ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0137 Accountantskamer Zwolle 10/177 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0137
Datum uitspraak: 31-01-2011
Datum publicatie: 31-01-2011
Zaaknummer(s): 10/177 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Uiterst summier weergegeven klacht die niet met stukken is onderbouwd en niet ter zitting nader is toegelicht, wordt, na weerspreking daarvan door betrokkene, als niet aannemelijk geworden ongegrond verklaard.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 31 januari 2011 in de zaak met nummer 10 / 177 Wtra AK van

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

1.      X1 en

2.      X2 ,

beide gevestigd en kantoorhoudende te (plaats) ,

K L A A G S T E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te (plaats),

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.F. Garvelink.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft vooreerst kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 5 februari 2010 bij de Accountantskamer binnengekomen klaagschrift van 1 februari 2010;

-         de op 28 mei 2010 ontvangen faxbrief van 18 mei 2010 van klaagster sub 1 aan de Accountantskamer, met bijlage, en

-         het op 29 juli 2010 binnengekomen verweerschrift, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 november 2010. Op die zitting is betrokkene verschenen, tot bijstand vergezeld van mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam, en van mr. C.P. Janssen (van Deloitte). Namens klaagsters is niemand verschenen.

1.3 Een verzoek van klaagsters van 12 november 2010 om aanhouding van de behandeling van de zaak wegens ziekte van dr. A (hierna: A), die namens klaagsters het klaagschrift heeft ingediend, is, gehoord betrokkene en diens raadsman, door de voorzitter van de Accountantskamer afgewezen. Klaagsters hebben vervolgens, bij monde van een andere directeur (B) op 12 november 2010 - nadat zij daartoe vanwege de Accountantskamer waren uitgenodigd - telefonisch laten weten dat zij geen plaatsvervanger zouden sturen. Het op 15 november 2010 herhaalde aanhoudingsverzoek van klaagsters is ter zitting door de Accountantskamer afgewezen.

1.4 Betrokkene heeft op de zitting zijn standpunt doen toelichten aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitaantekeningen en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer de volgende feiten vast.

2.1 Betrokkene is als openbaar registeraccountant verbonden aan Deloitte Accountants B.V. (hierna: Deloitte), vestiging (plaats).

2.2 Klaagster sub 1. is een 100% dochtervennootschap van klaagster sub 2. Tot het concern van klaagster sub 2. behoren eveneens de Belgische vennootschappen N.V.1 en s N.V.2 en de Duitse vennootschap GmbH.1. Klaagsters zijn sinds 2002 cliënt bij Deloitte, oorspronkelijk bij de vestiging in (plaats). Sinds 2 oktober 2002 zijn de periodieke accountants- en fiscale werkzaamheden van klaagsters door Deloitte (plaats) uitgevoerd op basis van een op die datum uitgebrachte offerte.

2.3 In verband met de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties is betrokkene, omdat bij de vestiging (plaats) geen externe accountant werkzaam was, vanaf oktober 2008 als extern accountant werkzaamheden gaan verrichten voor klaagsters.

2.4 De werkzaamheden van betrokkene betroffen het samenstellen van de jaarrekeningen 2006 en 2007 van klaagster sub 1 en het controleren van de jaarrekeningen 2006 en 2007 van klaagster sub 2. Ook Deloitte (plaats) bleef betrokken bij de cliënt en betrokkene maakte bij zijn werkzaamheden ook gebruik van personeelsleden van Deloitte (plaats).

2.5 Betrokkene heeft voor het eerst op 17 oktober 2008 met klaagsters - vertegenwoordigd door A - een bespreking gehad, waarna betrokkene is begonnen met het verkennen van het dossier. In november 2008 heeft betrokkene in (plaats) het dossier bestudeerd met als conclusie dat op zowel controle- als samenstellingsniveau de nodige werkzaamheden zouden moeten worden verricht.

2.6 Reeds in augustus 2007 was een boekenonderzoek door de Belastingdienst gestart naar aanleiding van de aangiften vennootschaps-, omzet- en loonbelasting 2004 en 2005 van klaagsters. De uitkomsten van dit onderzoek zouden mogelijk van invloed kunnen zijn op de jaarrekeningen 2006 en 2007 en het was de wens van de leiding van klaagsters de uitkomsten van het boekenonderzoek in de jaarrekeningen te verwerken.

2.7 Bij betrokkene bestond de behoefte aan informatie over de omzet, de waardering van de voorraden, de vennootschapsbelasting en de rekening-courantverhoudingen met de buitenlandse dochtervennootschappen van klaagster sub 2., alsmede de financiële gegevens van de in de consolidatie begrepen Belgische vennootschappen.

2.8 Na vergeefse mondelinge verzoeken dienaangaande heeft een medewerkster van betrokkene per e-mailbericht van 2 april 2009 verzocht om gegevens, benodigd voor de controle van de jaarrekening van de buitenlandse dochtervennootschappen van klaagster sub 2. Op 3 april 2009 herhaalde de medewerkster van betrokkene haar verzoek om verzamelloonstaten van de Belgische vennootschappen. Daarop werd namens klaagsters op 6 april 2009 per e-mail gereageerd met de mededeling:

"A wil eerst weten waarvoor jullie daarop een controle dienen uit te voeren. In principe gaan de lonen in België niemand wat aan."

2.9 Betrokkene heeft hierop telefonisch contact opgenomen met klaagsters - in de persoon van A - om uit te leggen waarom hij bepaalde informatie nodig had om zijn werkzaamheden uit te voeren. Voorts heeft betrokkene op dezelfde datum, 6 april 2009, een brief aan klaagsters gestuurd met de volgende inhoud:

"Voor zover wij zijn geïnformeerd dienen de jaarrekeningen 2006 en 2007 uiterlijk op 15 april 2009 aan de bank ter beschikking gesteld te worden. Voor het afronden van onze controle voor deze datum is het noodzakelijk dat wij kunnen rekenen op de volledige medewerking van u en uw personeel en dat met alle vastleggingen, documentatie en andere informatie die naar onze mening in het kader van de controle benodigd is beschikbaar zal stellen. Echter, u heeft vandaag telefonisch aangegeven dat u niet voornemens bent de gevraagde informatie te verstrekken en dat u morgen de jaarrekeningen verwacht te ontvangen."

Op deze brief werd namens klaagsters niet gereageerd.

2.10 Op 8 april 2009 heeft betrokkene de opdrachtbevestigingen voor het samenstellen van de jaarrekeningen 2006 en 2007 van klaagster sub 1. en het controleren van de jaarrekeningen 2006 en 2007 van klaagster sub 2. aan klaagsters gezonden.

2.11 Op 14 april 2009 heeft betrokkene opnieuw telefonisch contact gezocht met klaagsters - in de persoon van A - en bij brief van diezelfde datum heeft betrokkene dit contact bevestigd als volgt:

"U hebt vandaag telefonisch aangegeven dat u niet voornemens bent de opdrachtbevestiging voor akkoord getekend te retourneren. Ook hebt u aangegeven dat u de eerder opgevraagde informatie niet gaat aanleveren. Als accountant kunnen wij onze controlewerkzaamheden onder deze omstandigheden niet voortzetten. Wij geven u in overweging uw standpunt te heroverwegen en ons de getekende opdrachtbevestiging en de gevraagde informatie alsnog te doen toekomen."

2.12 Op 20 april 2009 werden de opdrachtbevestigingen alsnog ondertekend retour gezonden door klaagsters. Omdat betrokkene A te kennen had gegeven dat de passage over het honorarium kon worden geschrapt indien, zoals gesteld door A, eerder andersluidende prijsafspraken waren gemaakt, was deze paragraaf weggestreept.

2.13 Ook op 20 april 2009 kreeg betrokkene per e-mailbericht fiat van klaagsters om contact op te nemen met de heer C, de accountant van de Belgische dochtervennootschappen. In de daaropvolgende periode hebben twee medewerkers van betrokkene de benodigde controlewerkzaamheden bij de Belgische vennootschappen uitgevoerd. Naar aanleiding van uit deze controle blijkende verschillen in de rekening-courantverhoudingen tussen klaagster sub 2. en de Belgische dochtervennootschappen, zijn diverse correcties in de jaarrekeningen doorgevoerd.

2.14 Op 27 mei 2009 heeft de Belastingdienst haar definitieve onderzoeksrapport aan klaagsters doen toekomen. Uit het rapport blijkt dat er correcties op de vennootschaps-, omzet- en loonbelasting hebben plaatsgevonden, die onder meer hebben geleid tot naheffingen over 2006 en 2007.

2.15 Na de ontvangst van de benodigde informatie kon betrokkene zijn werkzaamheden afronden. Op 9 en 12 juni 2009 zijn de (verklaringen bij de) jaarrekeningen 2006 en 2007 van respectievelijk klaagster sub 1. en klaagster sub 2. naar klaagsters gezonden.

2.16 Naar aanleiding van de moeizame samenwerking met klaagsters is door Deloitte besloten verdere opdrachten van klaagsters niet meer te accepteren. Hierover hebben partijen tot eind december 2009 gecorrespondeerd, waarbij klaagsters zich op het standpunt stelden dat sprake was van een doorlopende opdracht aan Deloitte en dat de relatie niet kon worden beëindigd.

2.17 Op 4 februari en 24 april 2010 hebben nog besprekingen plaatsgevonden over de onderhavige klacht tussen klaagsters en Deloitte, waarbij partijen hun standpunten aangaande hun moeizame samenwerking hebben toegelicht.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in - naar de Accountantskamer begrijpt en naar ook betrokkene blijkens diens verweerschrift heeft begrepen - dat betrokkene met zijn hierna te omschrijven handelen en/of nalaten zich heeft gedragen in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2 Betrokkene heeft zich bij de volbrenging van zijn werkzaamheden niet gehouden aan de door de bank gestelde ‘deadline’ van 1 maart 2009, terwijl dit door Deloitte (plaats) was beloofd.

3.3 Betrokkene heeft de totstandkoming van de jaarrekeningen vertraagd, enerzijds door bij klaagsters steeds opnieuw extra documentatie op te vragen en anderzijds door extra budget te verlangen voor het afronden van zijn werkzaamheden.

3.4 Betrokkene heeft het voortbestaan van klaagsters willens en wetens in gevaar gebracht door een interne strijd binnen Deloitte (plaats) en Deloitte (plaats).

4. De gronden van de beslissing

4.1 Het door klaagsters gestelde handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, had plaats vanaf oktober 2008 en moet daarom worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) en wel in het bijzonder aan het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B daarvan.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Tegenover het eerste, hiervoor onder 3.2 weergegeven klachtonderdeel is door betrokkene aangevoerd:

-         dat voorop staat dat betrokkene zijn eigen professionele verantwoordelijkheid heeft en niet van hem kan worden verwacht dat hij een accountantsverklaring verstrekt als hij niet over toereikende controle-informatie beschikt;

-         dat betrokkene nimmer contact heeft gehad met de Rabobank en klaagsters hebben nagelaten bescheiden over te leggen, waaruit zou blijken dat de Rabobank deze ‘deadline’ zou hebben gesteld;

-         dat betrokkene zelf nooit de garantie heeft gegeven dat een ‘deadline’ zou worden gehaald, reeds omdat hij een dergelijke toezegging niet kon doen aangezien hij afhankelijk was van de informatievoorziening van klaagsters;

-         dat betrokkene een dergelijke toezegging aan klaagsters vanuit Deloitte (plaats) niet bekend is en klaagsters nalaten bescheiden over te leggen waaruit dat zou blijken, en

-         dat klaagsters bijvoorbeeld pas op 20 april 2009 te kennen gaven dat contact mocht worden opgenomen met de accountant in België, terwijl bovendien met klaagsters was afgesproken de resultaten van het boekenonderzoek van de fiscus af te wachten. Dat rapport is gedateerd op 27 mei 2009 en betrokkene heeft kort daarop (op 9 en 12 juni 2009) de (verklaringen bij de) jaarrekeningen naar klaagsters opgestuurd.

4.4 Tegenover het tweede, hiervoor onder 3.3 weergegeven klachtonderdeel is door betrokkene aangevoerd:

-         dat betrokkene geen enkel belang had bij het vertragen van de werkzaamheden en dat hijzelf, evenals medewerkers van Deloitte (plaats), ernaar hebben gestreefd de werkzaamheden voortvarend af te ronden, maar daarbij niet altijd medewerking van de zijde van klaagsters ondervonden;

-         dat, nog daargelaten het feit dat dit verwijt niet is gestoeld op enig voorschrift (en een efficiëntere wijze van opvragen van documentatie in de praktijk ook niet haalbaar is), het onjuist is dat betrokkene er niet naar zou hebben gestreefd informatie zo efficiënt mogelijk op te vragen, en

-         dat betrokkene de voortgang van de werkzaamheden nimmer op enige wijze heeft vertraagd door het zenden van facturen of het eisen van betaling.

4.5 Tegenover het derde, hiervoor onder 3.4 weergegeven klachtonderdeel is door betrokkene aangevoerd:

-         dat geen sprake was van een interne strijd tussen Deloitte (plaats) en Deloitte (plaats) en dat uit de overgelegde correspondentie het tegendeel blijkt, namelijk dat betrokkene juist in samenspraak met Deloitte (plaats) de benodigde informatie van klaagsters trachtte te verkrijgen, en

-         dat betrokkene op geen enkele wijze het voortbestaan van de onderneming van klaagsters in gevaar heeft gebracht of willen brengen, daarbij ook geen enkel belang had en slechts het voortvarend afronden van zijn werkzaamheden voor klaagster voor ogen heeft gehad.

4.6 De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters hun klachten tegen betrokkene uiterst summier dan wel niet hebben gemotiveerd en geen stukken ter staving ervan hebben overgelegd, zulks terwijl het toch op de weg van klaagsters lag om reeds bij indiening van het klaagschrift hun klachten te motiveren en met enigerlei vorm van bewijs van een feitelijke grondslag te voorzien. In artikel 22 lid 3 Wtra is immers bepaald dat bij het klaagschrift alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de Accountantskamer dienen te worden overgelegd. Klaagsters hebben niet alleen deze wetsbepaling veronachtzaamd, maar zij hebben ook toen zij naderhand door de Accountantskamer één en andermaal in de gelegenheid zijn gesteld alsnog die stukken over te leggen, daarvan geen gebruik gemaakt.

4.7 Klaagsters hebben dan ook, tegenover de hiervoor weergegeven betwisting ervan door betrokkene, de aan de diverse klachtonderdelen ten grondslag liggen feiten op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De klacht moet daarom in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.

4.8 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA, rechterlijke leden, drs. E.J.F.A. de Haas RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagsters en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s‑Gravenhage.