ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0142 Accountantskamer Zwolle 10/1507 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0142
Datum uitspraak: 14-02-2011
Datum publicatie: 16-02-2011
Zaaknummer(s): 10/1507 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht jegens accountant wegens niet ontdekken van fraude bij opdrachtgeefster. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de 3-jaarstermijn voor het indienen van een klacht; zulks gebaseerd op het oordeel dat de directeur van opdrachtgeefster, gezien de duur, de omvang en de aard van de verslagleggingsfraude, en zijn intensieve betrokkenheid bij opdrachtgeefster, kennis van een en ander had.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 14 februari 2011

in de zaak met nummer 10 / 1507 Wtra AK van

de besloten vennootschap BV X,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,  

raadsman: mr. M.A.T. Schroots,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mw. mr. T.L. Cieremans.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 1 september 2010 ingekomen klaagschrift van 30 augustus 2010 met bijlagen en

-          het op 20 december 2010 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 17 december 2010.

-          de door klaagster nader ingebrachte stukken d.d. 7 januari 2011.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 10 januari 2011 waar zijn verschenen:

- namens klaagster, haar directeur de heer A, bijgestaan door mr. M.A.T. Schroots, advocaat te Rotterdam, en vergezeld door de heer B, en

- betrokkene, bijgestaan door mw. mr. T.L. Cieremans, advocaat te Rotterdam, en vergezeld door de heer C RA en mw. mr. D, beiden verbonden aan het kantoor van betrokkene.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is per 11 november 1987 ingeschreven in het accountantsregister bij het NIVRA. Betrokkene is openbaar accountant en als zodanig werkzaam bij E Accountants, vestiging [plaats].

2.2 Klaagster heeft - via een dochtervennootschap - tot het voorjaar van 2009 een autobedrijf gedreven, waarbij zij - onder meer - dealer was van het merk Fiat (hierna: de importeur). Klaagster heeft, na eerdere verliesgevende jaren over 2004 tot en met 2006, ook over 2007 een negatief resultaat na belastingen behaald van € 391.669 bij een omzet van € 10,25 miljoen. Bij haar waren in 2007 22 werknemers in dienst omgerekend naar fulltime dienstverband.

2.3 Betrokkene is vanaf het boekjaar 2004 (mede) de controlerend accountant van klaagster en heeft op 22 juni 2005 bij de jaarrekening over 2004 een goedkeurende verklaring afgegeven. In de balans 2004 is de post ‘Handelscrediteuren’ op € 76.847 gesteld.

Op 16 juni 2006 heeft (mede) betrokkene bij de jaarrekening over 2005 een goedkeurende verklaring afgegeven. In de balans 2005 is de post ‘Handelscrediteuren’ op € 62.040 gesteld.

Op 25 juni 2007 heeft betrokkene bij de jaarrekening over 2006 een goedkeurende verklaring afgegeven. In de balans 2006 is de post ‘Handelscrediteuren’ op € 202.404 gesteld.

Op 3 oktober 2008 heeft betrokkene bij de jaarrekening over 2007 een goedkeurende verklaring afgegeven. In de balans 2007 is de post ‘Handelscrediteuren’ op € 251.838 gesteld.

2.4 Bij klaagster was werkzaam een hoofd administratie, die werd geassisteerd door twee medewerksters. Deze functionaris was verantwoordelijk voor de boekhouding van klaagster en haar dochtervennootschappen. Hij stelde in dat kader onder meer concept-financiële stukken op voor al deze vennootschappen en bereidde het jaarrekeningenwerk voor in de vorm van uitwerking van de kolommenbalans met specificaties.

2.5 In januari 2007 is het hoofd administratie wegens gezondheidsklachten uitgevallen. In de periode vanaf mei 2007 tot juli 2008 heeft hij voor circa de helft van zijn arbeidstijd administratieve werkzaamheden voor klaagster verricht en is voor het overige niet werkzaam geweest. De directeur van klaagster, de heer A, heeft vanaf januari 2007 de taken van het hoofd administratie overgenomen en na diens gedeeltelijke hervatting per mei 2007 die taken deels behouden.

2.6 Medio september 2008 heeft klaagster de heer B van BV1 gevraagd haar administratief te ondersteunen. B heeft daarop vrijwel onmiddellijk geconstateerd dat de gevoerde subadministratie ‘crediteuren’ weliswaar op 1 januari 2008 aansloot met de financiële administratie doch dat die post per 2 januari 2008 voor een bedrag van circa € 1 miljoen een verschil toonde met die administratie.

2.7 Na nader onderzoek door achtereenvolgens B, 2 (zulks in opdracht van de klaagster), 3 (eveneens in opdracht van klaagster) en 4 (als opvolgend accountant) is vastgesteld dat het eigen vermogen in ieder geval sinds 1996 stelselmatig te hoog is voorgesteld doordat te hoge winsten zijn verantwoord, die sindsdien zijn gecamoufleerd doordat vlak voor het einde van ieder boekjaar de crediteurenpositie met de importeur werd weggeboekt. De gevolgde methode laat zich als volgt beschrijven:

            ‘Er werd gebruik gemaakt van een tussenrekening (genummerd #19920) in het grootboek.  Het verschil tussen het crediteurensaldo in de jaarrekening en de werkelijke crediteurenstand werd gedurende het jaar debet geboekt op die tussenrekening. De  debetstand van die grootboekrekening werd aan het einde van elk boekjaar op de crediteuren afgeboekt, waarmee de crediteurenstand omlaag werd aangepast. Op factuurniveau werden de crediteuren uit de subadministratie afgeboekt. In de loop van het  volgend jaar werd de beginbalans geboekt overeenkomstig de jaarrekening met als  boekdatum 1 januari. Vervolgens werden met boekdatum begin januari de crediteuren weer  opgeboekt met een debet tegenboeking op de grootboekrekening #19920 en werd de crediteuren subadministratie ook weer hersteld. De tussenrekening #19920 was niet  zichtbaar op de saldibalans en uitdraaien werden daarvan niet gemaakt.’

2.8 In de jaren 1996 tot en met 2007 gaat het om de volgende weg- en teruggeboekte bedragen:

1996:   €    402.943                1997:   €    438.355                1998:   €    657.232

1999:   €    817.994                2000:   €    927.943                2001:   € 1.012.056

2002:   € 1.001.422                2003:   € 1.063.020                2004:   €    923.703

2005    €    912.290                2006:   € 1.032.933                2007    € 1.081.933

De jaarlijkse mutatie in deze bedragen liep via de resultatenrekening.

2.9 In reactie op het bekend worden van de te lage positie van de crediteuren in de jaarrekening van klaagster heeft de bank de verstrekking van een aanvullende financiering geweigerd. Klaagster heeft daarop in het voorjaar van 2009 haar activiteiten gestaakt.

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt betrokkene dat hij, gelet op de grove onregelmatigheden in de boekhouding van klaagster, de jaarrekeningen van klaagster over de jaren 2004 tot en met 2007 nooit had mogen goedkeuren.

Klaagster concretiseert haar klacht aldus dat betrokkene: 

- meer en betere gegevensgerichte controle met betrekking tot de posten voorraden en crediteuren had moeten verrichten en

- de rekening-courantverhoudingen met de belangrijkste crediteuren beter had moeten afstemmen en meer en betere verbandscontroles had moeten verrichten,

waardoor bij betrokkene een kritische houding heeft ontbroken en hij een deugdelijk onderzoek en een deugdelijke controle heeft nagelaten.

3.2 Door betrokkene wordt verweer gevoerd.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het verweer daartegen, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Betrokkene heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht jegens hem, zulks op grond op het bepaalde in artikel 22, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Hij heeft daartoe - zakelijk en samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd:

Het hoofd administratie van klaagster heeft jarenlang stelselmatig de post crediteuren weggeboekt naar een tussenrekening waarvan het bestaan voor betrokkene geheim is gehouden. Dat handelen en de wetenschap daaromtrent moet aan klaagster worden toegerekend, gezien de positie van het hoofd administratie binnen de onderneming van klaagster. Bovendien moet de directie van klaagster hiervan geweten hebben, gelet op de wijze waarop de directie betrokken was bij de goedkeuring van de facturen en de betalingen er van aan de importeur. Daarnaast kreeg de directie maandelijks de financiële gegevens aangereikt en voerde de directie de bespreking met betrokkene over de jaarrekening. Dat het hoofd administratie de post crediteuren ieder jaar per 31 december verlaagde, moet de directie dan ook geweten hebben. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de directie van deze malversaties wist en heeft nagelaten betrokkene te waarschuwen toen hij in 2004 is aangetreden als controlerend accountant. De termijn voor het indienen van klacht ter zake is dan ook al lang verstreken.

4.2 Klaagster heeft hiertegenover - zakelijk en samengevat weergegeven - het volgende gesteld.

Pas na de uitval van haar hoofd administratie in 2007 kreeg de directie aanwijzingen dat de administratie ongerijmdheden en wellicht onjuistheden zou bevatten. Om die reden is B ingeschakeld, die direct in september 2008 doorzag dat de post crediteuren niet aansloot met de jaarrekening. Pas na nader onderzoek werd het voor de directie in het najaar van 2008 duidelijk dat er sprake was van grove onregelmatigheden. De wetenschap bij en de betrokkenheid van het hoofd administratie kan en mag haar niet worden tegengeworpen. Er kan dan ook geen sprake zijn van een verjaring.

4.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer van betrokkene en het door klaagster daartegenover gestelde als volgt.

4.4 Ingevolge artikel 22, eerste lid, Wtra kan bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 33, eerste lid, Wet RA een klacht worden ingediend binnen drie jaar na de constatering van het handelen of nalaten van een registeraccountant en neemt de Accountantskamer de klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Indien één van beide termijnen is overschreden, dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.5 Vast is komen te staan dat het eigen vermogen van de vennootschap in ieder geval sinds 1996 stelselmatig te hoog is voorgesteld in de jaarstukken doordat vlak voor het einde van ieder boekjaar de crediteurenpositie met de importeur grotendeels werd ‘weggeboekt’ naar een tussenrekening in het grootboek, welke tussenrekening overigens uit de financiële administratie van klaagster is gehouden.

Voorts is komen vast te staan dat die crediteurenpositie na het begin van het volgend boekjaar is teruggeboekt en dat de crediteurenpositie gedurende het boekjaar viel vast te stellen aan de hand van de subadministratie.

Ter zitting is door de directeur van klaagster erkend dat het hoofd administratie aan hem periodiek - zij het niet maandelijks - financieel rapporteerde.

Onweersproken is komen vast te staan dat betrokkene - onder meer in het kader van de bespreking van de jaarrekening - jaarlijks de lage crediteurenstand bij klaagster met haar directeur heeft besproken en dat die lage stand telkens is verklaard met de mededeling dat ‘het beleid van klaagster is dat de crediteuren direct worden betaald om de goede relatie met de importeur te waarborgen’.

Daarnaast blijkt uit het door Huiden bij brief van 14 oktober 2008 aan het kantoor van betrokkene gezonden commentaar op de ‘management letter 2007’, waarin was vermeld dat er geen zichtbare controle plaatsvond op de inkoopfacturen en op de betaling daarvan, dat hij - Huiden - expliciet heeft verklaard ‘Directie parafeert iedere inkoop factuur en de betaling hiervan’.

Onomstreden is dat klaagster een onderneming met een betrekkelijk overzichtelijke omvang dreef doordat zij jaarlijks circa 400 nieuwe auto’s van de importeur betrok, bij haar circa 22 werknemers in dienst waren en A volledig in de onderneming meewerkte, daarbij - wat betreft de financiële administratie - nauw samenwerkende met het hoofd administratie. Na de uitval van het hoofd administratie in januari 2007 heeft A, zo staat tot slot vast, (de verantwoordelijkheid voor) de uitvoering van de administratie (verder) aan zich getrokken.

Uit het verhandelde ter zitting en uit de bij klaagschrift overlegde jaarrekeningen over de jaren 2004 tot en met 2007 is gebleken, dat het moeilijke jaren waren. Klaagster zat constant tegen haar kredietlimiet bij de bank aan. In 2007 is extra financiering aangetrokken en in 2008 ontstond die behoefte weer. Het beheer van de liquiditeiten, waaronder het doen van betalingen aan crediteuren, moet dan ook hoge aandacht hebben gehad.

4.6 Uit de voorgaande omstandigheden kan naar het oordeel van de Accountantskamer geen andere conclusie worden getrokken dan dat de directie van klaagster al geruime tijd wist, althans moest weten dat de in de jaarrekening weergegeven stand van de crediteuren niet aansloot met de feitelijke, in de subadministratie weergegeven stand van die post. Bevestiging daarvoor kan ook worden gevonden in de door het hoofd administratie op 1 december 2008 tegenover 2 afgelegde verklaring, waarbij hij onder meer heeft verklaard dat ‘het in 1996 oppoetsen van de winst is gedaan in overleg met de (toenmalige, toevoeging Accountantskamer) accountant en met A’.

Tevens is niet aannemelijk geworden dat door het op- en afboeken van crediteuren gelden aan klaagster zijn onttrokken. Niet valt in te zien welk belang het hoofd administratie bij de gevolgde handelwijze zou hebben. Tegen hem is door klaagster ook geen aangifte gedaan of zijn anderszins acties ondernomen. Bij zijn ontslag is een ontslagvergoeding betaald.

4.7 Gelet op het voorgaande moet dan ook worden geconstateerd dat (de directie van) klaagster onmiddellijk na de ontvangst van de door betrokkene op 22 juni 2005 afgegeven goedkeurende verklaring bij de jaarrekening 2004 wist dat die verklaring geen deugdelijke grondslag had. Klaagster is daarmee op dat moment op de hoogte geraakt van het nu aan betrokkene verweten handelen.

4.8 Bij die stand van zaken moet worden geconcludeerd dat klaagster aldus meer dan drie jaar voor binnenkomst (op 1 september 2010) van de klacht bij de Accountantskamer op de hoogte was van al het aan betrokkene verweten handelen als onder punt 3.1 weergegeven. Die conclusie brengt met zich dat klaagster te laat is met het indienen van haar klacht.

4.9 Gelet op het voorgaande is, wat de ontvankelijkheid betreft, niet van betekenis dat betrokkene ook binnen de periode van drie jaren voorafgaande aan de binnenkomst van het klaagschrift - naar naderhand gebleken is ten onrechte - goedkeurende verklaringen bij de jaarrekeningen van klaagster heeft afgegeven.

4.10 Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven het debat van partijen over het antwoord op de vraag of de wetenschap van het hoofd administratie aan de klaagster dient te worden toegerekend, zoals betrokkene heeft aangevoerd en klaagster heeft bestreden.

4.11 De slotsom is dat de klacht in al haar onderdelen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagsterdan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.