ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0138 Accountantskamer Zwolle 10/3 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0138
Datum uitspraak: 04-02-2011
Datum publicatie: 07-02-2011
Zaaknummer(s): 10/3 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Voor werkzaamheden door betrokkene verricht voordat zij  is ingeschreven als accountant in het register, kan zij niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Werkzaamheden van een op het dossier meewerkende (hulp)accountant kunnen in verhouding tot de door de hoofdverantwoordelijke accountant zo gering zijn dat naast tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de hoofdverantwoordelijke account, er geen plaats is voor afzonderlijke tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van de hulpaccountant. De beperkte reikwijdte van de onderzoeksverplichting naar door de directie van de client van een samenstellingsopdracht verschafte gegevens. Een omissie van betrokkene die, zodra deze aan betrokkene bekend wordt, door haar binnen redelijke termijn wordt hersteld, kan met zich meebrengen dat de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid aan de onjuiste gedraging ontvalt.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 4 februari 2011 in de zaak met nummer 10 / 3 Wtra AK van

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

1.      BV1 ,

2.      BV2 ,

3.      BV3 ,

4.      BV4 en

5.      BV5 ,

alle gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr.drs. M.H.G. Plieger, advocaat te Nieuwegein,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. D.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft vooreerst kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 31 december 2009 bij de Accountantskamer binnengekomen klaagschrift van 30 december 2009;

-         de op 7 januari 2010 ontvangen faxbrief van gelijke datum van mr. Plieger namens klaagsters;

-         de op 27 januari 2010 bij de Accountantskamer binnengekomen schriftelijke reactie van 26 januari 2010 van de raadsman van betrokkene op het klaagschrift;

-         de bij brief van 17 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “akte overlegging producties” met als bijlagen een aantal producties, genummerd 1.1 tot en met 12.4;

-         de bij brief van 18 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “repliek”, met als bijlagen een aantal producties, genummerd 13.1 tot en met 13.5;

-         de op 14 april 2010 ontvangen faxbrief van dezelfde datum van mr. Kersten namens betrokkene;

-         de per faxbrief van 16 april 2010 ontvangen reactie van klaagsters van gelijke datum op door de Accountantskamer voorgelegde vragen en

-         het op 3 mei 2010 binnengekomen verweerschrift van betrokkene, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 mei 2010. Op die zitting zijn verschenen: de vertegenwoordiger van klaagsters, A, bijgestaan door mr.drs. M.H.G. Plieger, advocaat te Nieuwegein, en betrokkene, bijgestaan door mw. mr. C.M.H. Cohen, advocaat. De behandeling werd met instemming van partijen beperkt tot een kwestie van procedurele aard.

1.3 De Accountantskamer heeft op die zitting bepaald dat BV6 c.q. betrokkene en (de in de zelfde klacht betrokken) C AA (hierna: C AA) alsnog aan (de eveneens in de zelfde klacht betrokken) B RA (hierna: B RA) inzage in de dossiers zouden geven, zodat deze in staat zou zijn inhoudelijk verweer te voeren, en dat betrokkene en C AA in staat zouden zijn met B RA overleg te voeren. Betrokkene werd alsnog in de gelegenheid gesteld een nader verweerschrift in te dienen, zulks nadat B RA inzage in de dossiers had verkregen en met de andere in de onderhavige klacht betrokkenen het gewenste overleg zou hebben gevoerd. Een en ander is vastgelegd in een tussenbeslissing van de Accountantskamer, die op 19 juli 2010 is uitgesproken.

1.4 De Accountantskamer heeft vervolgens kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 3 september 2010 bij brief van 2 september 2010 binnengekomen (nadere) verweerschrift van betrokkene van 1 september 2010;

-         de op 25 oktober 2010 ingekomen brief van mr. Plieger van 22 oktober 2010, met als bijlagen de producties 14 tot en met 16 en

-         de op 29 oktober 2010 ingekomen brief van mr. Plieger van 28 oktober 2010, met als bijlagen de producties 17 en 18.

1.5 De Accountantskamer heeft de klacht verder behandeld ter openbare zitting van 29 oktober 2010. Op deze zitting waren wederom aanwezig de vertegenwoordiger van klaagsters, A, tot bijstand vergezeld van mr. drs. M.H.G. Plieger, en betrokkene, tot bijstand vergezeld van mr. D, juridisch adviseur bij BV6 te [plaats].

1.6 De raadsman van betrokkene heeft op deze zitting een voorbehoud gemaakt inzake de toelaatbaarheid tot de gedingstukken van de namens klaagsters eerst kort voor de zitting overgelegde producties 14 tot en met 18. Hij heeft verklaard het te zullen signaleren als zich bij deze producties stukken bevinden, door de late overlegging waarvan betrokkene in zijn verweer zou worden geschaad. Nu dit laatste niet is geschied en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat betrokkene door de late overlegging van deze stukken in haar verweer is geschaad, heeft de Accountantskamer beslist dat de producties 14 tot en met 18 van klaagsters deel uitmaken van de stukken van het geding.

1.7 Voorts hebben klaagsters en betrokkene op deze zitting hun standpunten doen toelichten aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitaantekeningen en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de Accountantskamer in het kader van voornoemde tussenbeslissing onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal vaststaande feiten opgesomd; deze opsomming geldt als hier ingevoegd. De Accountantskamer stelt voorts in het kader van deze beslissing daarbij nog de volgende feiten vast.

2.2 B RA was voorheen als openbaar accountant werkzaam bij 7 Registeraccountants. BV1 (klaagster sub 1.), BV2 (klaagster sub 2.) en BV3 (klaagster sub 3.) waren cliënt bij dat accountantskantoor, waar B RA met medewerking van betrokkene uitvoering gaf aan de werkzaamheden voor klaagsters. Medio 2007 is de onderneming van 7 Registeraccountants overgegaan naar BV6, vestiging [platas], (hierna: 'BV6'). B RA en betrokkene waren na deze overgang verbonden aan BV6 (waar C AA al sedert 1 augustus 1994 in dienst was) en voornoemde vennootschappen zijn toen cliënten van dat accountantskantoor geworden. Betrokkene werd met ingang van 14 december 2007 als AA in het register ingeschreven. Haar werkzaamheden voor klaagsters van vóór die datum geschiedden onder verantwoordelijkheid van B RA.

2.3 De opdracht van klaagsters sub 1. tot en met 3. omvatte de navolgende door of onder verantwoordelijkheid van één van voornoemde accountants uit te voeren werkzaamheden:

-         het per kwartaal bijwerken van de boekhouding;

-         het verzorgen van de aangiften omzetbelasting;

-         het per kwartaal een overzicht van resultaatontwikkeling opstellen;

-         het samenstellen van de jaarrekening en publicatieverslag kort na het afsluiten van het boekjaar;

-         het opstellen van aangiften vennootschaps- en inkomstenbelasting;

-         de advisering die voortvloeit uit vorenstaande werkzaamheden;

-         het maandelijks aanleveren van salarisstroken met een overzicht van de loonkosten voor de werkgever;

-         het verzorgen van de aangiften loonbelasting;

-         het verzorgen van arbeidscontracten en pro forma loonberekeningen;

-         het onderhouden van contacten met belastingdienst en bedrijfsvereniging inzake mutatie- en ziektemeldingen.

2.4 Klaagster sub 2. is althans was de 100% moedervennootschap van klaagster sub 1., die op haar beurt weer de 100% moedervennootschap is van klaagster sub 3., een lege vennootschap. Klaagster sub 1. drijft een onderneming die gespecialiseerd is in - onder meer - ziekteverzuimpreventie. De uiteindelijke eigenaar van klaagster sub 2. is de heer A.

2.5 B RA kende op zakelijk vlak de heer E, eigenaar van BV5 (klaagster sub 5.) en dochter BV4 (klaagster sub 4., toen nog BV8 geheten). Deze vennootschappen bieden financiële diensten aan, waaronder in het bijzonder bemiddeling (in de zin van de Wet op het financieel toezicht) bij ziekteverzuimverzekeringen. B RA heeft E, die van mening was dat een consolidatie van een bemiddelaar bij ziekteverzuimverzekeringen en een partij die gespecialiseerd is in ziekteverzuimpreventie tot synergievoordelen zou kunnen leiden, geïntroduceerd bij de heer A. Deze kennismaking heeft uiteindelijk ertoe geleid dat (een deel van) de aandelen van klaagster sub 5. op 14 december 2005 zijn overgedragen aan klaagster sub 1. 

2.6 B RA heeft voordat BV8 aan klaagster sub 5. werd overgedragen diensten geleverd aan BV8. Die werkzaamheden omvatten de boekjaren 2005 van alle vennootschappen en de boekjaren 2004 van BV8 en BV9. BV6 is eerst diensten gaan verrichten voor klaagster sub 5 na de overname door klaagster sub 1., omdat klaagster sub 5. en haar dochtermaatschappij toen onderdeel zijn gaan uitmaken van de totale opdracht die verstrekt was door klaagster sub 1. tot en met 3.

2.7 Bij vaststellingsovereenkomst van eind 2008 is - onder meer - overeengekomen de opdracht van klaagsters aan BV6 vanaf 1 januari 2009 te beëindigen. C AA was destijds kantoorvoorzitter van de vestiging [plaats] van BV6.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in dat klaagsters van oordeel zijn dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder a., b., c. en e. van de Verordening gedragscode (AA’s)  (hierna: VGC).

3.2 Volgens klaagsters heeft betrokkene de in de hierna te noemen artikelen van de VGC besloten liggende normen geschonden:

-         wat betreft integriteit: A-100.1, A-100.2, A-100.4 sub a., A-110.1 en A-110.2, B1-200.1, B1-200.3, B1-200.4, B1-200.5, B1-220.1, B-220.3, B1-220.5, B1-240.1 en Bl.-240.2;

-         wat betreft objectiviteit: A-100.4 sub b., A-120.1 en A-120.2;

-         wat betreft deskundigheid en zorgvuldigheid: A-100.4 sub c., A-100.8, A-100.10, A-120.1, A-120.2, A-130.1, A-130.2, A-130.4, A-130.5, B1-200.1 en B1-280.3 en

-         wat betreft professioneel gedrag: A-100.4 sub e., A-100.8, A-100.10, A-150.1 en B1-200.1.

3.3 De klachten zijn door klaagsters onderverdeeld in categorieën, te weten:

  1. door of onder verantwoordelijkheid van betrokkene gemaakte fouten in de dienstverlening;
  2. onbehoorlijke afwikkeling van de dienstverlening door betrokkene en
  3. gebreken aan de door of onder verantwoordelijkheid van betrokkene verzonden facturen.

De onderdelen van de klachten in deze categorieën zijn in het klaagschrift nader gespecificeerd onder A.I tot en met A.XIX, B.I tot en met B.III, C.I en C.II. De klachtonderdelen zullen, voor zover in deze zaak aan de orde, hierna bij hun beoordeling telkens worden weergegeven en besproken.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Betrokkene heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht jegens haar niet-ontvankelijk dan wel ongegrond moet worden verklaard, nu zij slechts een beperkte uitvoerende rol heeft gehad bij de afwikkeling van de relatie met klaagsters, alsmede omdat uit de formulering van de klacht niet duidelijk is wat zij verkeerd zou hebben gedaan.

4.2 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer dat klaagsters bij de bij brief van 18 maart 2010 door klaagsters aan de Accountantskamer gezonden “repliek” hebben doen stellen:

-         dat betrokkene en B RA beiden “actief en feitelijk (vaktechnisch) betrokken” waren bij de handelingen waarop de klacht onder A. ziet;

-         dat slechts het klachtonderdeel A.XIII alleen tegen B RA is gericht;

-         dat de klachtonderdelen onder B. en C. betrekking hebben op een “onwerkbare situatie” die tussen klaagsters en B RA en betrokkene was ontstaan;

-         dat het zich aan de waarneming van klaagsters heeft onttrokken wat de precieze rol- en taakverdeling tussen B RA en betrokkene was.

In elk geval is voldoende duidelijk geworden hetgeen betrokkene en B RA door klaagsters tuchtrechtelijk wordt verweten en het kon inderdaad niet van klaagsters worden gevergd om in het kader van deze klacht de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van een ieder nader te specificeren. Dat laat onverlet dat betrokkene slechts tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zover in onderhavige procedure voldoende aannemelijk wordt geacht dat zij de gewraakte handelingen als accountant-administratieconsulent daadwerkelijk heeft verricht, althans daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Betrokkene is in staat geweest zich tegen de klacht te verweren en heeft zich ook daadwerkelijk daartegen verweerd. Het primair gevoerde verweer wordt daarom verworpen.

4.3 Wel is komen vast te staan dat betrokkene eerst met ingang van 14 december 2007 als accountant-administratieconsulent in het register stond ingeschreven en dat zij aldus slechts tuchtrechtelijk ter verantwoording kan worden geroepen voor haar beroepsmatig handelen vanaf die datum. Dat heeft tot gevolg dat de klacht, voor zover deze betrekking heeft op handelen van betrokkene van vóór die datum, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.4 Het door klaagsters gestelde handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht overigens betrekking heeft, had dus plaats na 14 december 2007 en moet daarom worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het (voor alle accountants-administratieconsulenten geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B daarvan.

4.5 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6 De Accountantskamer overweegt omtrent de hierna nader te specificeren klachtonderdelen en het daartegen gevoerde verweer als volgt.

4.7.1 Ten aanzien van de klachtonderdelen A.I tot en met A.XIX wordt het navolgende overwogen.

Betrokkene heeft betoogd dat zij als accountant-administratieconsulent vanaf de tweede helft van 2008 werkzaamheden voor klaagsters heeft uitgevoerd. De werkzaamheden van betrokkene voor klaagsters behelsden het fungeren als aanspreekpunt binnen BV6 en het voorbereiden van de aangiften omzetbelasting. Zulks is door klaagsters niet, althans onvoldoende weersproken, noch anderszins gebleken, zodat de Accountantskamer hiervan zal uitgaan.

4.7.2 Zulks brengt met zich mee dat in ieder geval ten aanzien van de klachtonderdelen A.I, A.II (voor zover het betreft de jaarrekeningen 2005 en 2006), A.III tot en met A.VI, A.VIII tot en met A.X, A.XV, A.XVI, A.XVIII en A.XIX òf niet is vast komen te staan dat door betrokkene als accountant-administratieconsulent handelingen zijn verricht (of nagelaten) òf dat de door betrokkene als accountant-administratieconsulent verrichte (of nagelaten) werkzaamheden van zodanig geringe aard zijn geweest dat, naast de door B RA in de parallelle klachtprocedure tuchtrechtelijk afgelegde verantwoording, er geen plaats is voor een afzonderlijke tuchtrechtelijke verantwoording van betrokkene. Deze klachtonderdelen dienen derhalve ongegrond te worden verklaard.

Terzijde merkt de Accountantskamer op dat voormelde klachtonderdelen, ten aanzien waarvan B RA in de parallelle klachtprocedure verantwoording heeft afgelegd, jegens hem alle ongegrond zijn verklaard. Voorts wordt opgemerkt dat klachtonderdeel A.XIII zich volgens klaagsters enkel richt tegen B RA.

4.8.1 Onder A.II wordt betrokkene verweten dat zij betrokken is geweest bij het opstellen van een materieel onjuiste jaarrekening over 2007. Klaagsters hebben daartoe doen aanvoeren dat op de balans 2007 een rekening bij de Rabobank staat vermeld met een saldo van € 7.990,18 en dat die rekening reeds in 2006 is opgeheven.

4.8.2. Betrokkene heeft dienaangaande gesteld dat zij de informatie, dat het saldo zou zijn gemuteerd dan wel dat de rekening zou zijn opgeheven, niet heeft ontvangen van (de bestuurders van) klaagsters, die wel verantwoordelijk waren voor de aanlevering van die informatie. In de door de directieleden van klaagsters ondertekende “letter of representation” staat immers, naast de mededeling dat zij akkoord gaan met de jaarrekeningen, vermeld dat zij alle benodigde informatie hebben verschaft.

4.8.3 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat de desbetreffende opdracht, voor zover al betrokkene daarvoor voldoende tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden, in dezen een samenstellingsopdracht was, waarop de Standaard 4410 (inzake “Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie”) van toepassing was. In genoemde standaard is als doel van een samenstellingsopdracht vermeld: “het verzamelen, verwerken, rubriceren en samenvatten van financiële informatie, waarbij de accountant wordt ingeschakeld vanwege zijn deskundigheid op het gebied van verslaggeving en niet vanwege zijn controledeskundigheid”. Dat houdt onder meer in dat niet wordt vereist dat de beweringen die aan de informatie ten grondslag liggen worden gecontroleerd. In het onderhavige geval hoefde betrokkene dan ook, mede gelet op de geringe materialiteit van de onderwerpelijke post, geen inlichtingen in te winnen bij de leiding van de huishouding/entiteit om de betrouwbaarheid en volledigheid van de verstrekte informatie te beoordelen. Het verweer van betrokkene op dit klachtonderdeel slaagt dan ook en het klachtonderdeel A.II moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.9.1 Onder A.VII wordt betrokkene verweten dat zij de post ‘afschrijvingen’ niet juist in de administratie 2007 heeft bijgehouden noch materieel juist in de jaarrekening 2007 heeft opgenomen, terwijl zij hierover evenmin overleg met klaagsters heeft gevoerd. Betrokkene heeft - aldus klaagsters - in de jaarrekening 2007 een post Bedrijfsgebouwen en Terreinen vermeld, waarop een bedrag van € 500,00 (termijn december) wordt afgeschreven, terwijl niet duidelijk is op welke specifieke activa deze afschrijving betrekking hebben. Betrokkene heeft deze termijn niet met het bestuur van klaagster sub 1. afgestemd en daardoor is van een afschrijvingstermijn uitgegaan die in strijd is met de bedrijfseconomische levensduur, waardoor de afschrijvingen te laag zijn en de winst navenant te hoog.

4.9.2 Betrokkene heeft onder meer hiertegen aangevoerd dat de genoemde afschrijving alleen ziet op een nieuw gebouwd kantoorpand en dat het afschrijvingspercentage het fiscaal maximaal voorgeschreven percentage betreft dat dan ook algemeen gebruikelijk wordt gehanteerd.

4.9.3 De Accountantskamer is van oordeel, nu klaagsters voormeld verweer onvoldoende hebben weersproken, en voor zover al gezegd kan worden dat betrokkene voldoende bij de verweten gedraging was betrokken, dat klachtonderdeel A.VII ongegrond moet worden verklaard.

4.10.1 Onder A.XI wordt betrokkene verweten dat zij de omzetbelasting voor klaagster sub 1. ondeugdelijk heeft verwerkt en aangegeven. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat betrokkene heeft nagelaten de aan een derde betaalde omzetbelasting over diens verleende diensten te verrekenen.

4.10.2 Betrokkene (ter zitting) en B RA hebben met betrekking tot dit klachtonderdeel onder meer aangevoerd dat het klopt dat aan een derde betaalde omzetbelasting over diens verleende diensten achteraf gezien ten onrechte niet was verrekend, omdat onduidelijkheid was ontstaan over de 'nationaliteit' van de dienstverlener. Zodra betrokkenen echter het probleem vernamen, is er direct overleg met een BTW-specialist, de betrokken leverancier en de Belastingdienst gevoerd. Vervolgens is deze omissie rechtgezet door er voor te zorgen dat de omzetbelasting alsnog verrekend kon worden.

4.10.3 De Accountantskamer stelt vast dat hier weliswaar sprake is geweest van een omissie van betrokkene en B RA, die door hen zelf als zodanig is onderkend, maar ook binnen een redelijke termijn is hersteld en daarom geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan opleveren. Het klachtonderdeel onder A.XI moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.11.1 Onder A.XII wordt betrokkene verweten dat zij de omzetbelasting voor klaagster sub 2. ondeugdelijk heeft verwerkt en aangegeven. Klaagsters hebben daartoe aangevoerd dat betrokkene gedurende het gehele jaar 2008 aangiften heeft ingediend op basis van schattingen, waardoor in de maand december ter correctie van de eerdere aangiftes betreffende 2008 ineens een bedrag van € 158.616,00 aan omzetbelasting moest worden aangegeven.

4.11.2 Betrokkene heeft hiertegenover (naast het feit dat zij over het eerste kwartaal 2008 de aangifte niet heeft verzorgd) onder meer gesteld dat deze omzetbelasting zo laat is aangeleverd, omdat klaagsters de kwartaalboekhoudingen 1 en 2 te laat hebben aangeleverd. In deze periode is het - aldus betrokkene - meer dan eens voorgekomen dat klaagsters hun stukken (te) laat hebben aangeleverd.

4.11.3 De Accountantskamer is van oordeel dat in het midden kan blijven of betrokkene bij het doen van deze aangiftes al of niet in gebreke is gebleven omdat, indien dit al het geval zou zijn, het een zodanig gering gebrek is dat betrokkene daarvan niet met succes een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het klachtonderdeel onder A.XII moet reeds daarom ongegrond worden verklaard.

4.12.1 Onder A.XVII wordt betrokkene verweten dat zij een materieel onjuiste jaarrekening over 2007 van klaagster sub 5. heeft opgesteld, dan wel de administratie over 2007 niet juist heeft bijgehouden dan wel beide onjuist heeft opgesteld en/of bijgehouden, dan wel nagelaten voor de verschillen tussen beide een adequate verklaring te geven. Door klaagsters is hiertoe aangevoerd dat tussen de kolommenbalans 2007 volgens de administratie en de kolommenbalans 2007 op basis van de jaarrekening verschillen bestaan waarvoor betrokkene geen verklaring heeft gegeven.

4.12.2 Betrokkene heeft gesteld dat de door klaagsters geproduceerde lijsten onvoldoende duidelijk zijn, zodat zij zich niet kan verweren. Daarenboven betwist zij dat de door klaagsters geproduceerde kolommenbalans van BV6 afkomstig is.

4.12.3 Voor zover al gezegd kan worden dat betrokkene ter zake de verweten gedraging voldoende tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt, overweegt de Accountantskamer met betrekking tot dit klachtonderdeel het volgende. Klaagsters stellen weliswaar dat zij de kolommenbalans 2007 en de definitieve jaarrekening 2007 van klaagster sub 5. waarin de verschillen zijn aangekruist als de producties 8.1 en 8.2 hebben overgelegd, doch die aankruisingen zijn daarin niet te ontwaren, zodat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt en het reeds daarom ongegrond moet worden verklaard. Overigens is een kolommenbalans een hulpmiddel bij het samenstellen van de jaarrekening en elk verschil tussen kolommenbalans en jaarrekening kan niet zonder meer tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden.

4.13 Het vorenstaande brengt met zich dat, voor zover klaagsters ter zake de klachtonderdelen onder A. ontvankelijk zijn, deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

 4.14.1 Onder B.I, B.II en B.III wordt betrokkene achtereenvolgens verweten dat zij ten onrechte:

-         heeft geweigerd de jaarrekening 2007 voor klaagsters op te stellen en/of ten onrechte daaraan aanvankelijk de voorwaarde verbonden van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst (waarvan betaling van de openstaande facturen van betrokkene een essentieel onderdeel uitmaakte) en vervolgens ook nog de voorwaarde dat de facturen die nadien zijn verstuurd eerst zouden worden betaald;

-         heeft geweigerd de administraties van klaagsters aan klaagsters af te geven en/of ten onrechte aan afgifte daarvan aanvankelijk de voorwaarde verbonden van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst (waarvan prompte betaling van de openstaande facturen van betrokkene een essentieel onderdeel uitmaakte) en vervolgens ook nog de voorwaarde dat de facturen die nadien zijn verstuurd eerst zouden worden betaald en

-         de vaststellingsovereenkomst niet tijdig en volledig heeft uitgevoerd, door de jaarrekening 2007 van klaagster sub 5. niet binnen één week en de jaarrekeningen 2007 van klaagsters sub 4. en sub 1. niet binnen twee weken na die overeenkomst op te leveren en door in een finaliserend gesprek op 13 februari 2009 niet zodanige informatie te verschaffen, dat de boekhoudingen in alle opzichten zouden voldoen aan de daaraan te stellen eisen.

4.14.2 Zoals reeds overwogen heeft betrokkene in het algemeen en wat de klachtonderdelen B.I en B.II betreft in het bijzonder het volgende doen betogen. Betrokkene heeft vanaf de tweede helft van 2008 werkzaamheden voor klaagsters uitgevoerd. De werkzaamheden van betrokkene voor klaagsters behelsden het fungeren als aanspreekpunt binnen BV6 en het voorbereiden van de aangiften omzetbelasting. Betrokkene is niet bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst betrokkene geweest en al evenmin bij de in de klachtonderdelen B.I en B.II bedoelde aspecten van de afwikkeling van de relatie met klaagsters. Tegenover klachtonderdeel B.III heeft betrokkene gesteld dat de jaarrekeningen in twee deelnemingen op 6 februari 2009 door klaagsters werden aangeleverd en dat daarna een discussie is ontstaan over de wijze waarop deze deelnemingen zouden moeten worden verwerkt. Op 25 februari 2009 was deze discussie nog gaande: klaagsters wensten niet dat het resultaat van de deelnemingen in de jaarrekening 2007 zouden worden verwerkt vanwege het negatieve resultaat van deze deelnemingen. Voorts dienden klaagsters met betrekking tot één van die deelnemingen nog duidelijkheid te verschaffen over het niet aansluiten van een rekening-courantverhouding. Alle te deponeren stukken waren op 29 januari 2009 verstrekt. Op 24 maart 2009 is van klaagsters antwoord ontvangen inzake het bovenstaande, zodat op 26 maart 2009 alle jaarrekeningen definitief zijn geworden.

 4.14.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot deze klachtonderdelen het volgende.

Klaagsters hebben, tegenover de betwisting door betrokkene van haar betrokkenheid bij het onder B.I en B.II verweten handelen en/of nalaten, niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te achten. Deze klachtonderdelen moeten reeds daarom ongegrond worden verklaard. Overigens wordt in de bedoelde vast-stellingsovereenkomst niet gerept van informatieverschaffing en/of een finaliserend gesprek daartoe op 13 februari 2009. Integendeel, in punt 8 van die overeenkomst staat dat klaagsters vanaf 1 januari 2009 geen gebruik meer zullen maken van de diensten van BV6 en/of 7 Registeraccountants. Wat betreft het in B.III vervatte verwijt van de niet tijdige en volledige uitvoering van de vaststellingsovereenkomst door jaarrekeningen niet tijdig op te leveren is, nog daargelaten het feit dat bedoelde vaststellingsovereenkomst niet van een exacte datum is voorzien, aannemelijk geworden dat door klaagsters nog vragen aangaande die jaarrekeningen te beantwoorden waren, dat eerst op 24 maart 2009 antwoord van klaagsters op die vragen is gekregen en dat alle hier bedoelde jaarrekeningen op 26 maart 2009 definitief zijn geworden. Klachtonderdeel B.III moet, nu de daarin geformuleerde verwijten feitelijke grondslag missen of betrokkene niet treffen, eveneens ongegrond worden verklaard.

4.15.1 Onder C.I en C.II wordt betrokkene achtereenvolgens verweten dat zij:

-         welbewust heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de aan de facturen kennelijk ten grondslag liggende werkzaamheden en

-         ten onrechte, althans overmatig heeft gefactureerd.

4.15.2 Van de zijde van betrokkene is met betrekking tot deze klachtonderdelen het volgende naar voren gebracht.

Betrokkene betwist dat zij welbewust heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de aan de facturen ten grondslag liggende werkzaamheden. Vanaf het moment dat klaagsters hebben aangegeven (de Accountantskamer begrijpt: daarom hebben verzocht), heeft betrokkene maandelijks een specificatie per e-mail gestuurd. Klaagsters hebben vele urenspecificaties ontvangen. Overzichten van alle bestede uren door werknemers van BV6 zijn naar aanleiding van het eerste gesprek met de toenmalige advocaat van klaagsters (op 29 januari 2009) aan klaagsters verstrekt. Zowel klaagsters als hun toenmalige advocaat hebben zeer uitgebreide en gedetailleerde specificaties van de facturen ontvangen. Betrokkene heeft, behoudens ten aanzien van de door haar zelf uitgevoerde werkzaamheden voor klaagsters, geen betrokkenheid gehad bij gemaakte prijsafspraken. Bovendien valt uit de facturen en urenstaten op te maken dat in het jaar 2008 vele aanvullende werkzaamheden voor klaagsters zijn verricht, die in ieder geval niet onder een vaste prijsafspraak vallen. Tevens is vanuit 7 Registeraccountants in oktober 2008 aan klaagsters een creditnota verstrekt ad € 7.203,00 exclusief omzetbelasting. Als gevolg van het betalingsgedrag van klaagsters, werd vanuit BV6 regelmatig “een blok op de klant gezet”. In verband met de aanwezig geachte zorgverplichting werd niettemin besloten om de aangiftes omzetbelasting en andere werkzaamheden die bij wet zijn geregeld wel uit te voeren voor klaagsters. De bestede uren werden verantwoord onder een andere B.V. Betrokkene heeft aangevoerd dat het overigens in het klaagschrift onder 145 gestelde suggestief en niet nader met bewijsstukken onderbouwd is en dan ook door haar wordt betwist.

4.15.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot de klachtonderdelen onder C. dat klaagsters de hieraan ten grondslag liggen feiten niet aannemelijk hebben gemaakt tegenover de betwisting ervan door betrokkene. Ter staving van de stelling dat zij vanaf het moment dat klaagsters daarom hadden verzocht maandelijks per e-mail een urenspecificatie aan klaagsters heeft gezonden, heeft betrokkene een aantal daarop betrekking hebbende e-mailberichten overgelegd. Zij heeft voorts een - volgens betrokkene, niet limitatieve - opsomming gegeven van werkzaamheden die niet vielen onder de overeenkomst van opdracht. Namens klaagsters is een en ander niet of onvoldoende weersproken. De klachtonderdelen C.I en C.II missen daarom feitelijke grondslag en moeten eveneens ongegrond worden verklaard.

4.16 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart:

- de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op handelen van betrokkene van vóór 14 december 2007;

- de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan, rechterlijke leden, S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagsters en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s‑Gravenhage.