter zitting niet weersproken.

Gelet op het vorenstaande heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene bij het declareren en het laten vervallen van de eerder gegeven kortingen de onder 4.4.1 beschreven normen niet in acht heeft genomen. Dat brengt mee dat de onderdelen 7 en 10 van de klacht ongegrond zijn.

4.4.3 Betrokkene heeft niet weersproken dat (hij niet heeft meegedeeld dat) hij geen begin had gemaakt met de IB-aangifte van de echtgenoot van klaagster vanwege het dispuut over de declaraties aan A en de holding. De Accountantskamer is van oordeel dat het betrokkene gesierd zou hebben als hij die mededeling wel had gedaan. Dat verzuim en het opschorten van zijn verplichting jegens de echtgenoot van klaagster leveren echter geen schending op van enige gedragsregel. In het bijzonder kan niet gezegd worden dat betrokkene dusdoende niet eerlijk zaken heeft gedaan. Daaruit volgt dat onderdeel 2 van de klacht ongegrond is.

4.5 Klaagster heeft haar stelling dat de kwaliteit van de adviezen van betrokkene onder de maat is, niet onderbouwd met concrete voorbeelden. Zij heeft evenmin duidelijk gemaakt wat haar voor ogen staat waar zij stelt dat betrokkene onvoldoende integer te werk ging. Gezien het vorenstaande heeft klaagster onderdeel 3 en onderdeel 9 van haar klacht niet geadstrueerd. Dat betekent dat deze onderdelen ongegrond zijn.

4.6 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift erkend dat klaagster gelijk heeft als zij zegt dat “een aantal zaken in absolute zin eerder gedaan hadden kunnen worden. Cliënte vergeet echter te vermelden dat zij zelf erg laat de gegevens aanlevert. Als voorbeeld stuur ik hierbij inzake de jaarrekening 2007 een mail van cliënte van 14 januari 2009, waarin zij zelf schrijft dat zij druk bezig is de gegevens van 2007 bij elkaar te zoeken.” Daarna volgt een opsomming van mails die betrekking hebben op de samenstelling van de jaarrekening over 2007. Deze jaarrekening is op 7 april 2009 toegezonden. De jaarrekening 2008 is in augustus 2009 opgeleverd. Klaagster heeft ter zitting een en ander niet weersproken. Gelet daarop kan niet gezegd worden dat betrokkene ter zake de hem opgedragen werkzaamheden (in tuchtrechtelijke zin) te traag heeft verricht en  is onderdeel 4 van de klacht ongegrond.

4.7 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift - zo begrijpt de Accountantskamer - betwist dat onderwerpen die verband houden met het bedrijf van klaagster wel met haar echtgenoot en niet met haar zelf zijn besproken. Klaagster heeft hierop ter zitting niet gereageerd. Dat is reden om ook onderdeel 5 van de klacht ongegrond te verklaren.

4.8 Betrokkene heeft erkend dat de jaarstukken over 2008 van de holding ten tijde van het schrijven van de brief van 3 maart 2010 niet waren gedeponeerd. Hij vermoedt dat er bij de postverzending of bij de Kamer van Koophandel iets is misgegaan, aangezien jaarstukken van andere klanten die in dezelfde periode zijn verzonden, wel waren gedeponeerd. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de stukken diezelfde dag alsnog zijn gedeponeerd. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene in dit opzicht is tekortgeschoten. Van hem had verlangd mogen worden, nu hij kennelijk het deponeren van de jaarstukken tot zijn verantwoordelijkheid rekende, dat hij was nagegaan of de jaarstukken na inzending aan de Kamer van Koophandel ook daadwerkelijk als gedeponeerd geregistreerd stonden. Deze omissie is, mede tegen de achtergrond dat klaagster niet heeft weersproken dat betrokkene onmiddellijk actie heeft ondernomen toen hem deze omissie duidelijk werd, echter onvoldoende ernstig om te worden aangemerkt als tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten. Dat brengt mee dat ook onderdeel 6 van de klacht ongegrond is.

4.9 Vast staat dat over de klachten die klaagster bij het kantoor van betrokkene heeft ingediend nog geen beslissing is genomen. Betrokkene heeft erkend dat de behandeling langer heeft geduurd dan wenselijk is. Ter verontschuldiging heeft hij gewezen op de omstandigheden vermeld onder 2.3 in deze uitspraak met de toevoeging dat de vertraging mede is veroorzaakt door een langere revalidatieperiode van zijn broer. Daarbij komt nog dat klaagster niet heeft gewacht op de uitkomst van de klachtprocedure bij het kantoor van betrokkene, maar op 21 augustus 2010 een klacht heeft ingediend bij de Accountants-kamer.

De Accountantskamer is van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat betrokkene klaagster eerder had meegedeeld dat de behandeling van de klachten meer tijd in beslag zou nemen vanwege de ziekenhuisopname van zijn broer en diens revalidatie. Voor het tijdsverloop nadien vormt de overgelegde correspondentie tussen partijen een afdoende verklaring. Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat betrokkene wat de afhandeling van de klachten betreft enig tuchtrechtelijk verwijt treft. Daaruit volgt dat ook onderdeel 8 van de klacht ongegrond is.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

            . verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

·        

      Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. M.J. van Lee en E.W. Akkerman, rechterlijke leden, S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                              

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan/kunnen klaagster en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s‑Gravenhage.