ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0130 Accountantskamer Zwolle 10/1243 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0130
Datum uitspraak: 21-01-2011
Datum publicatie: 21-01-2011
Zaaknummer(s): 10/1243 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Ook na invoering van de Wet op de tuchtrechtspraak accountants geldt dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op zijn klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van de eerste klacht bij klager bekend was of had kunnen zijn. De klacht is daarom in casu niet-ontvankelijk.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 21 januari 2011 in de zaak met nummer 1 0 / 1243 WTRA AK van

X ,

wonende te (woonplaats),

K L A A G S T E R ,

tegen

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. drs. D. Rietberg.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 23 juli 2010 ingekomen klaagschrift van 15 juli 2010, met bijlagen, en

-         het op 4 oktober 2010 (per fax) en 5 oktober 2010 (per aangetekende post) ingekomen verweerschrift van 4 oktober 2010, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 november 2010, waar zijn verschenen: klaagster, mevrouw X, vergezeld van haar echtgenoot de heer A, alsmede betrokkene, de heer Y RA, tot bijstand vergezeld van mr. drs. D. Rietberg, advocaat te Groningen.

Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten nader toegelicht en doen toelichten en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene heeft eind 2005 van klaagster een samenstellingsopdracht aanvaard inzake de jaarrekening van klaagsters onderneming B.V.1 en de dochterondernemingen daarvan, B.V.2 en B.V.3

2.2 Blijkens de desbetreffende bevestiging van betrokkene van 30 januari 2007 lieten de met deze opdracht samenhangende werkzaamheden zich globaal als volgt omschrijven:

-         beoordeling van het door de cliënt gevoerde administratieve systeem op doelmatigheid en (eventueel) begeleiding in de verdere ontwikkeling daarvan;

-         het maandelijks verwerken van de aangeleverde codeerstaten in het administratief programma van betrokkene inclusief het verzorgen van de aangiften omzetbelasting;

-         het doen van voorstellen c.q. het geven van richtlijnen met betrekking tot het voorbereiden van de jaarrekening;

-         het op basis van de administratie samenstellen van de jaarrekening;

-         het samenstellen van het financieel verslag ten behoeve van het deponeren bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

-         het verzorgen van de fiscale jaarstukken inclusief de aangifte vennootschaps­belasting;

-         het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting;

-         het adviseren op bedrijfseconomisch en fiscaal juridisch gebied.

2.3 Betrokkene heeft in het kader van deze opdracht tot in het voorjaar van 2009 werkzaamheden voor de ondernemingen van klaagster verricht en daarvoor facturen verstuurd. De facturen van 2006 en 2007 zijn door klaagster voldaan, maar die van 2008 en 2009 niet.

2.4 Tussen klaagster en betrokkene is daarop een sfeer ontstaan van verwijten over en weer inzake het niet betalen van facturen door klaagster, onderscheidenlijk het niet naar behoren verrichten van werkzaamheden door betrokkene. In verband hiermee zijn de jaarstukken 2006 van genoemde vennootschappen van klaagster te laat bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd en die aangaande 2007 in het geheel niet. Voorts is een aangifte omzetbelasting 4e kwartaal 2008 voor B.V.2 niet gedaan, hetgeen heeft geleid tot een naheffingsaanslag met een boete van de Belastingdienst.

2.5 Betrokkene heeft uiteindelijk, op 17 augustus 2009, zijn vordering op klaagster uit handen gegeven aan AGC Gerechtsdeurwaarders en klaagster heeft daarop gereageerd met het indienen van een klacht tegen betrokkene bij de Accountantskamer, die op 29 september 2009 werd ingediend.

2.6 Die klacht was gericht tegen het door betrokkene leveren van een wanprestatie in zijn dienstverlening, het niet nakomen van afspraken en het uitschrijven van (naar de Accountantskamer begreep: te hoge) facturen. Klaagster had daarbij een aantal concrete feiten gesteld, die aan die klacht ten grondslag waren gelegd.

2.7 Na een behandeling ervan ter zitting van 11 januari 2010, heeft de Accountantskamer op 26 maart 2010 op die klacht beslist met een ongegrondverklaring van de klacht in alle onderdelen. Tegen die beslissing is door klaagster hoger beroep ingesteld.

3. De klacht

3.1 De klacht in onderhavige zaak is gericht tegen het door betrokkene bij zijn dienstverlening handelen in strijd met in de artikel A-110.4 onder c. en e. van de Verordening gedragscode (RA’s) genoemde fundamentele beginselen “deskundigheid en zorgvuldigheid” en “professioneel gedrag”.

3.2 Betrokkene heeft namelijk, aldus klaagster:

-         verzuimd een fiscale eenheid van de holding en de werkmaatschappijen aan te vragen voor zowel de omzet- als de vennootschapsbelasting, ondanks de uitdrukkelijke mededeling dat dit was geschied;

-         ten onrechte zijn werkzaamheden neergelegd, zulks bovendien na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting over 2007;

-         niet, dan wel ondeugdelijk geadviseerd op administratief gebied en nagelaten toe te zien op een deugdelijke administratie.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Namens betrokkene is primair gesteld dat, voor zover de huidige klachten betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex als dat, waarop het vorige - op 29 september 2009 ingediende - klaagschrift betrekking had, klaagster daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard.

4.2 Klaagster heeft hierop ter zitting verklaard dat zij ten tijde van het indienen van de vorige klacht nog onvoldoende had begrepen van de gang van zaken, terwijl haar toen bovendien de omvang van de schade nog niet bekend was en dat dit eerst het geval was toen zij de brief van 15 december 2009 ontving van M. Knijnenburg van MM Administratie- en Belastingadviseurs, haar nieuwe administrateur.

4.3.1 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

4.3.2 In een uitspraak van 25 maart 2004 [1] heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) overwogen dat de Raad van Tucht in een (in die zaak bestreden) tuchtbeslissing waarin klagers niet ontvankelijk in hun klacht waren verklaard, terecht én in overeenstemming met de eerdere uitspraak van het CBb van 10 juli 2001 [2] had geoordeeld dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Raad van Tucht op zijn klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van de eerste klacht bij klager bekend was of had kunnen zijn.

4.3.3 De Accountantskamer, die in de plaats is gekomen van de Raden van Tucht, heeft geconstateerd dat in het onderhavige geval sprake is van een vrijwel identieke casus als die, waarop evenvermelde overweging van het CBb betrekking heeft. De Accountantskamer is van oordeel dat met invoering van de Wet tuchtrechtspraak accountants het (tuchtproces)recht op dit punt niet is gewijzigd.

4.3.4 De Accountantskamer is voorts van oordeel dat de thans door klaagster aan de orde gestelde klachten of klachtonderdelen in het eerdere klaagschrift (van 29 september 2009) hadden kunnen en moeten worden neergelegd. Hetgeen klaagster dienaangaande heeft verklaard doet daaraan niet af, nu zij - gelet op de inhoud van de brief van 15 december 2009 van haar nieuwe administrateur - kennelijk ruimschoots vóór de behandeling van dat klaagschrift ter zitting van 11 januari 2010 op de hoogte was van hetgeen zij betrokkene thans verwijt. Bovendien heeft klaagster in die eerdere procedure op 6 januari 2010 ter aanvulling op het klaagschrift nog nadere stukken ingediend. De thans aanhangige klacht moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4 De Accountantskamer overweegt hierbij ten overvloede dat klaagster haar vraagtekens bij de kwaliteit en/of het al dan niet adviseren van betrokkene inzake het vormen van een fiscale eenheid van klaagsters onderneming met de dochterondernemingen daarvan in de kennelijk tussen partijen aanhangige civiele procedure kan doen beslechten.

4.5 Op grond van het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door:

mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. M.J. van Lee en E.F. Smeele, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en A.M.H. Homminga AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2011.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan klaagster dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.


[1] LJN: AO7319

[2] LJN: AB3079