ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0147 Accountantskamer Zwolle 10/337 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0147
Datum uitspraak: 14-03-2011
Datum publicatie: 15-03-2011
Zaaknummer(s): 10/337 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Zonder verontschuldigbare reden de huur van het bedrijfspand niet betalen, of bij eventuele betalingsonmacht de schade voor de verhuurder beperken, en in beslag genomen goederen verplaatsen zonder de deurwaarder daarover te informeren, is in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 14 maart 2011 in de zaak met nummer 10/337 Wtra AK van

X en A ,

K L A G E R S ,  

raadsman: mr. F. Westenberg,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 2 maart 2010 ingekomen klaagschrift van 26 februari 2010 met bijlagen;

-          de op 9 maart 2010 ingekomen brief van 9 maart 2010 van klagers en de op 4 mei 2010 ingekomen brief van 1 mei 2010 met bijlage van klagers;

-          een op 4 mei 2010 ingekomen brief van betrokkene van die datum;

-          een op 23 december 2010 ingekomen brieffax van dezelfde datum van betrokkene en

-          een op 18 januari 2011 ingekomen brief van 17 januari 2011 namens klagers.

1.2 De grote meervoudige kamer van de Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 25 juni 2010 waar zijn verschenen: klager X, mede namens zijn echtgenote A, en betrokkene in persoon.

1.3 Klagers en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountants-kamer.

1.4 De uitspraak is ter zitting aangehouden om reden van door partijen gewenst overleg over een mogelijk minnelijke oplossing. Bij beslissing van 30 augustus 2010 heeft de grote meervoudige kamer van de Accountantskamer de behandeling van de onderhavige tuchtklacht verwezen naar de kleine meervoudige kamer.

1.5 Bij brieven van 16 december 2010 respectievelijk 23 december 2010 is de Accountantskamer door partijen geïnformeerd dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de schriftelijke stukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door klager gesteld en door betrokkene niet weersproken, of op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan.

2.1 Betrokkene is directeur van en werkzaam voor BV1, gevestigd te [plaats] aan de [adres] en de vertegenwoordiger van deze vennootschap. BV2 heeft met ingang van 1 januari 2005 V.O.F. 1, inclusief inventaris, overgenomen van klagers en heeft met klagers een huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] gesloten voor een periode van 5 jaar met als einddatum 31 december 2009.

2.2 Krachtens onherroepelijk vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Hoorn (hierna: de kantonrechter) van 9 februari 2009, volgend op het tussenvonnis van 13 oktober 2008, dient BV2 aan klagers nog € 1.174,83 te betalen.

2.3 Bij (onherroepelijk) vonnis van de kantonrechter van 24 augustus 2009, verbeterd bij (onherroepelijk) vonnis van 5 oktober 2009, is de tussen klagers en BV2 bestaande huurovereenkomst ontbonden en is BV2 veroordeeld om de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats], binnen twee maanden na betekening van het vonnis, te ontruimen met alle zich daarin of daarop bevindende zaken personen en/of zaken - voor zover die laatste niet het eigendom van klagers zijn - en onder overgave van de sleutels aan klagers. Ook is BV2 veroordeeld om achterstallige huurpenningen en servicekosten  ad € 12.115,50 en een bedrag van € 1200,- in verband met contractuele boetes wegens te late betaling over de periode april 2008 tot en met maart 2009 (te vermeerderen met wettelijke rente) te betalen. BV2 is eveneens veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klagers, tot betaling van proceskosten en tot betaling van de maandelijkse huur plus servicekosten vanaf 1 april 2009 tot en met 31 december 2009. Ten tijde van na te melden beslaglegging  op 19 november 2009 diende BV2 krachtens deze vonnissen in ieder geval nog ruim € 37.000 aan klagers te betalen.

2.4 Op 17 september 2009 heeft toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder 1 (hierna: deurwaarder 1) uit kracht van een in executoriale vorm uitgegeven grosse van het vonnis van 13 oktober 2008 van de kantonrechter, aan de inhoud waarvan door BV2 na betekening op 7 april 2009 geen gevolg is gegeven, ten laste van BV2 roerende zaken, aanwezig in het kantoorpand aan de [adres] te [plaats], in executoriaal beslag genomen.

2.5 Op donderdag 12 november 2009 heeft klager bij de politie [plaats] aangifte gedaan van verduistering van ontbrekende inventaris in het kantoorpand aan de [adres] te [plaats]. Op 18 november 2009 heeft klager zijn verklaring aangevuld en verklaard dat er roerende zaken, in strijd met het door  deurwaarder 1 op deze roerende zaken gelegde beslag, zijn onttrokken aan verhaal.

2.6 Op vrijdag 23 april 2010 heeft deurwaarder 1 eveneens aangifte wegens verduistering gedaan omdat alle onder het beslag van 17 september 2009 vallende zaken in het pand aan de [adres] [plaats] waren verdwenen.

2.7 Op 19 november 2009 heeft toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder 2

(hierna: deurwaarder 2) uit kracht van de vonnissen van de kantonrechter van 13 oktober 2008, 24 augustus 2009 en 5 oktober 2009 roerende zaken aanwezig op het adres [adres] te [plaats] in executoriaal beslag genomen om betaling te verkrijgen van de vordering die klagers hadden op BV2.

3. De klacht

3.1 Klagers verwijten betrokkene dat hij onbetrouwbaar is en zich aan crimineel gedrag schuldig heeft gemaakt. Daartoe hebben klagers er op gewezen dat betrokkene met klagers gemaakte (huur)afspraken niet is nagekomen, geen gevolg heeft gegeven aan de (daarmee in verband staande) rechterlijke vonnissen van 13 oktober 2008, 24 augustus 2009 en 5 oktober 2009 en dat hij roerende zaken heeft onttrokken aan gelegd executoriaal beslag.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33, eerste lid Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde, zoals de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC), en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Ingevolge het in de VGC opgenomen fundamentele beginsel van integriteit, nader uitgewerkt in A-110.1 VGC treedt een registeraccountant in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen eerlijk en oprecht op hetgeen onder meer inhoudt dat hij eerlijk zaken doet en de waarheid geen geweld aandoet. Ingevolge het in de VGC opgenomen fundamentele beginsel van professionaliteit, nader uitgewerkt in A-150.1 VGC, houdt een registeraccountant zich aan de voor hem geldende wet- en regelgeving en onthoudt een  registeraccountant zich van handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt. Tot dat laatste behoren die handelingen die door een redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt zullen worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

4.4 BV2, met betrokkene als verantwoordelijk en handelend bestuurder, is met klagers een huurovereenkomst ten behoeve van haar bedrijfsruimte aangegaan. BV2 is de uit deze zakelijke betrekking voortvloeiende verplichtingen niet nagekomen. BV2 heeft vervolgens nagelaten te voldoen aan de inhoud van de vonnissen van 13 oktober 2008 en 9 februari 2009 respectievelijk 24 augustus 2009 en 5 oktober 2009, voor zover zij daarbij tot betaling aan klagers veroordeeld was.

4.5 Betrokkene, die geen verweerschrift heeft ingediend, heeft ook ter zitting geen verontschuldigbare redenen aangevoerd waarom BV2 niet is overgegaan tot betaling van wat zij aan klagers conform de (ontbonden) huurovereenkomst diende te voldoen. Als geen sprake is geweest van betalingsonwil maar van betalingsonmacht (duidelijk is dat niet vanwege het ontbreken van een toelichting op het achterwege blijven van betalingen), is gesteld noch gebleken dat BV2, nadat zij eventueel in betalingsonmacht was geraakt, er alles aan heeft gedaan om de schade voor klagers te beperken. Aldus dient geoordeeld te worden dat betrokkene, die als bestuurder verantwoordelijk is voor het handelen en nalaten van BV2, bij het ontstaan en het onbetaald laten van wat BV2 in diens zakelijke betrekking met klagers aan deze verschuldigd was, niet eerlijk en oprecht in de zin van artikel A-110.1 VGC heeft gehandeld.

4.6 Voormeld oordeel wordt versterkt door het navolgende. Betrokkene heeft ter zitting erkend dat hij roerende zaken van het pand aan de [adres] te [plaats] -hoewel daarop beslag was gelegd- naar eigen goeddunken heeft verplaatst naar het pand aan de [adres] te [plaats]. Daarbij heeft betrokkene bewust verzuimd klagers en/of de beslagleggende deurwaarder 1 daarover te informeren, ook nog toen het hem duidelijk was dat zij ervan uitgingen dat betrokkene deze goederen aan het beslag had onttrokken, terwijl hij deze goederen deels in een opslagruimte van zijn nieuwe kantoor aan de [adres] had opgeslagen. Voor zover deze handelwijze al niet moet worden aangemerkt als strafrechtelijke onttrekking aan het beslag, had betrokkene klagers en deurwaarder 1 in ieder geval over een en ander moeten informeren. Door het nalaten daarvan is betrokkene als verantwoordelijke bestuurder van BV2 jegens klagers niet eerlijk en oprecht opgetreden. Daarenboven dient geoordeeld te worden dat betrokkene tevens in strijd met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag heeft gehandeld, nu zijn handelen, zoals hierboven aangegeven, zonder meer als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep in de zin van artikel A-150.1 moet worden geoordeeld. Aldus heeft betrokkene door zijn gedragingen tevens het accountantsberoep in de zin van A-150.1 VGC in diskrediet gebracht.

4.7 Klagers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene (ook) goederen, welke door deurwaarder 2 aan de [adres] in beslag waren genomen, aan het beslag onttrokken heeft. In zoverre wordt de klacht ongegrond verklaard.

4.8 De Accountantskamer is van oordeel dat, gezien de aard van de overtreding voor wat betreft het actief tegenwerken van het onder BV2 gelegde beslag, aan het opleggen van een zwaardere maatregel niet valt te ontkomen. Zij acht daarom het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er ook rekening mee gehouden dat betrokkene, mede gezien zijn reactie ter zitting, er weinig blijk van heeft gegeven dat hij het onjuiste van zijn niet integere en onprofessionele gedragingen heeft ingezien.

4.9 Aan het schriftelijkheidsvereiste van de berisping wordt voldaan door de opneming daarvan in het dictum van deze uitspraak.

Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.10 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.         verklaart de klacht gegrond als hiervoor in de rechtsoverwegingen 4.4, 4.5 en 4.6 is vermeld;

2.         verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

3.         legt ter zake de maatregel op van berisping;

4.         verstaat dat de AFM, de voorzitter van de NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. de Hek (rechterlijk lid) en drs. E.J.F.A. de Haas RA (accountantslid) en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagers en betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.