ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0140 Accountantskamer Zwolle 10/1 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0140
Datum uitspraak: 04-02-2011
Datum publicatie: 07-02-2011
Zaaknummer(s): 10/1 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Pogingen van de vestigingsdirecteur om ontstane geschillen over het werk en de facturering daarvan van/door aan het kantoor verbonden accountants in der minne met de client te regelen, maakt hem niet tuchtrechtelijk medeverantwoordelijk voor de door de client gestelde gebreken. Een accountantsorganisatie staat het in beginsel vrij tegen een niet betalende client passende rechtsmaatregelen te treffen, indien daarbij een voldoende en juiste afweging heeft plaatsgevonden tussen het kantoorbelang en de belangen van de client bij voortzetting van de afgesproken werkzaamheden.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 4 februari 2011 in de zaak met nummer 10 / 1 Wtra AK van

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

1.      BV1. ,

2.      BV2 ,

3.      BV3,

4.      BV4 en

5.      BV5 ,

alle gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr.drs. M.H.G. Plieger,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. D.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft vooreerst kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 31 december 2009 bij de Accountantskamer binnengekomen klaagschrift van 30 december 2009;

-         de op 7 januari 2010 ontvangen faxbrief van gelijke datum van mr. Plieger namens klaagsters;

-         de op 27 januari 2010 bij de Accountantskamer binnengekomen schriftelijke reactie van 26 januari 2010 van de raadsman van betrokkene op het klaagschrift;

-         de bij brief van 17 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “akte overlegging producties” met als bijlagen een aantal producties, genummerd 1.1 tot en met 12.4;

-         de bij brief van 18 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “repliek”, met als bijlagen een aantal producties, genummerd 13.1 tot en met 13.5;

-         de op 14 april 2010 ontvangen faxbrief van dezelfde datum van mr. D namens betrokkene;

-         de per faxbrief van 16 april 2010 ontvangen reactie van klaagsters van gelijke datum op door de Accountantskamer voorgelegde vragen en

-         het op 3 mei 2010 binnengekomen verweerschrift van betrokkene, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 mei 2010.

Op die zitting zijn verschenen: de vertegenwoordiger van klaagsters, A, bijgestaan door mr. drs. M.H.G. Plieger, advocaat te Nieuwegein, en betrokkene, bijgestaan door mw. mr. C.M.H. Cohen, advocaat. De behandeling werd met instemming van partijen beperkt tot een kwestie van procedurele aard.

1.3 De Accountantskamer heeft op die zitting bepaald dat BV6 c.q. betrokkene en (de in de zelfde klacht betrokken) B AA (hierna: B AA) alsnog aan (de eveneens in dezelfde klacht betrokken) C RA (hierna: C RA) inzage in de dossiers zouden geven, zodat deze in staat zou zijn inhoudelijk verweer te voeren, en dat betrokkene en B AA in staat zouden zijn met C RA overleg te voeren. Betrokkene werd alsnog in de gelegenheid gesteld een nader verweerschrift in te dienen, zulks nadat C RA inzage in de dossiers had verkregen en met de andere betrokkenen het gewenste overleg zou hebben gevoerd. Een en ander is vastgelegd in een tussenbeslissing van de Accountantskamer, die op 19 juli 2010 is uitgesproken.

1.4 De Accountantskamer heeft vervolgens kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 3 september 2010 bij brief van 2 september 2010 binnengekomen (nadere) verweerschrift van betrokkene van 1 september 2010;

-         de op 25 oktober 2010 ingekomen brief van mr. Plieger van 22 oktober 2010, met als bijlagen de producties 14 tot en met 16 en

-         de op 29 oktober 2010 ingekomen brief van mr. Plieger van 28 oktober 2010, met als bijlagen de producties 17 en 18.

1.5 De Accountantskamer heeft de klacht verder behandeld ter openbare zitting van 29 oktober 2010. Op deze zitting waren wederom aanwezig de vertegenwoordiger van klaagsters, A, tot bijstand vergezeld van mr. drs. M.H.G. Plieger en betrokkene, tot bijstand vergezeld van mr. D, juridisch adviseur bij BV6 te [plaats].

1.6 De raadsman van betrokkene heeft op deze zitting een voorbehoud gemaakt inzake de toelaatbaarheid tot de gedingstukken van de namens klaagsters eerst kort voor de zitting overgelegde producties 14 tot en met 18. Hij heeft verklaard het te zullen signaleren als zich bij deze producties stukken bevinden, door de late overlegging waarvan betrokkene in zijn verweer zou worden geschaad. Nu dit laatste niet is geschied en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat betrokkene door de late overlegging van deze stukken in zijn verweer is geschaad, heeft de Accountantskamer beslist dat de producties 14 tot en met 18 van klaagsters deel uitmaken van de stukken van het geding.

1.7 Voorts hebben klaagsters en betrokkene op deze zitting hun standpunten doen toelichten aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitaantekeningen en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de Accountantskamer in het kader van voornoemde tussenbeslissing onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal vaststaande feiten opgesomd; deze opsomming geldt als hier ingevoegd. De Accountantskamer stelt voorts in het kader van deze beslissing daarbij nog de volgende feiten vast.

2.2 C RA was voorheen als openbaar accountant werkzaam bij 7 Registeraccountants. BV1 (klaagster sub 1.), BV2 (klaagster sub 2.) en BV3 (klaagster sub 3.) waren cliënt bij dat accountantskantoor, waar C RA met medewerking van B AA uitvoering gaf aan de werkzaamheden voor klaagsters. Medio 2007 is de onderneming van 7 Registeraccountants overgegaan naar BV6, vestiging [plaats], (hierna: 'BV6'). C RA en B  AA waren na deze overgang verbonden aan BV6 (waar betrokkene al sedert 1 augustus 1994 in dienst was) en voornoemde vennootschappen zijn toen cliënten van dat accountantskantoor geworden. B AA werd met ingang van 14 december 2007 als AA in het register ingeschreven. Haar werkzaamheden voor klaagsters van vóór die datum geschiedden onder verantwoordelijkheid van C RA.

2.3 De opdracht van klaagsters sub 1. tot en met 3. omvatte de navolgende door of onder verantwoordelijkheid van één van voornoemde accountants uit te voeren werkzaamheden:

-         het per kwartaal bijwerken van de boekhouding;

-         het verzorgen van de aangiften omzetbelasting;

-         het per kwartaal een overzicht van resultaatontwikkeling opstellen;

-         het samenstellen van de jaarrekening en publicatieverslag kort na het afsluiten van het boekjaar;

-         het opstellen van aangiften vennootschaps- en inkomstenbelasting;

-         de advisering die voortvloeit uit vorenstaande werkzaamheden;

-         het maandelijks aanleveren van salarisstroken met een overzicht van de loonkosten voor de werkgever;

-         het verzorgen van de aangiften loonbelasting;

-         het verzorgen van arbeidscontracten en pro forma loonberekeningen;

-         het onderhouden van contacten met belastingdienst en bedrijfsvereniging inzake mutatie- en ziektemeldingen.

2.4 Klaagster sub 2. is althans was de 100% moedervennootschap van klaagster sub 1., die op haar beurt de 100% moedervennootschap is van klaagster sub 3., een lege vennootschap. Klaagster sub 1. drijft een onderneming die gespecialiseerd is in - onder meer - ziekteverzuimpreventie. De uiteindelijke eigenaar van klaagster sub 2. is de heer A.

2.5 C RA kende op zakelijk vlak de heer E, eigenaar van BV5 (klaagster sub 5.) en dochter BV4 (klaagster sub 4., toen nog BV8 geheten). Deze vennootschappen bieden financiële diensten aan, waaronder in het bijzonder bemiddeling (in de zin van de Wet op het financieel toezicht) bij ziekteverzuimverzekeringen.

2.6 C RA heeft de eigenaar van klaagster sub 5., E, die van mening was dat een consolidatie van een bemiddelaar bij ziekteverzuimverzekeringen en een partij die gespecialiseerd is in ziekteverzuimpreventie tot synergievoordelen zou kunnen leiden, geïntroduceerd bij de heer A. Deze kennismaking heeft uiteindelijk ertoe geleid dat (een deel van) de aandelen van klaagster sub 5. op 14 december 2005 zijn overgedragen aan klaagster sub 1. 

2.7 C RA heeft voordat BV8 aan klaagster sub 5. werd overgedragen diensten geleverd aan BV8. Die werkzaamheden omvatten de boekjaren 2005 van alle vennootschappen en de boekjaren 2004 van BV8 en BV9. BV6 is eerst diensten gaan verrichten voor klaagster sub 5. na de overname door klaagster sub 1., omdat klaagster sub 5. en haar dochtermaatschappij toen onderdeel zijn gaan uitmaken van de totale opdracht die verstrekt was door klaagster sub 1. tot en met 3.

2.8 Bij vaststellingsovereenkomst van eind 2008 is - onder meer - overeengekomen de opdracht van klaagsters aan BV6 vanaf 1 januari 2009 te beëindigen. Betrokkene was destijds kantoorvoorzitter van de vestiging [plaats] van BV6.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in dat klaagsters van oordeel zijn dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder a., b., c. en e. van de Verordening gedragscode (AA’s)  (hierna: VGC).

3.2 Volgens klaagsters heeft betrokkene de in de hierna te noemen artikelen van de VGC besloten liggende normen geschonden:

-         wat betreft integriteit: A-100.1, A-100.2, A-100.4 sub a., A-110.1 en A-110.2, B1-200.1, B1-200.3, B1-200.4, B1-200.5, B1-220.1, B-220.3, B1-220.5, B1-240.1 en Bl.-240.2;

-         wat betreft objectiviteit: A-100.4 sub b., A-120.1 en A-120.2;

-         wat betreft deskundigheid en zorgvuldigheid: A-100.4 sub c., A-100.8, A-100.10, A-120.1, A-120.2, A-130.1, A-130.2, A-130.4, A-130.5, B1-200.1 en B1-280.3;

-         wat betreft professioneel gedrag: A-100.4 sub e., A-100.8, A-100.10, A-150.1 en B1-200.1.

3.3 De klachten zijn door klaagsters onderverdeeld in categorieën, te weten:

  1. door of onder verantwoordelijkheid van betrokkene gemaakte fouten in de dienstverlening;
  2. onbehoorlijke afwikkeling van de dienstverlening door betrokkene;
  3. gebreken aan de door of onder verantwoordelijkheid van betrokkene verzonden facturen.

De onderdelen van de klachten in deze categorieën zijn in het klaagschrift nader gespecificeerd onder A.I tot en met A.XIX, B.I tot en met B.III, C.I en C.II. De klachtonderdelen zullen, voor zover in deze zaak aan de orde, hierna bij hun beoordeling telkens worden weergegeven en besproken.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Betrokkene heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht ongegrond moet worden verklaard, nu deze - alsmede de aanvullingen erop - zeer onduidelijk is en betrokkene uit het klaagschrift niet voldoende kan afleiden wat hem in tuchtrechtelijke zin wordt verweten.

4.2 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer dat klaagsters bij de bij brief van 18 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “repliek” hebben doen stellen dat betrokkene “actief bij de zaak betrokken” is geworden, toen tussen klaagsters en C RA en B AA een “onwerkbare situatie” is ontstaan en dat de klachtonderdelen onder B. en C. daarop betrekking hebben. Daarmee is voldoende duidelijk geworden hetgeen betrokkene door klaagsters tuchtrechtelijk wordt verweten. Het verweer wordt daarom verworpen.

4.3 Het door klaagsters gestelde handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht onder B. en C. betrekking heeft, had plaats na 1 januari 2007 en daarom moet dit worden getoetst aan de sindsdien vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het (voor alle accountants-administratieconsulenten geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B daarvan.

4.4 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 De Accountantskamer overweegt omtrent de hierna nader te specificeren klachtonderdelen en het daartegen gevoerde verweer als volgt.

4.6 Klaagsters hebben weliswaar bij “repliek”gesteld dat de klachtonderdelen onder B. en C. betrekking hebben op handelen en/of nalaten van betrokkene, maar zij hebben de klachtonderdelen onder A. in deze zaak niet uitdrukkelijk ingetrokken, terwijl deze in het oorspronkelijke klaagschrift ook tegen betrokkene waren gericht. Omdat klaagsters, tegenover de betwisting daarvan door betrokkene, ook op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk aansprakelijk is voor het in de klachtonderdelen onder A. gestelde handelen en/of nalaten, zullen de klachtonderdelen onder A. daarom ongegrond worden verklaard.

4.7.1 Onder B.I, B.II en B.III wordt betrokkene achtereenvolgens verweten dat hij ten onrechte:

-         heeft geweigerd de jaarrekening 2007 voor klaagsters op te stellen en/of ten onrechte daaraan aanvankelijk de voorwaarde verbonden van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst (waarvan betaling van de openstaande facturen van betrokkene een essentieel onderdeel uitmaakte) en vervolgens ook nog de voorwaarde dat de facturen die nadien zijn verstuurd eerst zouden worden betaald;

-         heeft geweigerd de administraties van klaagsters aan klaagsters af te geven en/of ten onrechte aan afgifte daarvan aanvankelijk de voorwaarde verbonden van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst (waarvan prompte betaling van de openstaande facturen van betrokkene een essentieel onderdeel uitmaakte) en vervolgens ook nog de voorwaarde dat de facturen die nadien zijn verstuurd eerst zouden worden betaald;

-         de vaststellingsovereenkomst niet tijdig en volledig heeft uitgevoerd, door de jaarrekening 2007 van klaagster sub 5. niet binnen één week en de jaarrekeningen 2007 van klaagsters sub 4. en sub 1. niet binnen twee weken na die overeenkomst op te leveren.

4.7.2 Betrokkene heeft wat deze klachtonderdelen betreft het volgende doen betogen.

Gelet op zijn toenmalige rol binnen het kantoor van BV6 te [plaats] heeft betrokkene vanaf januari 2009 getracht tot een (nadere) minnelijke regeling met klaagsters te geraken. Daartoe is hij een bespreking aangegaan met klaagsters en hun toenmalige advocaat. Voorts heeft hij enkele malen schriftelijk (per e-mail) met de toenmalige advocaat van klaagsters gecommuniceerd. Medio februari 2009 werd duidelijk dat een regeling met klaagsters niet mogelijk was. Na ontvangst van een brief van de toenmalige advocaat van klaagsters van 18 februari 2009, zijn verdere pogingen om te komen tot een minnelijke regeling door betrokkene gestaakt en heeft hij conform de interne regelgeving van BV6 de verdere behandeling, waaronder de aansprakelijkstelling van 18 februari 2009, overgedragen aan de daartoe door BV6 in het leven geroepen centrale claimcommissie. Dit heeft hij ook aan klaagsters c.q. hun toenmalige advocaat medegedeeld. Toen de advocaat van klaagsters in weerwil van deze mededeling contact met betrokkene bleef zoeken, heeft betrokkene telkens verwezen naar de centrale claimcommissie. Bij de totstandkoming en de (beweerdelijke niet-)nakoming van de vaststellingsovereenkomst is betrokkene niet betrokken geweest. Dit kan ook niet, nu die vaststellingsovereenkomst is gesloten in november 2008 en betrokkene eerst in januari 2009 bij deze kwestie betrokken is geraakt en voordien ook geen werkzaamheden voor klaagsters heeft verricht. Bovendien zagen de gemaakte afspraken voor een groot deel op de periode 7 Registeraccountants en daar heeft betrokkene nimmer gewerkt, laat staan dat hij deze kan binden. Nadat betrokkene de onderhavige kwestie in behandeling had gekregen zijn, voor zover betrokkene bekend, alle gevraagde stukken aan klaagsters overhandigd.

 4.7.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot deze klachtonderdelen dat, nog daargelaten of en in hoeverre betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te achten voor het hier gestelde, dat het een accountant(sorganisatie) in beginsel vrij staat passende rechtsmaatregelen te nemen tegen een niet betalende cliënt en dat in dit geval niet is gesteld en evenmin op andere wijze aannemelijk is geworden dat daarbij een onvoldoende of onjuiste afweging heeft plaatsgevonden tussen het belang van het kantoor van betrokkene om openstaande facturen betaald te krijgen en de belangen van klaagsters bij het samenstellen van de jaarrekening 2007 en de afgifte van hun administraties. Overigens wordt in de bedoelde vaststellingsovereenkomst niet gerept van informatieverschaffing en/of een finaliserend gesprek daartoe op 13 februari 2009. Integendeel, in punt 8 van die overeenkomst staat dat klaagsters vanaf 1 januari 2009 geen gebruik meer zullen maken van de diensten van BV6 en/of 7 Registeraccountants. Wat betreft het in B.III vervatte verwijt van de niet tijdige en volledige uitvoering van de vaststellingsovereenkomst door jaarrekeningen niet tijdig op te leveren is, nog daargelaten het feit dat bedoelde vaststellingsovereenkomst niet van een exacte datum is voorzien, aannemelijk geworden dat door klaagsters nog vragen aangaande die jaarrekeningen te beantwoorden waren, dat eerst op 24 maart 2009 antwoord van klaagsters op die vragen is gekregen en dat alle hier bedoelde jaarrekeningen op 26 maart 2009 definitief zijn geworden. De klachtonderdelen B.I, B.II en B.III moeten op grond van het voorgaande ongegrond worden verklaard.

4.8.1 Onder C.I en C.II wordt betrokkene achtereenvolgens verweten dat hij:

-         welbewust heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de aan de facturen kennelijk ten grondslag liggende werkzaamheden en

-         ten onrechte, althans overmatig heeft gefactureerd.

4.8.2 Van de zijde van betrokkene is met betrekking tot deze klachtonderdelen het volgende naar voren gebracht.

Betrokkene verrichtte geen werkzaamheden voor klaagsters. Ook bij de facturering was hij derhalve niet betrokken. Conform de interne procedure van BV6 loopt de facturering via de bij de klant betrokken accountant of accountmanager. Wel had betrokkene als kantoorvoorzitter de taak de “financials”, waaronder debiteurenstand, te monitoren en daarom is hij ook bij de onderhavige zaak betrokken geraakt. In het eind januari / begin februari 2009 gevoerde overleg om te komen tot een minnelijke regeling, is gesproken over het beschikbaar stellen van facturen en specificaties. Betrokkene sprak met klaagsters af dat specificaties zouden worden verstrekt. Van enig welbewust nalaten om inzicht te verschaffen in gestuurde facturen door betrokkene is geen sprake. Betrokkene spande zich er juist voor in om een volledige inzage aan klaagsters te verstrekken, zulks om tot een minnelijke regeling te komen. Betrokkene heeft opdracht gegeven om alle bestede uren te specificeren, inclusief de uren welke onder de prijsafspraak vallen. Dit terwijl uren die vallen onder een prijsafspraak naar de mening van betrokkene in beginsel niet eens gespecificeerd zouden hoeven te worden. Voor zover betrokkene bekend, zijn alle facturen in het bezit van klaagsters. Voorts weet betrokkene dat aan de toenmalige advocaat van klaagsters zeer uitgebreide en gedetailleerde specificaties van de facturen zijn verstrekt. Deze specificaties zouden dus reeds in het bezit moeten zijn van klaagsters. Betrokkene heeft geen rol gehad bij het maken van de prijsafspraken. Betrokkene kent de prijsafspraken inhoudelijk niet en weet ook niet of de prijsafspraken correct zijn nagekomen. In het kader van voormelde bespreking heeft betrokkene aan klaagsters te kennen gegeven hierover geen uitspraak te kunnen doen en dat deze discussie in eerste instantie gevoerd zou moeten worden met C RA, die immers de afspraken met klaagsters had gemaakt. Pas als partijen daar niet uit zouden komen, zou betrokkene zich over dat vraagstuk buigen. Zo ver is het niet gekomen, aangezien de behandeling na de brief van 18 februari 2010 werd overgenomen door de centrale claimcommissie.

4.8.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot deze klachtonderdelen dat klaagsters, tegenover de betwisting ervan door betrokkene, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk moet worden geacht voor het in de klacht onder C. gestelde. Overigens is ter zitting van de zijde van betrokkene gesteld dat, vanaf het moment dat klaagsters te kennen hebben gegeven daarop prijs te stellen, door betrokkenes collega B AA maandelijks een specificatie per e-mail naar klaagsters is gestuurd en voorts, dat overzichten van alle bestede uren van medewerkers van BV6 naar aanleiding van het eerste gesprek met de toenmalige advocaat van klaagsters (op 29 januari 2009) aan klaagsters zijn verstrekt. Namens klaagsters is een en ander niet of onvoldoende weersproken. De klachtonderdelen C.I en C.II moeten daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.9 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan, rechterlijke leden, S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagsters en/of betrokkene, dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s‑Gravenhage.