ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0144 Accountantskamer Zwolle 10/463 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0144
Datum uitspraak: 25-02-2011
Datum publicatie: 25-02-2011
Zaaknummer(s): 10/463 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Voor werkzaamheden, waarvan het van meet af aan duidelijk is,of tijdens de uitvoering daarvan duidelijk wordt, dat het eindproduct (rapportage) dient ter publiekelijke ondersteuning van een standpuntinname van de opdrachtgever in een gerechtelijke procedure of overleg van meerdere partijen, waarbij het feit dat betrokkene accountant is, gezag verleent aan datgene wat hij rappporteert, kan - en wellicht moet -  beter aangesloten worden bij Standaard 3000 dan bij Standaard 4400. Zulks geldt temeer indien de rapportage "feitelijke bevindingen" bevat die de facto een concludent en/of standpuntondersteunend karakter hebben. Indien voor de rapportage toch wordt aangesloten bij Standaard 4400 dan geldt enerzijds daarvoor niet dat die rapportage niet aan een rechter ter kennis mag worden gebracht, noch dat die rapportage geen conclusies mag bevatten, anderzijds dient deze rapportage deskundig en zorgvuldig tot stand te worden gebracht en dus van een deugdelijke grondslag te zijn voorzien, en zal daartoe door de Accountantskamer, indien de klacht daartoe noopt, worden beoordeeld of die werkzaameheden tevens voldoen aan al dan niet rechtstreeks toepasselijke normen voorkomende in het Stramien en of Standaard 3000.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants van 25 februari 2011

in de zaak met nummer 1 0 / 463 Wtra AK van

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

1) BV1 , gevestigd te [plaats] ,

2) BV2 , gevestigd te [plaats],

3) BV3 , gevestigd te [plaats],

4) BV4 , gevestigd te [plaats],

alsmede

5) X , bestuurder van klagers sub 1) en sub 2) en

6) A , bestuurder van klagers sub 1) en sub 3),

K L A G E R S ,

raadsman mr. S.A. Kruijt,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman mr. J.F. Garvelink.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 19 maart 2010 ingekomen klaagschrift van 18 maart 2010, met bijlagen;

-          het op 6 juli 2010 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 16 juli 2010, waar zijn verschenen - aan de zijde van klagers - hun raadsman mr. S.A. Kruijt, advocaat te Utrecht, en - aan de zijde van betrokkene - drs. Y RA in persoon, tot bijstand vergezeld van zijn raadsman mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klagers en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten nader toegelicht en/of doen toelichten (mr. Garvelink aan de hand van een pleitnota) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klagers sub 2), 3) en 4) (de vennootschappen BV2, BV3 en BV4) zijn aandeelhoudster van klaagster sub 1) (BV1) Klagers sub 5) en 6) (de heren X en A) zijn bestuurders van klaagster sub 1), alsmede bestuurder/aandeelhouder van respectievelijk klaagster sub 2) en klaagster sub 3).

2.2 Op 18 oktober 2007 heeft klaagster sub 1) een overeenkomst gesloten met BV5 met betrekking tot de verkoop van het - door haar gehouden - gehele aandelenkapitaal in de besloten vennootschap BV6 aan BV5. Op 31 oktober 2007 heeft de levering van de aandelen plaatsgevonden.

2.3 In 2009 is tussen BV5 en klagers een conflict ontstaan over die overeenkomst. Onderwerp van geschil waren de winst na belasting over 2007 en de debiteurenvoor-ziening 2007. Daarnaast heeft BV5 klaagster sub 1) verweten dat zij zich niet heeft gehouden aan de door haar afgegeven vermogensinstandhoudingsverklaring.

2.4 Betrokkene is openbaar accountant bij BV7 te [plaats]. Hij heeft opdracht tot het controleren van de jaarrekening van BV6.

2.5 BV5 heeft, conform voormelde overeenkomst, bij brief van 16 april 2009 de voorzitter van het NIVRA verzocht een accountant aan te wijzen om het geschil door middel van een bindend advies te beslechten. Klagers hebben hun medewerking aan de totstandkoming van een bindend advies onthouden en daarbij te kennen gegeven dat zij willen dat een door hen te benoemen accountant in de gelegenheid wordt gesteld de boeken van BV6 te onderzoeken, om verweer te kunnen voeren tegen de claims van BV5.

2.6 Op 20 november 2009 heeft BV5 klaagsters sub 1) tot en met 4) gedagvaard in kort geding voor de rechtbank 's-Hertogenbosch. Ter terechtzitting van 8 december 2009 is, nadat door partijen een aantal afspraken werd gemaakt, het kort geding aangehouden. De door partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een “extract uit het audiëntieblad” van de zitting van 8 december 2009. De in dat extract vastgelegde afspraken houden onder meer in (onder 3.1):

“BV5 staat toe dat verwerende partijen middels de heren A en/of X, mits vergezeld van een door hen in de arm genomen registeraccountant, na 1 januari 2009 met het oog op het door hen te voeren verweer vrijelijk inzage zullen kunnen nemen in de administratie en boekhouding van de besloten vennootschap "BV6", voor zover die administratie en boekhouding betrekking hebben op:

- het jaar 2007

- de afwikkeling in de jaren daarna van de bij aanvang van 2007 bestaande en in de loop van 2007 bijgekomen debiteuren

en wel ten kantore van die vennootschap in een aldaar door BV5 aan te wijzen (spreek)kamer en waarbij BV5 een administratief medewerker zal aanwijzen bij wie die registeraccountant stukken, ordners en andere bescheiden die hij wil raadplegen, kan opvragen.”

2.7 Klaagster sub 1) heeft 8 (hierna: 8) verzocht om het onderzoek zoals bedoeld in het extract uit te voeren. Op 26 januari 2010 is 8 met het onderzoek begonnen ten kantore van BV6 in [plaats]. Daar is aan 8 de balansmap met betrekking tot het boekjaar 2007 uitgereikt. Tevens is een computer beschikbaar gesteld waarop via de applicatie Oracle Discoverer (ODR) een deel van de interne managementinformatie voor de boekjaren 2007 en 2008 was te raadplegen.

2.8 8 heeft diezelfde dag om aanvullende documentatie gevraagd, zulks per e-mail, luidende:

"Graag ontvangen wij zo snel als mogelijk, doch uiterlijk woensdag 27 januari a.s. (close of business) de gevraagde documentatie, dan wel per opgevraagd document inzicht in de geplande opleverdatum. Indien de opgevraagde documentatie niet beschikbaar wordt gesteld, dan vernemen we graag de redenen voor het niet verstrekken hiervan."

Bovendien heeft 8 te kennen gegeven interviews te willen houden met medewerkers van BV6:

"Wij zouden de betreffende medewerkers graag onder meer willen bevragen over de opzet en zo mogelijk ook het bestaan van de vermelde processen (bijvoorbeeld ten aanzien van het debiteuren beheer). Wij willen ook interviews afnemen met medewerkers ten aanzien van hun toelichting op de verstrekte/te verstrekken documentatie door BV6. Indien er geen medewerking zal worden verleend aan de interviews dan vernemen wij graag schriftelijk de redenen voor het niet hieraan medewerken"

2.9 Tussen klaagsters sub 1) tot en met 4) en BV5 is daarop discussie ontstaan over het al dan niet ter beschikking stellen van aanvullende informatie aan 8 en het houden van interviews.

2.10 BV5 heeft geweigerd deze vragen te beantwoorden en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de accountants van 8 niet waren aan te merken als gewone registeraccountants en daarnaast dat de vragen buiten de scoop van de gemaakte afspraken vielen zoals neergelegd in het extract uit het audiëntieblad van 8 december 2009. De accountants van 8 zijn op 27 januari 2010 de toegang tot het pand van BV5 geweigerd en onverrichter zake teruggekeerd.

2.11 Klaagsters sub 1) tot en met 4) hebben hierop op 29 januari 2010 bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch een verzoek ingediend tot het vervolgen van de procedure. Op 16 februari 2010 heeft daarom een tweede zitting plaatsgevonden.

2.12 Vóór díe zitting, op 12 februari 2010, ontving de raadsman van klagers een aantal door hun tegenpartij in die procedure (BV5) aan de rechtbank overgelegde producties, waaronder een brief van betrokkene van 10 februari 2010 aan BV5,  inhoudende rapportage van “een aantal specifieke werkzaamheden met betrekking tot de door 8 gevraagde documentatie inzake het bijzonder accountantsonderzoek bij BV6, dat in opdracht van BV1 wordt uitgevoerd”.

2.13 Bedoelde specifieke werkzaamheden bestonden volgens de rapportage onder het kopje “Beschrijving uitgevoerde specifieke werkzaamheden” uit het vaststellen of de door 8 ter inzage gevraagde documentatie overeenstemde met hetgeen door de voorzieningenrechter op 8 december 2009 was vastgelegd in meergenoemd extract. De in de rapportage - direct onder het kopje “Beschrijving van de feitelijke bevindingen” - opgenomen conclusie van betrokkene luidde dat zulks “niet geheel” het geval was. Onder het kopje “Aard en reikwijdte van de opdracht” vermeldde betrokkene dat hij zijn werkzaamheden heeft verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder Standaard 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

  3. De klacht

3.1 De klacht houdt in dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de Verordening Gedragscode (VGC), meer in het bijzonder met de artikelen A-130 sub 1 tot en met 7 daarvan en voorts, dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de onder de  Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS) opgenomen standaard 4400 inzake “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

3.2 De klacht bestaat uit drie onderdelen, te weten:

  • Betrokkene had hoor en wederhoor moeten toepassen door 8 te verzoeken een toelichting te geven bij de door haar ingediende vragenlijst en 8 en BV1 in de gelegenheid te stellen een reactie op het onderzoek te formuleren;
  • Betrokkene had niet mogen toestaan dat de brief van 10 februari 2010 in de lopende procedure tussen BV5 en klagers zou worden gebruikt, en
  • Betrokkene heeft definitieve en verregaande (juridische) conclusies getrokken waar dit niet is toegestaan.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het handelen van betrokkene, waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden ná 1 januari 2007 en daarom moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) en wel in het bijzonder aan het voor iedere registeraccountant geldende deel A en het voor openbaar accountants geldende deel B1 daarvan.

4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel inzake het door betrokkene achterwege laten van “hoor en wederhoor” overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4 Namens betrokkene is tegen dit onderdeel van de klacht het volgende als verweer ingebracht.

-          Hoor en wederhoor door een accountant bij een opdracht als onderhavige heeft als functie het vergaren van de feitelijke informatie om voldoende grondslag te verkrijgen voor de door de accountant uit te voeren werkzaamheden. Hoor en wederhoor heeft in dit kader niet de functie de mening van derden te vragen alvorens feitelijke vaststellingen te doen. Voor de discussie tussen partijen is de civiele procedure het aangewezen forum. Betrokkene hoefde niet om de opinie van 8 en BV1 te vragen en heeft dit dan ook niet gedaan.

-          Door betrokkene wordt in de brief waarop de klacht betrekking heeft geen mening gegeven maar een feitelijke vaststelling gedaan. Voor het doen van een dergelijke vaststelling was het horen van BV1 of 8 ook overigens niet nodig. Betrokkene beschikte over voldoende kennis en informatie om deze constatering te kunnen doen.

-          Bovendien was duidelijk wat de mening van BV1 en 8 was betreffende de vraag welke documenten ter beschikking dienden te worden gesteld en waarom. Zoals op pagina 3 van het klaagschrift door klagers zelf reeds wordt aangegeven, was de motivering van 8 ten aanzien van het opvragen van de opgevraagde documentatie bekend bij betrokkene. Bij het verzoek tot hervatting van het kort geding dat klagers op 29 januari 2010 hebben gericht tot de President van de Rechtbank 's-Hertogenbosch was immers een document bijgevoegd met het opschrift "INITIELE OPGEVRAAGDE DOCUMENTATIE ONDERZOEK BV6  D.D. 26 JANUARI 2010 INCLUSIEF ACHTERGROND OPGEVRAAGDE DOCUMENTATIE", waarin door 8 een toelichting is gegeven. Vragen om de mening van 8 zou kortom een formaliteit zijn geweest, nu die mening bij betrokkene reeds bekend was.

4.5 De Accountantskamer is van oordeel dat dit verweer van betrokkene doel treft en dat betrokkene met recht heeft kunnen menen “hoor en wederhoor” achterwege te kunnen laten, nu dit voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag voor zijn rapportage, en dus voor een deskundige en zorgvuldige totstandkoming daarvan, redelijkerwijs niet van toegevoegde waarde kon worden geacht, ook al omdat betrokkene zonder bedoeld hoor en wederhoor niet hoefde te vrezen voor een bedreiging van de kwaliteit van zijn oordeel, nu hij zelf immers de extern accountant van BV6 was en aldus van het reilen en zeilen in die vennootschap op de hoogte was. Het eerste klachtonderdeel faalt daarom.

4.6 Het tweede en derde onderdeel van de klacht lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6.1 Tegen het tweede klachtonderdeel, te weten dat betrokkene niet had mogen toestaan dat zijn brief van 10 februari 2010 in de lopende procedure tussen BV5 en klagers zou worden gebruikt, is namens betrokkene als verweer het volgende opgeworpen.

-          De brief van 10 februari 2010 is altijd bedoeld geweest om te worden gebruikt in het kader van de kort geding procedure tussen BV5 en klagers. Dit blijkt ook uit de wijze waarop in de brief de verrichte werkzaamheden zijn omschreven. Hierbij wordt immers expliciet verwezen naar hetgeen door de voorzieningenrechter op 8 december 2010 (de Accountantskamer begrijpt: 2009) is bepaald.

-          Betrokkene was op de hoogte van de procedure en van het feit dat de brief daarin zou worden gebruikt, hetgeen ook is gebeurd. Betrokkene heeft derhalve toestemming gegeven voor extern gebruik van de brief. Hij heeft, in overeenstemming met zijn positie als de extern accountant van BV6, de zorgvuldigheid in acht genomen die vereist is wanneer een accountantsrapport in een gerechtelijke procedure wordt gebruikt.

-          Het standpunt van klagers komt erop neer dat een rapport met betrekking tot financiële informatie, opgesteld door een accountant, nooit aan de rechter zou kunnen worden voorgelegd. Dat standpunt is onjuist en volgt niet uit de jurisprudentie. Evenmin lag het in de gegeven omstandigheden in de rede dat betrokkene klagers zou betrekken in het formuleren van de opdracht, zoals zij lijken te suggereren, nog afgezien van het feit dat tegen die formulering geen inhoudelijke bezwaren naar voren zijn gebracht.

4.6.2 Tegen het derde klachtonderdeel, te weten dat betrokkene definitieve en verregaande (juridische) conclusies heeft getrokken waar dit niet is toegestaan, is namens betrokkene als verweer aangevoerd dat dit onderdeel van de klacht geen betrekking heeft op de inhoud van de brief, maar op de toon waarop deze is geschreven, terwijl de bevindingen van betrokkene inhoudelijk niet zijn bestreden en ook juist zijn. Voorts is tegenover dit klachtonderdeel namens betrokkene het volgende gesteld.

-          Betrokkene heeft volstaan met het weergeven van de feitelijke bevindingen op basis van de uitgevoerde werkzaamheden en heeft dan ook gehandeld in overeenstemming met NV COS 4400. Klagers geven ook niet concreet aan waar de brief volgens hen in strijd is met NV COS 4400. Betrokkene heeft geen oordeel gegeven, maar de feitelijke vaststelling gedaan dat de opgevraagde informatie niet gelijk was aan de informatie zoals beschreven in het extract. In het rapport wordt dit ook aangegeven:

"Het doel van een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden is het verrichten van die werkzaamheden die wij met BV5 zijn overeengekomen en het rapporteren over de feitelijke bevindingen. Aangezien wij slechts verslag doen van feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden betekent dit dat op het in dit rapport van feitelijke bevindingen opgenomen beschrijvingen en toelichtingen geen accountantscontrole is toegepast en dat evenmin een beoordelingsopdracht is uitgevoerd."

-     Betrokkene ziet in retrospect wel dat de formulering van zijn rapport, bijvoorbeeld de   zinsnede "in strijd met het extract", soms wat stevig aandoet. Wellicht dat als betrokkene de brief een week had kunnen laten rusten dat hij "in strijd met" zou hebben vervangen door "buiten het bestek van" of een vergelijkbare formulering.

4.7 Met verweerder is de Accountantskamer van oordeel dat de aan het tweede en derde klachtonderdeel ten grondslag gelegde stellingen van klagers rechtens onjuist zijn. Hiertoe overweegt de Accountantskamer het navolgende.

4.8 Betrokkene heeft in zijn brief van 10 februari 2010 vermeld dat hij zijn werkzaamheden heeft verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder Standaard 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”. De vraag kan gesteld worden of de aard van de door betrokkene verrichte werkzaamheden en de door hem gekozen wijze van rapportering, de in die rapportage opgenomen uitingen c.q. verwoorde standpunten, door betrokkene betiteld als “feitelijke bevindingen”, en het feit dat zijn rapportage niet bedoeld was om uitsluitend door zijn opdrachtgever gebruikt te worden, met zich brengen of Standaard 4400 wel de juiste standaard is met inachtneming waarvan dergelijke werkzaamheden dienen te worden verricht c.q. naderhand te worden beoordeeld.

4.9 Het is de Accountantskamer niet ontgaan dat binnen de beroepsgroep in sterke mate onduidelijkheid bestaat over de vraag of, en zo ja met inachtneming van welk onderdeel van de NVCOS - zoals het Stramien en/of Standaard 3000, of Standaard 4400 (of  de voor het onderhavige geval niet toepasselijke Standaard 5500N) - werkzaamheden dienen te worden getoetst als voormeld, waarin het van meet af aan duidelijk is, of tijdens de uitvoering van die werkzaamheden duidelijk wordt dat het schriftelijke eindproduct (gemakshalve thans verder aangeduid als “rapportage”) dient ter publiekelijke ondersteuning van een standpuntinname van de opdrachtgever in een procedure of overleg met meerdere partijen, waarbij het feit dat betrokkene accountant is, gezag verleent aan datgene wat hij gerapporteerd heeft. Deze onduidelijkheid geldt temeer indien voormelde rapportage “feitelijke bevindingen” bevat die de facto een concludent en/of standpuntondersteunend karakter hebben.

4.10 De Accountantskamer merkt allereerst op dat de accountant zich bij dergelijke werkzaamheden dient te houden aan de gedrags- en beroepsnormen voortvloeiende uit de VGC. De NVCOS zijn daaraan ontleend, doch vormen niet een uitputtende regeling van uit de VGC voortvloeiende normen en mogen daarmee ook niet in strijd komen.

In eerdere, vergelijkbare zaken, waarbij partijen ervan uitgingen dat Standaard 4400 van toepassing was, heeft de Accountantskamer daarom onder meer als haar oordeel gegeven dat de accountant, ook als hij een partijbelang dient, ervoor dient zorg te dragen dat een rapportage, welke door een partij in een procedure zal worden overgelegd, de objectieve waarheidsvinding door de rechter niet mag belemmeren. [1]

4.11 Het komt de Accountantskamer voor dat bij de hiervoor in rechtsoverweging 4.9 omschreven werkzaamheden door de accountant, wat betreft de aan die werkzaamheden te stellen eisen, beter kan, en wellicht moet, worden aangesloten bij (de gedrags- en beroepsnormen voorkomende in) Standaard 3000 dan bij Standaard 4400. [2] Het gaat immers veelal om rapportages, waarin de accountant omtrent een door hem gerapporteerd object van onderzoek na afweging op grond van ( al dan niet impliciet door hem aanwezig geachte) toepasbare criteria tot uitspraken komt, en van welke rapportages juist ook anderen dan de opdrachtgever kennis zullen nemen en die de facto mede tot doel hebben het standpunt van een partij te ondersteunen doordat de accountant als deskundige daaraan gezag verleent en waaraan zodoende intrinsiek een aspect van assurance niet ontzegd kan worden.

4.12 Het is de Accountantskamer bekend dat de beroepsorganisatie zich beraadt of nadere regelgeving of verdere verduidelijking omtrent bovenstaande rechtsvragen geboden is. Het primaat daarvoor ligt ook bij de beroepsorganisatie, die de verordenende bevoegdheid heeft.

In aan haar ter beoordeling voorgelegde klachtzaken zal de Accountantskamer in ieder geval, daar waar voormelde rechtsvragen zich voordoen, steeds tevens oordelen of de te beoordelen rapportage voldoet aan de daaraan krachtens de VGC te stellen eisen hetgeen tot gevolg kan hebben dat, ingeval de accountant Standaard 4400 (of 5500N) heeft toegepast, onderdelen daarvan buiten toepassing dienen te worden gelaten of dat juist, met toepassing van de in de VGC neergelegde fundamentele beginselen, die werkzaamheden ook dienen te voldoen aan normen welke voorkomen in het Stramien en/of Standaard 3000.

4.13 Wat betreft de thans aan de Accountantskamer voorgelegde klacht wordt met inachtneming van het vorenstaande als volgt geoordeeld.

4.14 Daargelaten de niet in de klacht aan de orde gestelde vraag of genoemde Standaard 4400 voor rapportage als de onderhavige aangewezen was, is de Accountantskamer van oordeel dat in elk geval het gestelde onder 6. van genoemde standaard [3] niet betekent dat rapportage die overeenkomstig deze standaard is opgesteld, niet aan de rechter mag worden overgelegd en, indien uit het in deze standaard onder 5. gestelde [4] moet worden verstaan dat het accountantsrapport zelve geen conclusies mag bevatten, dat dit onderdeel van deze standaard in gevallen waarin een rapport wordt uitgebracht ter inbreng in een gerechtelijke procedure (ook ter ondersteuning van een partijstandpunt) niet van toepassing is. De rechter wil van een accountant, als de ter zake deskundige, immers juist ook conclusies vernemen omdat daaraan wellicht een toegevoegde waarde kan worden toegekend. Gezien de taak van een accountant in het maatschappelijk verkeer, zijn specifieke deskundigheid en zijn verantwoordelijkheid te handelen in het algemeen belang (zie onder meer artikel A-100.1 VGC), waaronder het leveren van een bijdrage aan de waarheidsvinding door een rechterlijke autoriteit begrepen moet worden geacht, dient hij in staat te zijn ter voorlichting van een gerechtelijke autoriteit naar aanleiding van zijn feitelijke bevindingen in zijn rapportage conclusies te trekken, uiteraard mits deze op een deskundige en zorgvuldige wijze tot stand zijn gebracht en dus van een deugdelijke  grondslag zijn voorzien en de rapportage waarin zij zijn opgenomen zodanig is ingericht dat de rechterlijke objectieve waarheidsvinding niet wordt belemmerd.

Steun voor het oordeel dat in deze afgeweken dient te worden van het geregelde in voormelde standaard vindt de Accountantskamer daarnaast in punt 6 van de Introductie bij de NVCOS, waarin geregeld is dat in bijzondere situaties kan worden afgeweken van een standaard teneinde het doel van een dergelijke opdracht te kunnen bereiken, hetgeen zich naar het oordeel van de Accountantskamer voordoet in die gevallen dat rapportage in belangrijke mate bedoeld is om een rechterlijke autoriteit behulpzaam te zijn bij de door deze te nemen beslissingen als voormeld.

Ook het feit dat de standaarden van de International Federation of Accountants (IFAC), waarop de NVCOS zijn gebaseerd, in het enigszins vergelijkbare geval van het optreden als ‘expert witness’ dit optreden uitzonderen voor de toepasselijkheid van die standaarden, draagt bij tot het oordeel van de Accountantskamer dat afwijken van Standaard 4400, nu de facto toegepast, in deze geboden is.

4.15 De Accountantskamer, die behoudens bijzondere, zich hier niet voordoende gevallen, bij haar beoordeling van een klacht zich dient te beperken tot de verwoorde klachtonder-delen, merkt voorts op dat, voor zover klagers zich daadwerkelijk inhoudelijk over de (totstandkoming van de) rapportage hebben beklaagd, zij van oordeel is dat betrokkene geen uit de VGC en/of rechtstreeks dan wel naar analogie uit het Stramien en/of de Standaard 3000 voor hem voortvloeiende norm heeft overtreden en dat de rapportage daarom geen deugdelijke, te weten deskundig en zorgvuldig tot stand gekomen, grondslag ontbeert.

4.16 Het tweede en derde klachtonderdeel zullen derhalve op grond van het voorgaande eveneens ongegrond worden verklaard.

4.17 In hun klaagschrift hebben klagers betrokkene ook nog verweten in strijd gehandeld te hebben met de punten 4 en 9 van Standaard 4400. Door klagers zijn deze klachtonderdelen niet nader onderbouwd. Betrokkene heeft in zijn samenvatting van de klacht deze punten niet opgenomen en daartegen verder geen expliciet verweer gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling zijn klagers hierop ook niet terug gekomen. De Accountantskamer gaat er dan ook van uit dat klagers deze klachtonderdelen niet meer gehandhaafd hebben, althans dienen deze klachtonderdelen bij een gebrek aan voldoende onderbouwing ongegrond te worden verklaard.

4.18 Op grond van al het vorenstaande, en omdat ook overigens gebleken noch aanne-melijk is geworden dat betrokkene in de onderhavige zaak heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende regelgeving, dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en E.F. Smeele, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klagers dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.


[1] Zie onder meer laatstelijk de uitspraak van 17 januari 2011, Wtra 10/1377, YH0013, gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl.

[2] De Accountantskamer merkt op dat in paragraaf 3.2 van de door de beroepsorganisaties op 10 augustus 2010 gepubliceerde Praktijkhandreiking 1111, welke overigens géén kracht van regelgeving heeft, wellicht van een andere visie wordt uitgegaan.

[3] Onderdeel 6 van deze Standaard luidt: Het rapport is uitsluitend bestemd voor partijen waarmee de te verrichten werkzaamheden zijn overeengekomen, aangezien anderen die niet op de hoogte zijn van het doel van de werkzaamheden, de resultaten onjuist kunnen interpreteren.

[4] Onderdeel 5 van deze Standaard luidt: Aangezien de accountant alleen maar verslag doet van de feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden wordt geen zekerheid verschaft. In plaats daarvan zullen de gebruikers van het rapport zich zelf een oordeel moeten vormen betreffende de werkzaamheden en bevindingen die door de accountant in het rapport zijn weergegeven en hun eigen conclusies moeten trekken uit de door de accountant verrichte werkzaamheden.