ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0139 Accountantskamer Zwolle 10/2 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0139
Datum uitspraak: 04-02-2011
Datum publicatie: 07-02-2011
Zaaknummer(s): 10/2 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Dat klager vnl. een civielrechtelijk belang heeft bij het instellen van een klacht levert geen misbruik van tucht(proces)recht op. De beperkte reikwijdte van de onderzoeksverplichting naar door de directie van de client van een samenstellingsopdracht verschafte gegevens. Ambsthalve wordt opgemerkt dat betrokkene fout handelt door het afgeven van een jaarrekening met door hem getekende en gedateerde samenstellingsverklaring, waarin rekening is gehouden met een verhanging van een dochtervennootschap zonder zich ervan te hebben vergewist dat die verhanging daadwerkelijk heeft plaatsgehad. Echter de klacht heeft daarop geen betrekking, terwijl de Accountantskamer onvoldoende aanleiding ziet de klacht ambtshalve aan te vullen. Wanneer dient een voorziening voor het aandeel in het negatief vermogen van deelnemingen te worden opgenomen (RJ 214, alinea 213 en vanaf 1 januari 2009, alinea 339). Een omissie van betrokkene die, zodra deze aan betrokkene bekend wordt, door haar binnen redelijke termijn wordt hersteld, kan met zich meebrengen dat de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid aan de onjuiste gedraging ontvalt.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 4 februari 2011 in de zaak met nummer 10 / 2 Wtra AK van

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

1.      BV1,

2.      BV2,

3.      BV3,

4.      BV4 en

5.      BV5 ,

alle gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. drs. M.H.G. Plieger, advocaat te Nieuwegein,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.W. Renes, advocaat te Amsterdam.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft vooreerst kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 31 december 2009 bij de Accountantskamer binnengekomen klaagschrift van 30 december 2009;

-         de op 7 januari 2010 ontvangen faxbrief van gelijke datum van mr. Plieger namens klaagsters;

-         de op 5 februari 2010 bij de Accountantskamer binnengekomen schriftelijke reactie van 2 februari 2010 van betrokkene op het klaagschrift;

-         de bij brief van 17 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “akte overlegging producties” met als bijlagen een aantal producties, genummerd 1.1 tot en met 12.4;

-         de bij brief van 18 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “repliek”, met als bijlagen een aantal producties, genummerd 13.1 tot en met 13.5;

-         de op 13 april 2010 ontvangen reactie van 12 april 2010 van mr. Renes namens betrokkene;

-         de per faxbrief van 16 april 2010 ontvangen reactie van klaagsters van gelijke datum op door de Accountantskamer voorgelegde vragen en

-         het op 3 mei 2010 binnengekomen verweerschrift van betrokkene, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 mei 2010.

Op die zitting zijn verschenen: de vertegenwoordiger van klaagsters, A, bijgestaan door mr. drs. M.H.G. Plieger, advocaat te Nieuwegein, en betrokkene, bijgestaan door mr. M.W. Renes, advocaat te Amsterdam. De behandeling werd met instemming van partijen beperkt tot een kwestie van procedurele aard.

1.3 De Accountantskamer heeft op die zitting bepaald dat BV6 c.q. mw. B AA (hierna: B AA) en C AA (hierna: C AA) alsnog aan betrokkene inzage in de dossiers zouden geven, zodat betrokkene in staat zou zijn inhoudelijk verweer te voeren, en dat (de mede in de klacht betrokken) C AA en B AA in staat zouden zijn met betrokkene overleg te voeren. Betrokkene werd alsnog in de gelegenheid gesteld een nader verweerschrift in te dienen, zulks nadat hij inzage in de dossiers had verkregen en hij met de andere betrokkenen het gewenste overleg zou hebben gevoerd. Een en ander is vastgelegd in een tussenbeslissing van de Accountantskamer, die op 19 juli 2010 is uitgesproken.

1.4 De Accountantskamer heeft vervolgens kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 3 september 2010 binnengekomen (nadere) verweerschrift van betrokkene van 2 september 2010;

-         de op 25 oktober 2010 ingekomen brief van mr. Plieger van 22 oktober 2010, met als bijlagen de producties 14 tot en met 16 en

-         de op 29 oktober 2010 ingekomen brief van mr. Plieger van 28 oktober 2010, met als bijlagen de producties 17 en 18.

1.5 De Accountantskamer heeft de klacht verder behandeld ter openbare zitting van 29 oktober 2010. Op deze zitting waren wederom aanwezig de vertegenwoordiger van klaagsters, A, tot bijstand vergezeld van mr. drs. M.H.G. Plieger, en betrokkene, tot bijstand vergezeld van mr. M.W. Renes.

1.6 De raadsman van betrokkene heeft op deze zitting een voorbehoud gemaakt inzake de toelaatbaarheid tot de gedingstukken van de namens klaagsters eerst kort voor de zitting overgelegde producties 14 tot en met 18. Hij heeft verklaard het te zullen signaleren als zich bij deze producties stukken bevinden, door de late overlegging waarvan betrokkene in zijn verweer zou worden geschaad. Nu dit laatste niet is geschied en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat betrokkene door de late overlegging van deze stukken in zijn verweer is geschaad, heeft de Accountantskamer beslist dat de producties 14 tot en met 18 van klaagsters deel uitmaken van de stukken van het geding.

1.7 Voorts hebben klaagsters en betrokkene op deze zitting hun standpunten doen toelichten aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitaantekeningen en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de Accountantskamer in het kader van voornoemde tussenbeslissing onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal vaststaande feiten opgesomd; deze opsomming geldt als hier ingevoegd. De Accountantskamer stelt voorts in het kader van deze beslissing daarbij nog de volgende feiten vast.

2.2 Betrokkene was voorheen als openbaar accountant werkzaam bij 7 Registeraccountants. BV1 (klaagster sub 1.), BV2 (klaagster sub 2.) en BV3 (klaagster sub 3.) waren cliënt bij dat accountantskantoor, waar betrokkene uitvoering gaf aan en verantwoordelijk was voor de werkzaamheden voor klaagsters. Medio 2007 is de onderneming van 7 Registeraccountants overgegaan naar BV6, vestiging [plaats], (hierna: 'BV6'). Betrokkene en B AA waren na deze overgang verbonden aan BV6 (waar C AA al sedert 1 augustus 1994 in dienst was) en voornoemde vennootschappen zijn toen cliënten van dat accountantskantoor geworden. B AA werd met ingang van 14 december 2007 als AA in het register ingeschreven. Haar werkzaamheden voor klaagsters van vóór die datum geschiedden onder verantwoordelijkheid van betrokkene.

2.3 De opdracht van klaagsters sub 1. tot en met 3. omvatte de navolgende door of onder verantwoordelijkheid van één van voornoemde accountants uit te voeren werkzaamheden:

-         het per kwartaal bijwerken van de boekhouding;

-         het verzorgen van de aangiften omzetbelasting;

-         het per kwartaal een overzicht van resultaatontwikkeling opstellen;

-         het samenstellen van de jaarrekening en publicatieverslag kort na het afsluiten van het boekjaar;

-         het opstellen van aangiften vennootschaps- en inkomstenbelasting;

-         de advisering die voortvloeit uit vorenstaande werkzaamheden;

-         het maandelijks aanleveren van salarisstroken met een overzicht van de loonkosten voor de werkgever;

-         het verzorgen van de aangiften loonbelasting;

-         het verzorgen van arbeidscontracten en pro forma loonberekeningen;

-         het onderhouden van contacten met belastingdienst en bedrijfsvereniging inzake mutatie- en ziektemeldingen.

2.4 Klaagster sub 2. is althans was de 100% moedervennootschap van klaagster sub 1., die op haar beurt weer de 100% moedervennootschap is van klaagster sub 3., een lege vennootschap. Klaagster sub 1 drijft een onderneming die gespecialiseerd is in - onder meer - ziekteverzuimpreventie. De uiteindelijke eigenaar van klaagster sub 2. is de heer A.

2.5 Betrokkene kende op zakelijk vlak de heer E, eigenaar van BV5 (klaagster sub 5.) en dochter BV4 (klaagster sub 4, toen nog BV8 geheten). Deze vennootschappen bieden financiële diensten aan, waaronder in het bijzonder bemiddeling (in de zin van de Wet op het financieel toezicht) bij ziekteverzuimverzekeringen.

2.6 Betrokkene heeft de eigenaar van klaagster sub 5, A, die van mening was dat een consolidatie van een bemiddelaar bij ziekteverzuimverzekeringen en een partij die gespecialiseerd is in ziekteverzuimpreventie tot synergievoordelen zou kunnen leiden, geïntroduceerd bij de heer A. Deze kennismaking heeft uiteindelijk ertoe geleid dat (een deel van) de aandelen van klaagster sub 5. op 14 december 2005 zijn overgedragen aan klaagster sub 1.

2.7 Betrokkene heeft voordat BV8 aan klaagster sub 5. werd overgedragen diensten geleverd aan BV8. Die werkzaamheden omvatten de boekjaren 2005 van alle vennootschappen en de boekjaren 2004 van BV8 en BV9. BV6 is eerst diensten gaan verrichten voor klaagster sub 5. na de overname door klaagster sub 1., omdat klaagster sub 5. en haar dochtermaatschappij toen onderdeel zijn gaan uitmaken van de totale opdracht die verstrekt was door klaagsters sub 1. tot en met 3.

2.8 Bij vaststellingsovereenkomst van eind 2008 is - onder meer - overeengekomen de opdracht van klaagsters aan BV6 vanaf 1 januari 2009 te beëindigen. Betrokkene is per december 2009 vertrokken bij BV6 en is thans als registeraccountant verbonden aan BV10.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in dat klaagsters van oordeel zijn dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder a., b., c. en e. van de Verordening gedragscode (RA’s)  (hierna: VGC).

3.2 Volgens klaagsters heeft betrokkene de in de hierna te noemen artikelen van de VGC besloten liggende normen geschonden:

-         wat betreft integriteit: A-100.1, A-100.2, A-100.4 sub a., A-110.1 en A-110.2, B1-200.1, B1-200.3, B1-200.4, B1-200.5, B1-220.1, B-220.3, B1-220.5, B1-240.1 en Bl.-240.2;

-         wat betreft objectiviteit: A-100.4 sub b., A-120.1 en A-120.2;

-         wat betreft deskundigheid en zorgvuldigheid: A-100.4 sub c., A-100.8, A-100.10, A-120.1, A-120.2, A-130.1, A-130.2, A-130.4, A-130.5, B1-200.1 en B1-280.3 en

-         wat betreft professioneel gedrag: A-100.4 sub e., A-100.8, A-100.10, A-150.1 en B1-200.1.

3.3 De klachten zijn door klaagsters onderverdeeld in categorieën, te weten:

  1. door of onder verantwoordelijkheid van betrokkene gemaakte fouten in de dienstverlening;
  2. onbehoorlijke afwikkeling van de dienstverlening door betrokkene en
  3. gebreken aan de door of onder verantwoordelijkheid van betrokkene verzonden facturen.

De onderdelen van de klachten in deze categorieën zijn in het klaagschrift nader gespecificeerd onder A.I tot en met A.XIX, B.I tot en met B.III, C.I en C.II. De klachtonderdelen zullen, voor zover in deze zaak aan de orde, hierna bij hun beoordeling telkens worden weergegeven en besproken.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Betrokkene heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de Accountantskamer klaagsters niet ontvankelijk dient te verklaren in hun klachten, nu klaagster oneigenlijk gebruik maakt van het tuchtrecht in dier voege dat het indienen van het klaagschrift eigenlijk een opmaat is tot een civielrechtelijke schadeclaim van klaagsters jegens BV6.

4.2 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer dat niet is gebleken dat op voorhand is uitgesloten dat de behandeling van de onderhavige klacht zou kunnen bijdragen aan de doelstelling van de tuchtrechtspraak, te weten - blijkens artikel 33, eerste lid van de Wet op de registeraccountants (hierna: Wet RA) - het bezien of bij het beroepsmatig handelen van betrokkene sprake is geweest van

a. enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en/of

b. enig ander dan onder a. bedoeld handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

De omstandigheid dat klaagsters bij de onderhavige door hen geïnitieerde procedure tevens een eigen belang hebben dat niet samenvalt met deze doelstelling(en) van de tuchtrechtspraak, betekent nog niet dat sprake is van misbruik van tuchtrecht. Nu de Accountantskamer ook overigens niet is gebleken van misbruik van tucht(proces)recht, wordt het verweer verworpen.

4.3 Voor zover het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, plaatshad voor 1 januari 2007 moet dit worden getoetst aan de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (GBR-1994) en, voor zover het plaatshad ná die datum, aan de sindsdien vigerende VGC en wel in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B van die Verordening.

4.4 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 De Accountantskamer overweegt omtrent de hierna nader te specificeren klachtonderdelen en het daartegen gevoerde verweer als volgt.

4.6.1 Onder A.I wordt betrokkene verweten dat hij de administratie over 2008 niet adequaat heeft verzorgd. Klaagsters hebben in dit verband doen aanvoeren dat degene die onder verantwoordelijkheid van betrokkene boekingen deed daarbij tal van fouten heeft gemaakt, alsook dat het boekhoudprogramma dat betrokkene gebruikte niet adequaat was, althans niet adequaat was ingesteld. Gevolgen daarvan - aldus klaagsters - waren a) dat de uitdraai van de gecombineerde kolommenbalans uit het grootboek een winst vertoonde, die ruim € 80.000,00 hoger lag dan de winst volgens de uitdraai van de gecombineerde kolommenbalans uit het journaal en b) dat door de onjuiste instelling van de grootboekrekeningen een onjuiste verlies- en winstrekening werd verkregen.

4.6.2 Dit klachtonderdeel is door betrokkene betwist en hij heeft hiertegen - onder meer -het volgende aangevoerd. Het is op zichzelf niet zo vreemd dat de overgang van de administratieve werkzaamheden van BV6 naar klaagster sub 1. enkele opstartproblemen kende, maar klaagsters hebben ten onrechte gesuggereerd dat de administratie volstrekt ondeugdelijk was. De 65 foutmeldingen in het softwareprogramma Accountview, waarnaar in dit verband door klaagsters is verwezen, betroffen technische verbeteringen met betrekking tot de aansluitingen die het softwareprogramma zelf doorvoerde en dus geen administratieve fouten. Voorts is het de late toezending van benodigde informatie door klaagsters geweest waardoor BV6 eerst in een laat stadium in staat was alle afsluitende boekingen te verwerken en eerdere concepten soms grote verschillen met definitieve stukken vertonen.

4.6.3 De Accountantskamer is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat betrokkene de administratie van klaagsters over 2008 niet adequaat heeft verzorgd of doen verzorgen. De aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggende feiten zijn door klaagsters, tegenover de gemotiveerde weerspreking ervan door betrokkene, dan ook niet aannemelijk gemaakt. Het klachtonderdeel A.I moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.7.1 Onder A.II wordt betrokkene verweten dat hij materieel onjuiste jaarrekeningen over de jaren 2005, 2006 en 2007 heeft opgesteld. Klaagsters hebben daartoe doen aanvoeren dat op de balans 2007 een rekening bij de Rabobank staat vermeld met een saldo van € 7.990,18 en dat die rekening reeds in 2006 is opgeheven.

4.7.2. Betrokkene heeft dienaangaande gesteld dat hij de informatie, dat het saldo zou zijn gemuteerd dan wel dat de rekening zou zijn opgeheven, niet heeft ontvangen van (de bestuurders van) klaagsters, die wel verantwoordelijk waren voor de aanlevering van die informatie. In de door de directieleden van klaagsters ondertekende “letter of representation” staat immers, naast de mededeling dat zij akkoord gaan met de jaarrekeningen, vermeld dat zij alle benodigde informatie hebben verschaft.

4.7.3 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat de opdracht aan betrokkene in dezen een samenstellingsopdracht was, waarop eerst de richtlijn RAC 930 en later de richtlijn/standaard 4410 (telkens inzake “Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie”) van toepassing was. In genoemde richtlijnen en standaard is als doel van een samenstellingsopdracht vermeld: “het verzamelen, verwerken, rubriceren en samenvatten van financiële informatie, waarbij de accountant wordt ingeschakeld vanwege zijn deskundigheid op het gebied van verslaggeving en niet vanwege zijn controledeskundigheid”. Dat houdt onder meer in dat niet wordt vereist dat de beweringen die aan de informatie ten grondslag liggen worden gecontroleerd. In het onderhavige geval hoefde betrokkene dan ook, mede gelet op de geringe materialiteit van de onderwerpelijke post, geen inlichtingen in te winnen bij de leiding van de huishouding/entiteit om de betrouwbaarheid en volledigheid van de verstrekte informatie te beoordelen. Het verweer van betrokkene op dit klachtonderdeel slaagt dan ook en het klachtonderdeel A.II moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.8.1 Onder A.III wordt betrokkene verweten dat hij de administratie 2006 onjuist heeft bijgehouden, dan wel een materieel onjuiste jaarrekening 2006 heeft opgesteld, dan wel beide onjuist heeft opgesteld en/of bijgehouden dan wel nagelaten voor de verschillen tussen beide een adequate verklaring te geven. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat de door betrokkene opgestelde definitieve balans over 2006 niet aansluit met de door betrokkene bijgehouden onderliggende administratie 2006 noch met de door betrokkene opgestelde beginbalans in de administratie 2007, waarbij het gaat om posten als “schulden aan groepsmaatschappijen”, “goodwill” en “deelnemingen”.

4.8.2 Betrokkene heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel gesteld - kort gezegd - :

-         dat klaagsters hierbij zijn uitgegaan van een versie van de jaarrekening 2006 van klaagster sub 1 van 19 september 2007;

-         dat hij, nadat hij bij een begin oktober 2007 gehouden bespreking met klaagsters bestuur te horen had gekregen dat de verhanging van klaagster sub 5. binnen de groep niet doorging, deze versie meteen heeft teruggevraagd en dezelfde dag ook de Rabobank heeft gezegd geen acht te slaan op deze versie van de jaarrekening;

-         dat hij, blijkens het feit dat klaagsters er nog over beschikken, kennelijk niet alle exemplaren ervan heeft terugontvangen;

-         dat evenwel uit de definitieve, door hem op 29 januari 2008 uitgebrachte jaarrekening 2006 van klaagsters sub 1. en sub 2. (die als bijlagen J2 en J1 bij het laatste verweerschrift zijn overgelegd en die ook bij de Kamer van Koophandel zijn gedeponeerd) blijkt dat alle posten wel degelijk op elkaar aansluiten.

4.8.3 De Accountantskamer overweegt te dezer zake dat dit laatste door of namens klaagsters niet is weersproken en dat ook voldoende aannemelijk is geworden dat het bestuur van klaagsters wist dat genoemde verhanging van klaagster sub 5. binnen de groep nog niet had plaatsgehad op 19 september 2007, het tijdstip waarop betrokkene de gewraakte versie van de jaarrekening 2006 uitbracht. Nu de klacht feitelijk gegrond is op voormelde, onjuiste en ingenomen versie van de jaarrekening 2006 en niet gesteld, noch gebleken is dat de definitieve op 29 januari 2008 uitgebrachte versie onjuist zou zijn, is dit klachtonderdeel ongegrond.

Overigens, betrokkene had naar het oordeel van de Accountantskamer nimmer, zonder zich ervan te vergewissen of bedoelde verhanging wel of niet had plaatsgehad, moeten overgaan tot het afgeven van een jaarrekening (waarin werd uitgegaan van het eerste) die niet van een stempel “concept” maar wel van zijn handtekening en een datum was voorzien en die daarmee definitief leek. Hierover is echter door klaagsters, die moeten hebben afgeweten van het terugnemen van de gewraakte versie van deze jaarrekening, niet geklaagd. De Accountantskamer acht onvoldoende termen aanwezig de klacht hiertoe ambsthalve aan te vullen. [1]

4.9.1 Onder A.IV wordt betrokkene verweten dat hij de deelnemingen van klaagster sub 1. materieel onjuist in de jaarrekening 2007 heeft verwerkt. Hiertoe is namens klaagsters aangevoerd dat betrokkene ten onrechte de deelneming van klaagster sub 1. in klaagster sub 4. niet in de jaarrekening 2007 van klaagster sub 1. maar in die van klaagster sub 5. heeft opgenomen en voorts, dat betrokkene ten onrechte in de jaarrekening 2007 heeft vermeld dat klaagster sub 1. een deelneming van 50 % in BV11 zou hebben.

4.9.2 Betrokkene heeft hiertegen aangevoerd:

-         dat de bestuurder van klaagster sub 1., A, zelf te kennen heeft gegeven dat voor boekjaar 2007 klaagster sub 4. (v/h BV8) in ieder geval onder klaagster sub 5. hangt en dat deze vennootschap per boekjaar 2008 voor 55 % onder klaagster sub 1. en voor 45 % onder BV12 komt te hangen;

-         dat, indien het daadwerkelijk de bedoeling is geweest dat een andere verdeling van de aandelen al per 14 november 2007 geëffectueerd moest worden, klaagsters hebben verzuimd dit aan betrokkene door te geven en tijdens een bespreking van 14 oktober 2008 zelf een verkeerd beeld hebben geschetst en voorts

-         dat de directieleden van klaagster sub 1. een “letter of representation” hebben ondertekend, de onderwerpelijke jaarrekening akkoord hebben bevonden en deze ook zelf hebben gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

4.9.3. De Accountantskamer overweegt ten aanzien van het klachtonderdeel onder A.IV, dat klaagsters de betwisting ervan door betrokkene niet, dan wel onvoldoende, hebben weersproken zodat het - met verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.7.3 is overwogen - ongegrond moet worden verklaard.

4.10.1 Onder A.V wordt betrokkene verweten dat hij in de jaarrekening 2007 van klaagster sub 1 ten onrechte een voorziening inzake het negatief eigen vermogen van klaagster sub 5. heeft opgenomen met betrekking tot de deelneming van klaagster sub 1. in klaagster sub 5., zulks zonder opdracht of verzoek daartoe van het bestuur van klaagster sub 1.

4.10.2 Betrokkene heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Een voorziening voor het aandeel in het negatief eigen vermogen van de deelnemingen was noodzakelijk, omdat de financiële middelen van klaagster sub 2. en klaagster sub 1. zijn aangewend voor de afkoop van schulden van BV8 aan UWV en de Belastingdienst bij de overname van het aandelenbelang, en later ook voor de geleden verliezen in klaagster sub 5. en BV8. Dit geldt voor zowel de boekjaren 2006 als de boekjaren 2007. Klaagsters sub 1. en 2. hebben er zelf voor gekozen deze verliezen van de dochtermaatschappijen te dragen. Onder deze omstandigheden is het opnemen van een voorziening in lijn met de bedrijfsvoering door klaagsters.

4.10.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel het volgende.

Voor deelnemingen die zijn gewaardeerd op de nettovermogenswaarde geldt in het algemeen dat bij de deelnemende rechtspersoon een waardering lager dan nihil niet plaatsvindt, ook al is de nettovermogenswaarde van de deelneming negatief. Als de deelnemende rechtspersoon geheel of ten dele instaat voor de schulden van de deelneming dan wel het stellige voornemen heeft de deelneming tot betaling van schulden in staat te stellen, dan wordt de negatieve nettovermogenswaarde wel verwerkt bij de deelnemende rechtspersoon. Indien de deelnemende rechtspersoon een vordering heeft op de deelneming wordt in dat geval de negatieve waarde op de vordering in mindering gebracht. Indien de deelnemende rechtspersoon geen vordering heeft op de deelneming wordt in de geschetste omstandigheid een voorziening opgenomen voor het aandeel in de negatieve nettovermogenswaarde.

Dit beginsel was destijds opgenomen in RJ 214 alinea 213. (Vanaf ingangsdatum 1-1-2009 herschreven in RJ 214 alinea 339. Daar is geen sprake meer van "stellig voornemen" maar van "de feitelijke verplichting". Deze laatste term is de vertaling van de term "constructive obligation" zoals die voorkomt in de IFRS. Een "constructive obligation" kan, maar hoeft niet een juridische verplichting te zijn).

Klaagsters hebben gesteld dat betrokkene een fout had gemaakt door voor de negatieve waarde van de deelnemingen een voorziening op te nemen. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij zulks heeft gedaan omdat hij in 2008 had vastgesteld dat de (twee) deelnemende rechtspersonen de deelnemingen van financiële middelen voorzag om ze in staat te stellen hun verplichtingen na te komen. Daaruit heeft hij (kennelijk) afgeleid dat de deelnemende rechtspersonen op balansdatum het stellige voornemen hebben gehad om de deelnemingen te blijven voorzien van financiële middelen. De vertegenwoordiger van klaagsters bevestigde ter zitting dat de deelnemende rechtspersonen in 2008 leningen hebben verstrekt aan de deelnemingen.

Het is aldus ter zitting aannemelijk geworden dat de deelnemende rechtspersonen na balansdatum financiële middelen aan de deelnemingen hebben verschaft en het is niet onredelijk dat betrokkene uit dat feitelijk gedrag heeft afgeleid dat per balansdatum een stellig voornemen heeft bestaan om de deelnemingen tot betaling van hun schulden in staat te stellen. De Accountantskamer is dan ook van oordeel dat de handelwijze van betrokkene in dezen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is en dat het klachtonderdeel onder A.V ongegrond moet worden verklaard.

4.11.1 Onder A.VI wordt betrokkene verweten dat hij in de administratie 2006 dan wel in de jaarrekening 2007 dan wel in beide de voorziening “deelnemingen” materieel onjuist heeft weergegeven dan wel heeft nagelaten voor de verschillen tussen beiden een adequate verklaring te geven. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd:

-         dat betrokkene in de administratie 2006 een voorziening voor deelnemingen heeft ogenomen voor een bedrag van € 89.327,00 en dat hij dat ook heeft gedaan in de conceptjaarrekening 2006, maar dan voor een bedrag van € 41.146,00;

-         dat betrokkene echter in de definitieve jaarrekening 2006 geen voorziening voor deelnemingen heeft opgenomen en niettemin vervolgens in de beginbalans 2007 weer wel een voorziening voor deelnemingen voor een bedrag van € 89.327,00 heeft opgenomen;

-         dat betrokkene ook in de jaarrekening 2007, bij het onderdeel vergelijkende cijfers 2006, een post ‘voorziening voor deelnemingen’ voor een bedrag van € 89.327,00 heeft opgenomen.

4.11.2 Betrokkene heeft voor zijn verweer te dezer zake verwezen naar zijn verweer tegen hetgeen hem in klachtonderdeel A.III is verweten. Dit verweer is hiervoor onder 4.8.2 weergegeven en de essentie ervan is dat klaagsters hun klacht baseren op de inhoud van een verkeerde versie van de jaarrekening 2006 van klaagster sub 1.

4.11.3 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat in de - als productie J.2 door betrokkene overgelegde - definitieve jaarrekening 2006 van klaagster sub 1. van 29 januari 2008 de fout als door klaagsters gesteld niet voorkomt en dat het klachtonderdeel A.VI daarom ongegrond moet worden verklaard.

4.12.1 Onder A.VII wordt betrokkene verweten dat hij de post ‘afschrijvingen’ niet juist in de administratie 2007 heeft bijgehouden noch materieel juist in de jaarrekening 2007 heeft opgenomen, terwijl hij hierover evenmin overleg met klaagsters heeft gevoerd. Betrokkene heeft -aldus klaagsters - in de jaarrekening 2007 een post Bedrijfsgebouwen en Terreinen vermeld, waarop een bedrag van € 500,00 (termijn december) wordt afgeschreven, terwijl niet duidelijk is op welke specifieke activa deze afschrijving betrekking hebben. Betrokkene heeft deze termijn niet met het bestuur van klaagster sub 1. afgestemd en daardoor is van een afschrijvingstermijn uitgegaan die in strijd is met de bedrijfseconomische levensduur, waardoor de afschrijvingen te laag zijn en de winst navenant te hoog.

4.12.2 Betrokkene heeft hiertegen aangevoerd dat de genoemde afschrijving alleen ziet op een nieuw gebouwd kantoorpand en dat het afschrijvingspercentage het fiscaal maximaal voorgeschreven percentage betreft dat dan ook algemeen gebruikelijk wordt gehanteerd.

4.12.3 De Accountantskamer is van oordeel dat, nu klaagsters dit verweer onvoldoende hebben weersproken, klachtonderdeel A.VII ongegrond moet worden verklaard.

4.13.1 Onder A.VIII, A.IX, A.X wordt betrokkene achtereenvolgens verweten dat hij:

-         de post ‘overige reserves’ niet juist in de administratie 2006 heeft bijgehouden, dan wel materieel onjuist in de definitieve jaarrekening 2006 en/of de definitieve jaarrekening 2007 heeft opgenomen, dan wel in alle drie de stukken onjuist heeft weergeven, dan wel heeft nagelaten voor het verschil tussen beide een adequate verklaring te geven;

-         de post ‘te betalen belastingen en premies sociale verzekeringen’ niet juist in de administratie 2006 heeft bijgehouden, dan wel materieel onjuist in de definitieve jaarrekening 2006 en/of de definitieve jaarrekening 2007 heeft opgenomen, dan wel in alle drie de stukken onjuist heeft weergeven, dan wel heeft nagelaten voor het verschil tussen beide een adequate verklaring te geven;

-         de aangifte vennootschapsbelasting ondeugdelijk heeft opgesteld, nu deze niet was gebaseerd op de definitieve jaarrekening 2006, maar op de vergelijkende cijfers 2006 uit de conceptjaarrekening 2007.

4.13.2 Betrokkene heeft, evenals hij deed ter zake van het klachtonderdeel A.VI, voor zijn verweer te dezer zake verwezen naar zijn verweer tegen hetgeen hem in klachtonderdeel A.III is verweten. Dit verweer is hiervoor onder 4.8.2 weergegeven en de essentie ervan is dat klaagsters hun klacht baseren op de inhoud van een verkeerde versie van de jaarrekening 2006 van klaagster sub 1.

4.13.3 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat, als wordt uitgegaan van de - als productie J.2 door betrokkene overgelegde - definitieve jaarrekening 2006 van klaagster sub 1 van 29 januari 2008, de feitelijke grondslag aan het door klaagsters ten aanzien van de klachtonderdelen A.VIII, A.IX en A.X gestelde komt te ontvallen en dat deze daarom  ongegrond moeten worden verklaard.

4.14.1 Onder A.XI wordt betrokkene verweten dat hij de omzetbelasting voor klaagster sub 1. ondeugdelijk heeft verwerkt en aangegeven. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat betrokkene heeft nagelaten de aan een derde betaalde omzetbelasting over diens verleende diensten te verrekenen.

4.14.2 Betrokkene heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel aangevoerd dat het klopt dat aan een derde betaalde omzetbelasting over diens verleende diensten achteraf gezien ten onrechte niet was verrekend, omdat onduidelijkheid was ontstaan over de 'nationaliteit' van de dienstverlener. Zodra betrokkene echter het probleem vernam, heeft hij direct overleg gehad met een BTW-specialist, de betrokken leverancier en de Belastingdienst. Vervolgens heeft hij deze omissie rechtgezet door er voor te zorgen dat de omzetbelasting alsnog verrekend kon worden.

4.14.3 De Accountantskamer stelt vast dat hier weliswaar sprake is geweest van een omissie van betrokkene, die door hem zelf als zodanig is onderkend, maar ook binnen een redelijke termijn is hersteld en daarom geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan opleveren. Het klachtonderdeel onder A.XI moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.15.1 Onder A.XII wordt betrokkene verweten dat hij de omzetbelasting voor klaagster sub 2. ondeugdelijk heeft verwerkt en aangegeven. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat betrokkene gedurende het gehele jaar 2008 aangiften heeft ingediend op basis van schattingen, waardoor in de maand december ter correctie van de eerdere aangiftes betreffende 2008 ineens een bedrag van € 158.616,00 aan omzetbelasting moest worden aangegeven.

4.15.2 Betrokkene heeft hiertegenover gesteld dat hij heeft begrepen dat deze omzetbelasting zo laat is aangeleverd, omdat klaagsters de kwartaalboekhoudingen 1. en 2. te laat hebben aangeleverd. In deze periode is het - aldus betrokkene - meer dan eens voorgekomen dat klaagsters hun stukken (te) laat hebben aangeleverd.

4.15.3 De Accountantskamer is van oordeel dat in het midden kan blijven of betrokkene bij het doen van deze aangiftes al of niet in gebreke is gebleven omdat, indien dit al het geval zou zijn, het een zodanig gering gebrek is dat betrokkene daarvan niet met succes een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het klachtonderdeel onder A.XII moet reeds daarom ongegrond worden verklaard.

4.16.1 Onder A.XIII wordt betrokkene verweten dat hij op ondeugdelijke wijze de waarde van de aandelen van klaagster sub 5. heeft vastgesteld. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat sprake was van belangenverstrengeling nu een andere klant van betrokkene aandeelhouder was van klaagster sub 5. en dat betrokkene bij de vaststelling van de waarde van de aandelen niet heeft verdisconteerd dat op klaagster sub 5. een terugbetalingsverplichting rustte.

4.16.2 Betrokkene heeft hiertegenover gesteld dat hij met de overname van klaagster sub 5. (BV5) geen bemoeienis heeft gehad en dat deze overname geheel is begeleid en uitgewerkt door een advocaat van 13. Voorts heeft hij nog het volgende aangevoerd. Dat sprake is van belangenverstrengeling is onjuist. Wel is betrokkene als accountant betrokken geweest bij BV8 (die later een dochtermaatschappij werd van klaagster sub 5.), maar dit betrof een periode enige tijd voor de overname en samenwerking met klaagster sub 1. Betrokkene heeft slechts E, eigenaar van klaagster sub 5., geïntroduceerd bij de heer A. Na de overname is Y wel betrokken geweest bij klaagster sub 5. en BV8 als onderdeel van de BV1-groep. Ten slotte heeft betrokkene met betrekking tot dit klachtonderdeel opgemerkt dat de bepaling van de omvang van de voorziening voor de terugboekrisico's, die voor een belangrijk deel ten grondslag hebben gelegen aan de negatieve resultaten van klaagster sub 5., steeds in overleg met klaagsters is geschied.

4.16.3 De Accountantskamer constateert dat klaagsters slechts hebben gesteld dat betrokkene op ondeugdelijke wijze de waarde van de aandelen van klaagster sub 5. heeft vastgesteld, maar dat zij dit op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt. Immers, tegenover de weerspreking van dit klachtonderdeel door betrokkene (in diens verweerschrift en ter zitting) is door of namens klaagsters niets meer gesteld, terwijl dat wel op hun weg had gelegen.

Het klachtonderdeel A.XIII ontbeert aldus feitelijke grondslag en moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.17.1 Onder A.XIV wordt betrokkene verweten dat hij de aangifte vennootschaps-belasting voor klaagster sub 3. ondeugdelijk heeft opgesteld. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat, nu aan betrokkene een samenstellingsopdracht was verstrekt, de aangifte gebaseerd zou zijn op de jaarrekening 2007, maar dat er ten tijde van de indiening van de aangifte (nog) geen jaarrekening 2007 was en de aangifte dan ook onjuist was.

4.17.2 Betrokkene heeft hiertegenover gesteld dat klaagster sub 3. (BV3) in 2007 een lege vennootschap was, waarbinnen al enige tijd geen activiteiten plaatsvonden en dat de balans in deze periode met name uit het gestorte kapitaal bestond. Als er al een klacht besloten ligt in deze punten, dienen klaagsters deze te specificeren, aldus betrokkene.

4.17.3 De Accountantskamer constateert ook hier dat klaagsters slechts hebben gesteld dat betrokkene de aangifte vennootschapsbelasting voor klaagster sub 3. ondeugdelijk heeft opgesteld, maar dat zij dit niet nader hebben gespecificeerd, laat staan aannemelijk gemaakt. Immers, tegenover de weerspreking van dit klachtonderdeel door betrokkene (in diens verweerschrift en ter zitting) is door of namens klaagsters niets meer gesteld, terwijl dat wel op hun weg had gelegen. Het klachtonderdeel A.XIV moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.18.1 Onder A.XV wordt betrokkene verweten dat hij voor klaagster sub 3. een materieel onjuiste jaarrekening over 2007 heeft opgesteld en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat zij op 29 januari 2009 een balans over 2007 bij de Kamer van Koophandel hebben laten deponeren, waarvan is gebleken dat deze gelijk is aan die over 2006.

4.18.2 Betrokkene heeft hiertegenover, evenals tegenover het vorige klachtonderdeel, gesteld dat klaagster sub 3. (BV3) in 2007 een lege vennootschap was, waarbinnen al enige tijd geen activiteiten plaatsvonden en dat de balans in deze periode met name uit het gestort kapitaal bestond. De ten behoeve van dit klachtonderdeel door klaagsters overgelegde producties 6.1 en 6.2 hebben betrekking op BV8 (nu klaagster sub 4., BV4). Als er al een klacht besloten ligt in deze punten, dienen klaagsters deze te specificeren, aldus betrokkene.

4.18.3 De Accountantskamer constateert wederom dat klaagsters slechts iets hebben gesteld, te weten dat betrokkene voor klaagster sub 3. een materieel onjuiste jaarrekening over 2007 heeft opgesteld en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, maar dat zij dit niet nader hebben gespecificeerd, laat staan aannemelijk gemaakt. Immers, tegenover de weerspreking van dit klachtonderdeel door betrokkene is door of namens klaagsters niets meer gesteld, terwijl dat wel op hun weg had gelegen. Het klachtonderdeel A.XV moet daarom ook ongegrond worden verklaard.

4.19.1 Onder A.XVI wordt betrokkene verweten dat hij voor klaagster sub 4. materieel onjuiste jaarrekeningen over 2005, 2006 en 2007 heeft opgesteld. Hiertoe hebben klaagsters aangevoerd dat in die jaarrekeningen staat vermeld dat op de Rabobank-rekening met nummer [nummer] een saldo staat van € 2.147,00, terwijl deze rekening in 2004 is opgeheven en voorts, dat betrokkene ten aanzien van een rekening bij de ING-bank [nummer] heeft geconstateerd dat een saldo van deze rekening van € 482,00 niet aanwezig was, terwijl hij dat bedrag in de jaarrekening 2007 wel als saldo heeft vermeld.

4.19.2 Betrokkene heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel allereerst verwezen naar een brief van de Rabobank van 16 februari 2006, die hij als productie M bij het verweerschrift heeft overgelegd. Uit deze brief blijkt dat de rekening weliswaar is opgeheven, maar dat de Rabobank naar aanleiding van deze rekening op rekening courant nog een vordering heeft van (toen inmiddels) € 2.223,11. Met betrekking tot het saldo van genoemde ING-rekening heeft betrokkene gesteld dat uit het dossier blijkt dat op deze rekening een saldo van € 481,76 openstaat. Hij heeft daartoe productie N overgelegd. Bovendien is dit saldo op basis van door de heer A verschafte informatie in de jaarrekening 2007 verwerkt.

4.19.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel dat niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de vordering van de Rabobank als vermeld in de jaarrekeningen, ondanks het inmiddels opgeheven zijn van de bankrekening met nummer [rekeningnummer], niet meer bestond ten tijde van het samenstellen van de jaarrekeningen 2005, 2006 en 2007 van klaagster sub 4. en voorts dat, wat er ook zij van het al of niet bestaan ervan, het saldo op de genoemde ING-rekening zodanig gering is dat het geen post van materieel belang vormt en reeds daarom geen aanleiding voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan vormen. Het klachtonderdeel onder A.XVI moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.20.1 Onder A.XVII wordt betrokkene verweten dat hij een materieel onjuiste jaarrekening over 2007 van klaagster sub 5. heeft opgesteld, dan wel de administratie over 2007 niet juist heeft bijgehouden dan wel beide onjuist heeft opgesteld en/of bijgehouden, dan wel nagelaten voor de verschillen tussen beide een adequate verklaring te geven. Door klaagsters is hiertoe aangevoerd dat tussen de kolommenbalans 2007 volgens de administratie en de kolommenbalans 2007 op basis van de jaarrekening verschillen bestaan waarvoor betrokkene geen verklaring heeft gegeven.

4.20.2 Betrokkene heeft voor zijn verweer tegen dit klachtonderdeel verwezen naar hetgeen hij heeft aangevoerd ter betwisting van de klachtonderdelen A.II en A.III, hiervoor weergegeven onder 4.7.2 en 4.8.2.

4.20.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel het volgende. Klaagsters stellen weliswaar dat zij de kolommenbalans 2007 en de definitieve jaarrekening 2007 van klaagster sub 5. waarin de verschillen zijn aangekruist als de producties 8.1 en 8.2 hebben overgelegd, doch die aankruisingen zijn daarin niet te ontwaren, zodat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt en het reeds daarom ongegrond moet worden verklaard. Overigens is een kolommenbalans een hulpmiddel bij het samenstellen van de jaarrekening en elk verschil tussen kolommenbalans en jaarrekening kan niet zonder meer tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden.

4.21.1    Onder A.XVIII en A.XIX wordt betrokkene verweten dat hij ten onrechte in de jaarrekening 2007 van klaagster sub 5. een voorziening heeft opgenomen betreffende de deelneming in klaagster sub 4. en, betreffende de deelneming in klaagster sub 4., de betaalde goodwill heeft opgenomen. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd a) dat door opname van deze voorziening de schijn wordt gewekt dat klaagster sub 5. garant zou staan voor nakoming van de verplichtingen van klaagster sub 4., terwijl zulk een garantstelling door klaagster sub 5 nimmer is afgegeven en b) dat de deelneming van klaagster sub 5. in klaagster sub 4. in 2007 is verkocht aan klaagster sub 1. en BV12, van welke verkoop de levering bij akte van 22 november 2007 is geschied.

4.21.2 Betrokkene heeft wat dit klachtonderdeel betreft verwezen naar hetgeen hij als verweer tegen de klachtonderdelen A.V en A.VI heeft aangevoerd (hiervoor weergegeven onder 4.10.2 en 4.11.2) en voorts nog het volgende opgemerkt. De informatie onder punt 111 van het klaagschrift is betrokkene tot het indienen van het klaagschrift onbekend geweest. Klaagsters hebben nooit aan hem doorgegeven dat deze akte gepasseerd is, laat staan in 2007. Betrokkene heeft de akte van 22 november 2007 niet gezien. Dit is informatie die klaagsters behoren door te geven aan betrokkene, waarvoor zij ook de “letter of representation” tekenen. Met betrekking tot punt 115 van het klaagschrift heeft betrokkene nogmaals gewezen op productie I.1, waarin de heer A zelf te kennen heeft gegeven dat de verdeling van de aandelen tussen BV1 en BV12 pas vanaf boekjaar 2008 opgeld doet. Met betrekking tot punt 116 heeft betrokkene opgemerkt dat de goodwill niet afgewaardeerd hoeft te worden als de verwachting is dat de vennootschap ‑ al dan niet met nieuwe activiteiten - in de toekomst weer winstgevend is. Betrokkene heeft in de beschikbare informatie, die door klaagsters is afgegeven, geen aanleiding gezien de goodwill direct af te waarderen. In ieder geval hebben klaagsters niet om deze afwaardering gevraagd, zoals zij dit wel expliciet hebben gedaan met betrekking tot de certificaten van aandelen in BV11.

4.21.3 De Accountantskamer verwijst hier naar hetgeen zij met betrekking tot het klachtonderdeel A.V heeft overwogen zoals hiervoor weergegeven onder 4.10.3. In het licht daarvan en gelet op het door betrokkene te dezen als verweer aangevoerde, dat door klaagsters niet dan wel onvoldoende is weersproken, moeten de klachtonderdelen onder A.XVIII en A.XIX ongegrond worden verklaard.

4.22.1 Onder B.I, B.II en B.III wordt betrokkene achtereenvolgens verweten dat hij ten onrechte:

-         heeft geweigerd de jaarrekening 2007 voor klaagsters op te stellen en/of ten onrechte daaraan aanvankelijk de voorwaarde verbonden van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst (waarvan betaling van de openstaande facturen van betrokkene een essentieel onderdeel uitmaakte) en vervolgens ook nog de voorwaarde dat de facturen die nadien zijn verstuurd eerst zouden worden betaald;

-         heeft geweigerd de administraties van klaagsters aan klaagsters af te geven en/of ten onrechte aan afgifte daarvan aanvankelijk de voorwaarde verbonden van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst (waarvan prompte betaling van de openstaande facturen van betrokkene een essentieel onderdeel uitmaakte) en vervolgens ook nog de voorwaarde dat de facturen die nadien zijn verstuurd eerst zouden worden betaald;

-         de vaststellingsovereenkomst niet tijdig en volledig heeft uitgevoerd, door de jaarrekening 2007 van klaagster sub 5 niet binnen één week en de jaarrekeningen 2007 van klaagsters sub 4 en sub 1 niet binnen twee weken na die overeenkomst op te leveren.

4.22.2 Betrokkene heeft wat deze klachtonderdelen betreft het volgende betoogd.

BV6 heeft ultimo 2008 de financiële administraties over 2008, alsmede kopieën uit Unit-4 software (tot en met boekjaren 2007) ter beschikking gesteld aan klaagsters in verband met de overdracht van de administratie aan de heer F van klaagsters per medio 2008. Het afwerken van de jaarrekeningen 2007 is steeds gefrustreerd door het niet tijdig en niet volledig afgeven door klaagsters van de gevraagde informatie. Betrokkene heeft zelf geen vertragingen bij de afwerking veroorzaakt. De vaststellingsovereenkomst van 2008 en de incassostrategie van BV6 van begin 2009 heeft zich grotendeels buiten de invloedsfeer van betrokkene afgespeeld. Betrokkene weet dat er een vaststellingsovereenkomst is opgesteld in oktober/november 2008 en een tweede vaststellingsovereenkomst in februari 2009 wegens betalingsachterstanden. Op basis daarvan zou BV6 gebruik hebben gemaakt van haar retentierecht. De communicatie (met klaagsters, begrijpt de Accountantskamer) inzake deze onderwerpen is gevoerd door de claimcommissie van BV6, waartoe betrokkene niet behoort.

4.22.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot deze klachtonderdelen dat, nog daargelaten of en in hoeverre betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te achten voor het hier gestelde, dat het een accountant in beginsel vrij staat gepaste rechtsmaatregelen te nemen tegen een niet betalende cliënt en in dit geval gesteld noch aannemelijk is geworden dat daarbij een onvoldoende of onjuiste afweging heeft plaatsgevonden tussen het belang van (het kantoor van) betrokkene om de openstaande facturen betaald te krijgen en de belangen van klaagsters bij het samenstellen van de jaarrekening 2007 en de afgifte van hun administraties. Overigens wordt in de bedoelde vaststellingsovereenkomst niet gerept van informatieverschaffing en/of een finaliserend gesprek daartoe op 13 februari 2009. Integendeel, de overeenkomst sluit af met punt 8, waarin staat dat klaagsters vanaf 1 januari 2009 geen gebruik meer zullen maken van de diensten van BV6 en/of 7 Registeraccountants. Wat betreft het in B.III vervatte verwijt van de niet tijdige en volledige uitvoering van de vaststellingsovereenkomst door jaarrekeningen niet tijdig op te leveren, is, nog daargelaten het feit dat bedoelde vaststellingsovereenkomst niet van een exacte datum is voorzien, aannemelijk geworden dat door klaagsters nog vragen aangaande die jaarrekeningen te beantwoorden waren, dat eerst op 24 maart 2009 antwoord van klaagsters op die vragen is gekregen en dat alle hier bedoelde jaarrekeningen op 26 maart 2009 definitief zijn geworden. De klachtonderdelen B.I, B.II en B.III moeten op grond van het voorgaande ongegrond worden verklaard.

4.23.1 Onder C.I en C.II wordt betrokkene achtereenvolgens verweten dat hij:

-         welbewust heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de aan de facturen kennelijk ten grondslag liggende werkzaamheden en

-         ten onrechte, althans overmatig heeft gefactureerd.

4.23.2 Van de zijde van betrokkene is met betrekking tot deze klachtonderdelen het volgende naar voren gebracht. Met betrekking tot de facturering heeft betrokkene opgemerkt - daargelaten de vraag of dit aspect door de Accountantskamer zou moeten worden behandeld - dat naar zijn weten BV6 niet meer dan de overeengekomen bedragen heeft gefactureerd. Van uit 7 Registeraccountants is zelfs een factuurbedrag gecrediteerd, omdat BV1 c.s. deze niet betaalden en 7 Registeraccountants deze openstaande factuur niet wilde meenemen naar BV6. In ieder geval is het betrokkene niet bekend dat in strijd met de afspraken is gefactureerd, dan wel dat te hoog is gefactureerd. Naar betrokkene heeft begrepen, zijn kopieën van alle specificaties van de facturen verstrekt aan klaagsters. Overigens zijn deze specificaties in de regel ook met de facturen meegestuurd. Het is inderdaad wel eens voorgekomen dat werkzaamheden voor één vennootschap zijn geboekt bij een andere vennootschap. Omdat de facturen van individuele vennootschappen bij klaagsters hun facturen bij herhaling niet tijdig hebben betaald, zijn in de loop van 2008 verschillende dossiers van deze vennootschappen geblokkeerd geweest binnen de factuursystemen van BV6. Op deze wijze hebben medewerkers geen uren kunnen schrijven op het dossier van een specifieke vennootschap. In een enkel geval zijn wel noodzakelijke werkzaamheden in deze dossiers uitgevoerd, zoals aangifte omzetbelasting, waardoor medewerkers van BV6 de tijd hebben verantwoord bij een andere groepsmaatschappij. Dit zijn echter geen klachtwaardige handelingen van betrokkene geweest. Ook geldt dat betrokkene niet betrokken is geweest bij de communicatie inzake de onderhavige facturen.

4.23.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot deze klachtonderdelen dat verder ter zitting van de zijde van betrokkene is gesteld dat, vanaf het moment dat klaagsters te kennen hebben gegeven daarop prijs te stellen, door betrokkenes collega B AA maandelijks een specificatie per e-mail naar klaagsters is gestuurd en voorts, dat overzichten van alle bestede uren van medewerkers van BV6 naar aanleiding van het eerste gesprek met de toenmalige advocaat van klaagsters (op 29 januari 2009) aan klaagsters zijn verstrekt. Namens klaagsters is een en ander niet of onvoldoende weersproken. De klachtonderdelen C.I en C.II moeten daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.26 Het vorenstaande brengt met zich dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn. Op grond daarvan dient dan ook als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan, rechterlijke leden, S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagsters en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s‑Gravenhage.


[1] Anders dan voor invoering van de Wtra staat het de Accountantskamer vrij klachten ambtshalve aan te vullen, ook indien er geen sprake is van een verplichte ambtshalve aanvulling ingevolge artikel 22 Wtra, vijfde lid juncto artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties. Zie daarvoor de memorie van toelichting bij de Wtra, hoofdstuk 2, onderdeel “De omvang van de tuchtprocedure”, eerste alinea.