ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0128 Accountantskamer Zwolle 10/784 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0128
Datum uitspraak: 10-01-2011
Datum publicatie: 10-01-2011
Zaaknummer(s): 10/784 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Vergeefse klacht over goedkeurende verklaring bij jaarrekening. De in de jaarrekening verwerkte voorziening voor een juridische claim voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Aanvaardbaar dat tegenover deze voorziening geen actief ter zake van verhaal of regres in de jaarrekening is verwerkt

 

                               ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 10 januari 2011

in de zaak met nummer 10/784 Wtra AK van

X1 ,

vertegenwoordigd door mr. A,

en

X2 ,

vertegenwoordigd door mr. B,

beide gevestigd te (plaats),

K L A A G S T E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te (plaats),

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouwe: mr. F.C.M. van der Velden.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

- het op 17 mei 2010 ingekomen klaagschrift van 14 mei 2010 met bijlagen;

-  de op 26 mei 2010 en op 2 juni ingekomen brieven van klaagsters met bijlagen;

- het op 10 augustus 2010 ingekomen verweerschrift van 9 augustus 2010 met bijlagen;

- de op 9 augustus 2010 ingekomen brief van betrokkene van 9 augustus 2010 en

- de op 18 augustus 2010 ingekomen brief van klaagsters van 17 augustus 2010.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter zitting van 23 augustus 2010, op verzoek van betrokkene met gesloten deuren, waar zijn verschenen: namens klaagsters, mr. B (hierna: B) en mr. A (hierna: A), bijgestaan door H.J. Boot RA, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. F.C.M. van der Velden, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klaagsters en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

2.1 Betrokkene is partner bij accountantskantoor NV1 Op 21 april 2010 heeft betrokkene een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening 2009 van NV2, gevestigd te (plaats) (hierna: NV2).

2.2 B en A zijn voormalig aandeelhouders van NV2. Zij waren werkzaam in de notariële praktijk en zijn uitgetreden per 1 september 2009 respectievelijk per 1 januari 2010. Over de financiële afwikkeling van deze uittredingen is met het bestuur van NV2 discussie ontstaan.

2.3 Tot 1 januari 2009 was C (hierna: C) als notaris aan NV2 verbonden. Hij is uitgetreden nadat in augustus 2008 onregelmatigheden zijn geconstateerd vanwege het mogelijk uitbetalen van derdengelden aan niet-rechthebbenden. B en A hebben bij hun opzegging aangegeven daarvoor geen (financiële) verantwoordelijkheid te willen dragen. In de door hen met NV2 gesloten beëindigingovereenkomsten zijn zij onder meer overeengekomen:

‘Ter zake de financiën, waaronder de afrekening, wordt verwezen naar hetgeen daarover is bepaald in de AB (Algemene bepalingen van NV2 van 12 mei 2009, toevoeging Accountants-kamer) met de daarbij behorende bescheiden, waaronder de aansluitingsovereenkomst’.

In de Algemene bepalingen van NV2 is onder meer bepaald: ‘Bij beëindiging van een Aansluitingsovereenkomst in de loop van een boekjaar zal het aandeel in de uiteindelijke winst naar rato van de sedert een januari van dat jaar verstreken periode worden berekend.(...)’

2.4 Het bestuur van NV2 (hierna: het bestuur) heeft op 7 april 2010 in een bijeenkomst waar namens B en A hun financieel adviseur H.J. Boot RA aanwezig was, een toelichting gegeven op de ontwerpjaarrekening 2009. Tijdens die bijeenkomst bleek dat in de jaarrekening een tweetal voorzieningen was opgenomen ter zake claims die betrekking hadden op de praktijkuitoefening van C. Een voorziening bedroeg € 500.000,- inzake de dossiers dossier1 en dossier2 en één bedroeg € 218.000,- inzake het dossier3.

2.5 Ter toelichting heeft het bestuur aan B en A (via haar boekhouder G) op 15 april 2010 onder meer een kopie van een lawyer’s letter van haar advocatenkantoor Allen & Overy van 6 april 2010 verstrekt. Daarin is onder meer opgenomen:

‘Wij zijn in 2008 en 2009 betrokken geweest bij het beantwoorden namens de Vennootschap (NV2 ) van vragen die zijn gesteld door enkele voormalige cliënten van de Vennootschap over de afwikkeling van betalingen die hebben plaatsgevonden via de notariële derdenrekening in dossiers die binnen de Vennootschap bekend staan als het dossier1 en het dossier2. In deze dossiers zijn in 2008 en 2009 door de vennootschap ook aansprakelijkstellingen ontvangen. Er zijn in deze zaak tot op heden geen juridische procedures tegen de vennootschap aanhangig, maar deze zijn wel aangezegd. Het financieel belang van deze zaak bedraagt op grond van een grove schatting circa EUR 500.000,-. ’   

2.6 Op 18 april 2010 is medegedeeld dat de in de ontwerpjaarrekening opgenomen voorziening ten bedrage van € 218.000,- is komen te vervallen. De voorziening ten bedrage van € 500.000,- is in de jaarrekening 2009 gehandhaafd. Het bestuur heeft daarin geen vordering voor verhaal op de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar of voor regres op de verantwoordelijke notaris opgenomen. Zij heeft evenmin een vordering wegens onverschuldigde betaling jegens de niet-rechthebbenden op de derdengelden opgenomen.

2.7 Namens B en A heeft mr. C.M. Slangen, advocaat te Amsterdam, zich bij brieven van 23 april 2010 gewend tot het bestuur en tot het kantoor van betrokkene als controlerend accountant.

2.7.1 In de brief aan het bestuur wordt, onder meer, de voorziening van € 500.000,- gemotiveerd gelaakt. Mr. Slangen heeft gesteld dat deze post zou moeten worden geëlimineerd. Dit heeft hij als volgt verwoord:

‘(...) De andere voorziening waartegen cliënten bezwaar hebben aangetekend betreft die terzake de dossiers dossier1 en dossier2. Blijkens het gespreksverslag van 15 april jl. van de heer Boot zou het gaan om een beroepsaansprakelijkheidsclaim van EUR 852.000, waarvan EUR 500.000 is voorzien. Dat strookt niet met de zogenaamde tot u gerichte lawyer's letter d.d. 6 april 2010 van Allen & Overy, de raadslieden van (NV2) danwel haar aansprakelijkheids-verzekeraars, waarin wordt gesteld dat het financieel belang van deze zaak op grond van een grove schatting circa EUR 500.000 bedraagt. Indien dat juist is, zou de vraag niet zijn of een voorziening zou dienen te worden getroffen voor een aansprakelijkheidsclaim ter hoogte van naar schatting EUR 852.000, doch of een voorziening zou dienen te worden getroffen met betrekking tot een beroepsaansprakelijkheidsclaim ter hoogte van naar schatting EUR 500.000. Overigens is vereist bij een voorziening dat een betrouwbare inschatting van de (dreigende) claim kan worden gemaakt; een grove inschatting is daartoe onvoldoende.

Bovendien wordt in diezelfde lawyer's letter met zoveel woorden vermeld dat genoemde raadslieden doende zijn geweest met het beantwoorden namens (NV2) van vragen die door enige voormalige cliënten van het kantoor zijn gesteld met betrekking tot de afwikkeling van betalingen die hebben plaatsgevonden via de notariële derdenrekening. Cliënten lezen daarin niet meer of anders dan dat er sprake is geweest van een verzoek om inlichtingen en rekening en verantwoording zijdens de betrokken cliënten van uw kantoor, en dat is precies wat cliënten vanuit hun herinnering bijstaat dat het geval is (geweest). Dit verdraagt zich minder goed met de daarop volgende mededeling van uw raadslieden dat door (NV2) terzake ook aansprakelijkheidsstellingen zouden zijn ontvangen. Bovendien, van wie zijn die aansprakelijkstellingen dan ontvangen, om welke bedragen gaat het, en hoe moeten die aansprakelijkstellingen op basis van een gedegen beoordeling van het dossier door het bestuur van (NV2) en haar raadslieden worden beoordeeld?

Vervolgens dient zich de vraag aan of die eventuele beroepsaansprakelijkheidsclaim(s) gedekt is (zijn) onder de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van (NV2) Zo ja, dan behoeft in zoverre geen voorziening te worden getroffen. Zo nee, dan dient zich de vraag aan waarom niet, en in het verlengde daarvan de vraag of bijvoorbeeld die dekking is onthouden vanwege opzet of grove schuld, al dan niet in combinatie met integriteitsschendingen (fraude) door bijvoorbeeld overtreding van de wettelijke en tuchtrechtelijke normen die voor de notariële beroepsgroep gelden. In dat laatste geval dient te worden beoordeeld of regres op de betrokken beroepsbeoefenaar tot de mogelijkheden behoort en, mede in aanmerking genomen de vraag of betrokkene geacht mag worden verhaal te bieden, een vordering tegen betrokkene in de boeken moet worden opgenomen. Indien een regresvordering ter beschikking staat, is het treffen aan een voorziening niet aan de orde.

Mij dunkt dat het bestuur (...) het tot haar verantwoordelijkheid dient te rekenen om een gedegen onderzoek naar (dreigende) claims als deze, in te stellen, de verhaalsmogelijkheden te onderzoeken en het nodige te doen tot verzekering van verhaal en, last but not least, vast te stellen of voor die (dreigende) claims dekking onder uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering bestaat. Indien er gronden zijn op basis van dat onderzoek om een voorziening te treffen, zal dat gedegen moeten kunnen worden beargumenteerd. Het risico met betrekking tot de (dreigende) claim zal betrouwbaar moeten kunnen worden ingeschat. In dit geval lijkt het te ontbreken aan een serieuze en draagkrachtige onderbouwing. Het bevreemdt mij overigens dat de accountant van (NV2) op basis van zo summiere gegevens en zonder dat een doorwrochte analyse voor handen is een voorziening als deze accepteren. Het is niet goed te begrijpen hoe de accountant voor (NV2) onder de gegeven omstandigheden, en tegen de achtergrond ook van de omstandigheid dat in de loop van 2009 een niet onaanzienlijk aantal vennoten is uitgetreden, een voorziening als deze met zijn handtekening zou willen bezegelen.

Onder dit gesternte is de door u voorgenomen voorziening vooralsnog uit den boze, en dient deze uit de jaarrekening te worden geëlimineerd. Mocht u evenwel van mening blijven dat met betrekking tot (dreigende) beroepsaansprakelijkheidsclaims inzake de dossiers dossier1 en dossier2 enigerlei voorziening zou behoren te worden getroffen, dan zal zulks voorzien dienen te zijn van een grondige onderbouwing door het bestuur met inachtneming van algemeen aanvaarde boekhoudkundige normen, waar uw accountant zich vanuit zijn verantwoordelijkheid als certificerend accountant achter zal moeten kunnen stellen. Die nadere toelichting voorzien van de zegen van de accountant, ontvang ik dan graag ten behoeve van cliënten op zeer korte termijn. (...)’

2.7.2 In de brief aan het kantoor van betrokkene stelt mr. Slangen voormeld, met verwijzing naar de brief van 23 april 2010 aan het bestuur, er van uit te gaan en te verwachten dat betrokkene een onderzoek instelt met betrekking tot de geuite bezwaren van B en A tegen de ontwerpjaarrekening 2009 en het nodige te doen teneinde te bevorderen dat het bestuur die jaarrekening herziet.

2.8 Bij brief van 29 april 2010 heeft betrokkene hierop geantwoord en bij brief van 7 mei 2010 het bestuur.

2.8.1 Betrokkene heeft geantwoord: ‘Ik zal de opmerkingen in uw brief van 23 april 2010 aan (NV2) bestuderen en indien dit aanleiding geeft tot acties mijnerzijds, zal ik deze ondernemen. Voorts merk ik op dat mijn geheimhoudingsplicht een inhoudelijke reactie in de weg staat.’

2.8.2 Namens het bestuur heeft haar advocaat onder meer geantwoord: ‘(...) Mede naar aanleiding van uw brief aan de externe accountant heeft deze in overeenstemming met de voor haar geldende professionele regels nogmaals zorgvuldig onderzocht en bezien of het bestuur (...) in redelijkeid tot het opnemen van de hier besproken voorziening heeft kunnen besluiten. De uitkomst van dit nadere onderzoek is dat het bestuur daartoe inderdaad in redelijkheid kon besluiten. (...)’

2.9 In reactie op de brief van betrokkene heeft B per e-mailberichten van 2 mei en 3 mei 2010 aan betrokkene uiteengezet en geconcludeerd dat het bestuur de voorziening ten onrechte heeft getroffen en dat betrokkene de jaarrekening ten onrechte heeft voorzien van een goedkeurende verklaring.

3. De klacht

3.1 Klaagsters verwijten betrokkene dat hij de jaarrekening 2009 van NV2 ten onrechte heeft voorzien van een goedkeurende verklaring omdat een voorziening ten bedrage van

€ 500.000,- voor juridische claims niet, althans niet zonder een vordering wegens onverschuldigde betaling of een regresvordering, opgenomen had mogen worden. In de bewoordingen van het klaagschrift heeft betrokkene volgens klaagsters medewerking aan het bestuur verleend om hen in financieel opzicht te benadelen.

Ter zitting hebben klaagsters de overige in hun klaagschrift jegens betrokkene geformuleerde klachten ingetrokken.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA)is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 De volgende (wettelijke) bepalingen, richtlijnen en voorschriften zijn voor de beoordeling van de klacht van belang.

4.3.1 Ingevolge artikel 2:374, eerste lid BW, worden op de balans voorzieningen opgenomen tegen naar hun aard duidelijk omschreven verplichtingen die op de balansdatum als waarschijnlijk of als vaststaand worden beschouwd, maar waarvan niet bekend is in welke omvang of wanneer zij zullen ontstaan.

4.3.2 Ingevolge artikel 2:393, derde lid BW onderzoekt de (controlerend) accountant, voor zover hier van belang, of de jaarrekening een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van de rechtspersoon.  Ingevolge artikel 2:362, eerste lid BW vormen normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd daarvoor de grondslag. Tot deze normen behoren de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (hierna: RJ).

4.3.3 Bij de verslaggeving over voorzieningen, welke worden opgenomen in de jaarrekening 2009, is in zoverre van belang RJ 252.

Hierin is onder alinea 201 opgenomen:

201 Een voorziening in verband met verplichtingen als bedoeld in artikel 2:374 lid 1, eerste volzin BW dient uitsluitend te worden opgenomen indien op de balansdatum aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de rechtspersoon heeft een verplichting ( in rechte afdwingbaar of feitelijk);
  2. het is waarschijnlijk dat voor de afwikkeling van die verplichting een uitstroom van middelen noodzakelijk is; en
  3. er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de verplichting.

Onder alinea’s 301en 303 is met betrekking tot ‘de beste schatting’ bepaald:

301 Het bedrag dat als voorziening wordt opgenomen, dient de beste schatting te zijn van de bedragen die noodzakelijk zijn om de desbetreffende verplichtingen en verliezen per balansdatum af te wikkelen. Bij het komen tot deze beste schatting dient rekening te worden gehouden met de risico’s en onzekerheden die onvermijdelijk samenhangen met vele gebeurtenissen en omstandigheden.

303 Het oordeel van de leiding van de rechtspersoon is bepalend voor de schattingen van de noodzakelijke bedragen. Dit oordeel wordt mede gebaseerd op ervaringen bij soortgelijke transacties en, in sommige gevallen, op rapporten van onafhankelijke deskundigen. Hierbij worden ook gebeurtenissen na balansdatum in aanmerking genomen.

En onder alinea’s 311, 312 en 313 is bepaald:

311 Wanneer alle (of een deel van de) uitgaven die noodzakelijk zijn om een voorzie­ning af te wikkelen naar verwachting door een derde zullen worden vergoed, dient deze vergoeding uitsluitend dan door de rechtspersoon te worden verwerkt, indien het waarschijnlijk is dat deze vergoeding zal worden ontvangen bij afwikkeling van de verplichtingen en verliezen. De vergoeding dient te worden gepresenteerd als een afzonderlijk actief. Het bedrag dat als vergoeding wordt opgenomen, dient niet groter te zijn dan het bedrag van de voorziening.

312 Soms kan een rechtspersoon de uitgaven voor de afwikkeling van een voorziening geheel of gedeeltelijk bij een derde verhalen, bijvoorbeeld op basis van een verzeke­ringscontract, een schadeloosstelling of garanties. In de meeste gevallen blijft de rechtspersoon niettemin aansprakelijk voor het gehele bedrag, zodat de rechtsper­soon dat gehele bedrag zelf moet afwikkelen indien die derde partij om welke reden dan ook niet betaalt. In een dergelijke situatie wordt een voorziening getroffen voor het gehele bedrag van de verplichtingen en verliezen, en wordt een afzonderlijk ac­tief ter grootte van de verwachte vergoeding opgenomen indien het waarschijnlijk is dat een vergoeding zal worden ontvangen bij afwikkeling van de verplichtingen en verliezen.

313 In de winst- en verliesrekening mag de last uit hoofde van het treffen van een voorziening worden gesaldeerd met de bate uit hoofde van de opgenomen, in dat verband te ontvangen vergoeding zoals bedoeld in alinea 311.

4.3.4 Voorts zijn van belang NV COS 320 en NV COS 540.

Ingevolge NV COS 320 dient de (controlerend) accountant bij de uitvoering van zijn controle het materieel belang en de relatie daarvan met het controlerisico te beoordelen. In dat verband is informatie materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit van de post of de fout is afhankelijk van de omvang daarvan, beoordeeld onder de bijzondere omstandigheden waaronder het weglaten of onjuist weergeven plaats vindt.

Standaard 540 heeft ten doel grondslagen en essentiële werkzaamheden vast te stellen en aanwijzingen te geven voor de controle van schattingen, die in financiële overzichten zijn verwerkt. In paragraaf 8 is daartoe opgenomen: ‘De accountant dient aanvullende controle werkzaamheden op te zetten en uit te voeren om toereikende controle informatie te verkrijgen aangaande de vraag of de door de entiteit gemaakte schattingen onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn.’ en in paragraaf 10: ‘De accountant dient bij de controle van een schatting één of een combinatie van de volgende benaderingen te kiezen:

a. onderzoek en toetsing van de door het bestuur toegepaste werkwijze om tot schatting te komen;

b. gebruik van een onafhankelijke schatting ter vergelijking met de schatting van de leiding;

(...)’.

4.4 Klaagsters hebben zich op het standpunt gesteld dat een voorziening ten bedrage van € 500.000,- voor de juridische claims niet in de jaarrekening 2009 van NV2 opgenomen had mogen worden omdat daarvoor aan een drietal, in RJ 252 beschreven, voorwaarden moet zijn voldaan, terwijl dat niet het geval is. Aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een betrouwbare schatting is volgens klaagsters niet voldaan omdat concreet € 645.000,- is gevorderd en in de lawyer’s letter waarop betrokkene zich volgens klaagsters uitsluitend lijkt te baseren, is geschreven dat het financieel belang op grond van een grove schatting € 500.000,- bedraagt. Voorts is (de advocaat en opsteller van de lawyer’s letter van) Allen & Overy volgens klaagsters geen onafhankelijke deskundige waarop betrokkene voor het bestaan van de claim zou mogen afgaan. Tot slot valt het volgens hen op dat de lawyer’s letter niet aan betrokkene, zoals wel te doen gebruikelijk, maar aan NV2 is gericht en wekt de datum waarop de lawyer’s letter is afgegeven volgens hen de suggestie dat deze louter is geschreven ter legitimatie achteraf van het besluit tot het opnemen van de voorziening.

4.5 Dienaangaande overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6  Ingevolge NV COS 540, paragraaf 4,  is het bestuur verantwoordelijk voor de in de jaarrekening verwerkte voorziening. Dienaangaande heeft het bestuur zich op het standpunt gesteld dat in de dossiers dossier1 en dossier2 sprake is van een in rechte afdwingbare verplichting die een uitstroom van liquide middelen tot gevolg zal hebben omdat zij op basis van haar dossiers niet kan aantonen dat de derdengeld-betalingen in de dossiers op basis van rechtsgeldige toestemming van de storters aan de juiste partij zijn gedaan. De omvang van de verplichting is naar de mening van het bestuur betrouwbaar in te schatten doordat in de betreffende dossiers concrete bedragen van NV2 zijn gevorderd.

4.6.1 Betrokkene heeft zich, zo blijkt uit zijn verweerschrift, met de argumentatie van het bestuur voor het opnemen van de voorziening en de omvang daarvan verenigd. Betrokkene heeft, omdat de schatting een risico gaf op een afwijking van materieel belang, overeenkomstig NV COS 540, paragrafen 8 en 10, aanvullende controlewerkzaamheden opgezet en uitgevoerd. Te dier zake heeft hij naar voren gebracht de dossiers te hebben bestudeerd, aanvullende informatie te hebben gevraagd, overleg te hebben gehad met een financieel deskundige bij NV2, kennis te hebben genomen van het door NV2 verrichte onderzoek met betrekking tot het doorstorten van de derdengelden en het bestuur van NV2 te hebben verzocht een lawyer’s letter aan te vragen bij haar advocatenkantoor Allen & Overy omdat hij een juridisch oordeel ter zake wenste. In die brief wordt bevestigd dat het in deze om een serieuze claim gaat en dat de schade op € 500.000,- wordt geschat. Tot slot heeft betrokkene naar voren gebracht de inhoud en de onderbouwing van dit juridisch oordeel nader telefonisch met Allen & Overy besproken te hebben.

4.6.2 Gelet op het voorgaande heeft betrokkene het door klaagsters gestelde naar het oordeel van de Accountantskamer gemotiveerd betwist.

4.6.3 Voorts is, anders dan klaagsters aanvoeren, de lawyer’s letter ruimschoots voor de goedkeurende verklaring van 21 april 2010 verstrekt en blijkt daaruit dat deze een reactie is op een verzoek van 28 januari 2010. Dit wijst niet op een legitimatie van de voorziening achteraf. Het feit dat de brief is gericht aan het bestuur en niet aan de accountant duidt er niet op dat deze brief niet als lawyer’s letter (in de zin van verklaring door een advocaat ten behoeve van een accountant) zou kunnen worden aangemerkt. Tevens is er naar het oordeel van de Accountantskamer zonder bijkomende omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn, geen reden voor betrokkene om de verklaring van het advocatenkantoor van NV2 als onvoldoende onafhankelijk ter zijde te stellen. In voldoende mate is aannemelijk geworden dat betrokkene zich niet enkel op de lawyer’s letter heeft gebaseerd, maar de schatting van € 500.000,- daarnaast heeft getoetst aan nader verkregen, toelichtende informatie van de advocaat van Allen & Overy en van het bestuur. De Accountantskamer heeft daarbij onvoldoende reden aan te nemen dat niet juist zou zijn het verweer van betrokkene dat hij zijn oordeel tevens mede heeft gebaseerd op een analyse van meerbedoelde dossiers. Tot slot geldt dat het enkele feit dat de schatting als een ‘grove schatting’ wordt aangeduid, niet betekent dat de schatting niet voldoet aan het gestelde in RJ 252, alinea 201 onder c.

4.6.4 Gezien het voorgaande hebben klaagsters in zoverre onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene zijn goedkeurende verklaring had dienen te onthouden.

4.7 Voor zover klaagsters aanvoeren dat betrokkene bij handhaving van de voorziening een actief had dienen op te nemen, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.7.1 In hun klaagschrift hebben klaagsters naar voren gebracht niet te begrijpen dat in de jaarrekening geen vorderingen wegens onverschuldigde betaling jegens de niet-rechthebbenden op derdengelden worden opgevoerd of - indien deze vordering(en) oninbaar zouden blijken te zijn - een regresvordering op C. Ook stellen klaagsters dat niet helder is waarom in dit geval de beroepsaansprakelijkheidsverzekering geen dekking zou geven.

4.7.2 Klaagsters hebben echter niet gespecificeerd welke vorderingen naar verwachting door niet-rechthebbenden zouden worden vergoed. Ook de vordering welke door C zou moeten worden vergoed, en de grond daarvoor, is niet gespecificeerd.

Betrokkene heeft daarentegen gesteld dat voor april 2010 geen uitsluitsel over de dekking door de beroepsverzekeraar viel te verwachten, dat daardoor over de mogelijkheid tot verhaal jegens die verzekeraar belangrijke onzekerheid bestond en dat hij op die grond de beslissing van het bestuur geen vordering voor verhaal op te nemen aanvaardbaar heeft geacht. Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat hij de beslissing van het bestuur geen vordering voor regres op C op te nemen eveneens aanvaardbaar heeft geacht omdat op basis van de verschafte informatie van het bestuur voldoende aannemelijk was dat die vordering technisch complex was en onduidelijk was dat C - zo al aansprakelijk - voldoende verhaal zou bieden. Voorts zou regres pas aan de orde zijn als de verzekeraar niet tot vergoeding zou overgaan.

Klaagsters hebben onvoldoende aangevoerd om tot een andere conclusie te kunnen komen wat betreft de (on)waarschijnlijkheid van dekking door de verzekeraar. In het verlengde daarvan is evenmin gebleken dat C bij een eventuele aansprakelijkheid jegens NV2 voldoende verhaal zou bieden.

4.7.3 Gelet op RJ 252, alinea’s 311 en 312 was er naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook geen grond om een actief te dier zake te verwerken. Een actief dient volgens die richtlijn kort weergegeven uitsluitend te worden verwerkt indien het waarschijnlijk is dat de vergoeding zal worden ontvangen. Dit geldt naar het oordeel van de Accountantskamer evenzeer voor vorderingen wegens onverschuldigde betalingen jegens niet-rechthebbenden.

4.7.4 De slotsom van het voorgaande is dat ook in zoverre klaagsters onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8 Op grond van het hiervoor overwogene dient de klacht ongegrond te worden verklaard en wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

- verklaart de klacht ongegrond.  

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. M.J. van Lee en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, op 10 januari 2011.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagsters dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.