ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0126 Accountantskamer Zwolle 10/2004 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0126
Datum uitspraak: 03-01-2011
Datum publicatie: 03-01-2011
Zaaknummer(s): 10/2004 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Voorzittersbeschikking ex art 39 Wtra. Verjaringstermijn 3 jaar en daarom (kennelijk) niet-ontvankelijk. Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Door klager zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld, zodat de klacht, voor zover al ontvankelijk, ook (kennelijk) ongegrond is.

 

ACCOUNTANTSKAMER

                                                            VOORZITTER

BESLISSING ex artikel 39 Wet tuchtrechtspraak accountants ( Wtra)

van 3 januari 2011 in de zaak met nummer 10/2004 Wtra AK van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te (plaats),

B E T R O K K E N E.


1. Het verloop van de procedure

1.1 Op 29 november 2010 is in deze zaak bij de Accountantskamer binnengekomen een klaagschrift, met bijlagen, van 22 november 2010.

1.2 Bij een op 17 december 2010 binnengekomen brief van 16 december 2010, met bijlagen, heeft de Accountantskamer een aanvulling op het klaagschrift ontvangen, zulks naar aanleiding van door de Accountantskamer gestelde vragen.

1.3 De voorzitter van de Accountantskamer heeft in verband met het bepaalde in artikel 39, eerste lid, Wtra het niet opportuun geacht betrokkene te verzoeken schriftelijk op de klacht te reageren.

2. De feiten

Blijkens de stellingen van klager grondt deze zijn klacht op het volgende.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant, werkzaam bij BV1 te (plaats) en klager heeft een administratiekantoor te (plaats).

2.2 Tussen klager en betrokkene heeft in de jaren 1999 tot en met 2004 te (plaats) enige vorm van samenwerkingsverband bestaan. In verband met de beëindiging van dat samenwerkingsverband is op 27 juni 2005 een bedrag van € 53.550,00 door (een vennootschap van) betrokkene aan (de onderneming van) klager gefactureerd. Die factuur is destijds gedeeltelijk door klager voldaan, te weten tot een bedrag van € 23.550,00.

2.3 Bij brief van 27 oktober 2006 heeft betrokkene klager medegedeeld dat hij van klager nog een bedrag van € 36.624,67 te vorderen had, zulks op basis van een door betrokkene gemaakte verrekening van vorderingen over en weer. Een afspraak voor een begin 2007 te houden gesprek hierover - in bijzijn van klagers advocaat - is door betrokkene afgezegd.

2.4 Per brief van 6 oktober 2009 heeft de advocaat van betrokkene klager verzocht - en zo nodig gesommeerd - een bedrag van € 52.905,70 (bestaande uit genoemde € 36.624,67, vermeerderd met 15% incassokosten en rente vanaf 1 november 2006) te betalen.

2.5 Op 8 november 2010 is klager door betrokkenes vennootschappen BV2. en BV1 in verband met het vorenstaande gedagvaard voor de rechtbank Haarlem in een procedure tot betaling van de hoofdsom van € 36.624,67 te vermeerderen met € 5.343,70 incassokosten en de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2006.

3. De klacht

De klacht houdt in, zo begrijpt de voorzitter van de Accountantskamer:

-         dat betrokkene het bedrag van de factuur van 27 juni 2005 ten onrechte aan klager in rekening heeft gebracht;

-         dat betrokkene op 27 oktober 2006 klager ten onrechte een aanmaning heeft gestuurd tot betaling van het resterende bedrag;

-         dat betrokkene in januari 2007 niet is verschenen op een uitnodiging voor een gesprek met klagers advocaat en eerst op 6 oktober 2009 heeft gereageerd door diens advocaat een sommatie tot betaling van het uitstaande bedrag aan klager te doen zenden.   

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht overweegt de voorzitter van de Accountantskamer het navolgende.

4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 22, eerste lid Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.3 Het aan betrokkene verweten handelen of nalaten, te weten:

-         dat hij het bedrag van de factuur van 27 juni 2005 ten onrechte aan klager in rekening heeft gebracht,

-         dat hij op 27 oktober 2006 klager ten onrechte een aanmaning heeft gestuurd tot betaling van het resterende bedrag en

-         dat hij in januari 2007 niet is verschenen op een uitnodiging voor een gesprek met klagers advocaat,

blijkt door klager meer dan drie jaren vóór het moment van het door hem indienen van de klacht (op 29 november 2010) te zijn geconstateerd. Dit brengt met zich dat de klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk is en de Accountantskamer derhalve niet kan toekomen aan de inhoudelijke beoordeling ervan.

4.4.1 Indien en voor zover klager ook nog heeft bedoeld te klagen over het feit dat betrokkene diens advocaat op 6 oktober 2009 klager heeft laten sommeren tot betaling van het volgens betrokkene nog van klager te vorderen bedrag, is de klacht in zoverre kennelijk ongegrond en behoeft de Accountantskamer evenmin toe te komen aan verdere inhoudelijke beoordeling ervan.

4.4.2 De Accountantskamer heeft immers al een en andermaal geoordeeld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. [1] Van zulke bijzondere omstandigheden kan onder meer sprake zijn indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend blijkt te zijn of naar haar aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Het bestaan van een dergelijke omstandigheid is in het onderhavige geval gesteld noch gebleken.

4.5 Op grond van al het vorenstaande dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de onderhavige klacht tegen betrokkene in alle onderdelen niet-ontvankelijk dan wel ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Accountantskamer van 3 januari 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:­­­­­­­­­­­­­­­____________________________

_________________________________________________________________________

Tegen deze uitspraak kan klager verzet doen bij de Accountantskamer. Dit verzet moet binnen zes weken na verzending van de uitspraak schriftelijk door indiening van een gemotiveerd verzetschrift worden gedaan.


[1] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 2 juli 2010 (Wtra 10-563), 13 juli 2010 (Wtra 10-192), 13 juli 2010 (Wtra 09-2073) en 5 november 2010 (Wtra 10/543).