ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0759 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet621.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0759
Datum uitspraak: 27-12-2011
Datum publicatie: 10-04-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet621.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Geen aanleiding tot aanpassing van de beslissing van de voorzitter die de Kamer juist acht. Herhaling van vaste lijn dat een inhoudelijke beoordeling van een vordering niet aan de tuchtrechter is.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 december 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 16 augustus 2011 met nummer 273.2011 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 621.2011 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

De voorzitter heeft bij voormelde beslissing op de door klager op 28 april 2011 ingediende klacht tegen beklaagde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) beslist.

Deze beslissing is bij brief van 23 augustus 2011 aan klager verzonden. Op 1 september 2011 is het verzetschrift tegen voormelde beslissing ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 november 2011. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

3. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder hem lastig valt met verschillende vorderingen, terwijl klager al aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

4. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang :

4.2 …. De gerechtsdeurwaarder heeft uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd. Alle voor deze zaak relevante stukken zijn overgelegd, waaruit niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder bij de executie fouten heeft gemaakt.

4.3 Bij de beoordeling van deze klacht geldt als uitgangspunt dat ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet de gerechtsdeurwaarder, behoudens de in dit artikel genoemde uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, te allen tijde verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten  wanneer hierom wordt verzocht. Blijkens de memorie van toelichting op dit artikel vervult de ministerieplicht een centrale functie. Onder meer vormt zij een waarborg voor justitiabelen dat waar zij ingevolge de wet zijn aangewezen op de ambtelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, deze zijn ambtelijke diensten ook daadwerkelijk zal verlenen. Op het moment dat een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling.

4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat op hem niet de verplichting rustte om tot in detail te onderzoeken of de gevorderde alimentatiebedragen wellicht door klager geheel of gedeeltelijk waren betaald, temeer nu de opdracht duidelijk voorzien was van een specificatie. De gerechtsdeurwaarder heeft verder gedaan wat hij onder deze omstandigheden behoorde te doen, namelijk de bezwaren van klager tegen de vordering na de betekening, doorspelen aan zijn opdrachtgever voor een reactie. Dat deze het niet met klager eens was en de gerechtsdeurwaarder de opdracht tot aanmaning voor het resterende bedrag heeft gegeven, kan de klager de gerechtsdeurwaarder niet verwijten. Op grond van dit verweer zijn de enkele stellingen van klager niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de advocaat nooit om indexering heeft gevraagd, maar wel direct opdracht heeft gegeven aan de gerechtsdeurwaarder om ook die te innen. Volgens klager wist de gerechtsdeurwaarder dat er geen indexering was gevraagd. Hij stelt niet regelmatig te zijn herinnerd aan de achterstand terwijl er werd gedreigd met vorderingen.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Zoals de voorzitter al heeft overwogen heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld in overeenstemming met zijn ministerieplicht. Als een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder heeft hij de betwisting aan zijn opdrachtgever voorgelegd. Een tuchtrechtprocedure als deze biedt geen plaats voor een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van een vordering. Zoals de gerechtsdeurwaarder klager in een brief van 4 oktober 2011 al heeft meegedeeld dient hij voor een oordeel daarover een executiegeschil ex artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op te starten.

6.2 Gelet op vorenstaande werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden  naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Voorts zijn er geen aanknopingspunten op grond waarvan de motivering van de beslissing aan zou moeten worden gepast. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.M. Patijn,  plaatsvervangend-voorzitter en mr. C.W. Inden en J.C.M. van der Weijden , (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.