ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0752 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet680.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0752
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 28-03-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet680.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen voorzittersbeslissing. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 juli 2011 met zaaknummer 100.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 680.2011 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ] en [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde: [    ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 1 februari 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 9 maart 2011 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 12 juli 2011 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 26 augustus 2011 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 7 september 2011 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 november 2011 waar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 20 december 2011.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders - kort samengevat – dat zij door toedoen van de gerechtsdeurwaarders ten onrechte is veroordeeld. Klaagster was het niet eens met de vordering van een reisbureau en zij heeft dat de gerechtsdeurwaarders ook laten weten en alle bewijsstukken toegestuurd. Toch hebben de gerechtsdeurwaarders haar op 12 juni 2009 gedagvaard, terwijl zij op vakantie was. Hierdoor kon klaagster niet tijdig kennisnemen van de dagvaarding, bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders verzuimd om alle toegestuurde bewijsstukken ook ter kennis van de rechter te brengen. Klaagster is daardoor ten onrechte bij verstek veroordeeld. Het verstekvonnis is op 31 augustus 2009 betekend door de gerechtsdeurwaarders. Klaagster heeft daarvan op 3 september 2009 kennis gekregen. Bij e-mail van 3 september 2009 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders laten weten dat zij verzet wilde instellen en heeft zij verzocht om de executie aan te houden. De gerechtsdeurwaarders hebben geantwoord dat zij dat tot 28 september 2009 zouden doen indien zij binnen die termijn een verzetdagvaarding van klaagster zouden ontvangen. Klaagster heeft op 25 september 2009 per e-mail haar verzetdagvaarding bij de gerechtsdeurwaarders ingediend. Tot haar verbazing kreeg zij op 29 september 2009 bericht dat zij niet tijdig en niet in de juiste vorm verzet had ingesteld. De gerechtsdeurwaarders hebben haar dus onjuist voorgelicht. De gerechtsdeurwaarders hadden moeten laten weten dat zij tot en met 1 oktober 2009 de tijd had om verzet in te stellen door betekening van de verzetdagvaarding. In 2010 hebben de gerechtsdeurwaarders ten onrechte beslag gelegd en hebben daarbij een verkeerde beslagvrije voet gehanteerd.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarders bij de executie fouten hebben gemaakt. Op grond van dat verweer zijn de enkele stellingen van klaagster niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen.

4.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat het e-mail bericht van 3 september 2009 van de gerechtsdeurwaarders in zoverre onduidelijk is, dat daaruit de indruk kon ontstaan dat de verzetdagvaarding bij de gerechtsdeurwaarders kon worden ingediend en de verzettermijn op 28 september 2009 zou aflopen. Uit het e-mail bericht van klaagster van 4 september 2009, dat door de gerechtsdeurwaarders is overgelegd, blijkt echter dat klaagster haar rechtsbijstandsverzekeraar zou inschakelen om een verzetprocedure aan te vangen. De gerechtsdeurwaarders mochten er daarom op vertrouwen dat klaagster werd bijgestaan door een gemachtigde die wist dat daarvoor het betekenen van een verzet dagvaarding noodzakelijk was. Bovendien is de mededeling van de dossierbehandelaar dat klaagster vier weken de tijd had om verzet in te stellen na kennisneming van het verstekvonnis, op zich juist. Na ontvangst van de “verzetdagvaarding” van klaagster bij e-mail van 25 september 2009 hebben de gerechtsdeurwaarders adequaat gehandeld door klaagster bij e-mail van 28 september 2009 te laten weten dat de verzetprocedure pas in gang wordt gezet door het uitbrengen van een verzetdagvaarding door een ander gerechtsdeurwaarderskantoor. Uit een eveneens door de gerechtsdeurwaarders overgelegd e-mail bericht van klaagster blijkt dat zij op 25 september 2009 een collega van de gerechtsdeurwaarders heeft benaderd om de verzetdagvaarding uit te brengen. Die is echter nooit ontvangen en kennelijk ook nooit uitgebracht. Hoe dit alles ook zij, het komt voor rekening en risico van klaagster dat zij naar aanleiding van de dagvaarding niet is verschenen voor de rechter om verweer te voeren en niet tijdig in verzet is gekomen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat het juist is dat het verschijnen bij de rechter en het tijdig indienen van een verzetschrift voor haar rekening en risico komt, echter niet als klaagster door de gerechtsdeurwaarders op een dwaalspoor wordt gebracht door haar niet op de juiste wijze in te lichten op welke wijze zij in verzet kon gaan.

5.2 De gerechtsdeurwaarders noch de voorzitter hebben het recht aannames te maken met betrekking tot de rechtsbijstand van klaagster, voordat haar is gevraagd waarom de rechtsbijstandsverzekeraar geen rol heeft gespeeld bij het instellen van verzet. Klaagster heeft haar rechtsbijstandsverzekeraar diverse malen om hulp verzocht, echter haar verzoek om juridische bijstand is afgewezen op grond van de voorwaarden. Klaagster heeft dus geen juridische hulp gekregen. Het was de plicht van de gerechtsdeurwaarders een juist antwoord te geven op haar additionele vraag in haar e-mail van 4 september 2009 maar dat hebben zij verzuimd.

5.3 Klaagster heeft verder in verzet haar gronden zoals al in de inleidende klacht door haar is gesteld herhaald, namelijk dat de gerechtsdeurwaarders in strijd hebben gehandeld met de tuchtrechtelijke norm door onterecht een procedure te starten tegen klaagster voor een vordering die volgens klaagster al door haar was voldaan.

5.4 Als laatste stelt klaagster in verzet dat de gerechtsdeurwaarder een verkeerde beslagvrije voet hebben vastgesteld en onnodige kosten hebben gemaakt terwijl de gerechtsdeurwaarders op de hoogte waren van de situatie van klaagster.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Wat door klaagster in verzet wordt aangevoerd over de beslagvrije voet wordt buiten beoordeling gelaten. In de inleidende klacht is hieromtrent niets aangevoerd en volgens vaste rechtspraak van het Gerechtshof Amsterdam kunnen nieuwe klachten niet voor het eerst in verzet worden ingediend. Dit nog daargelaten dat de gerechtsdeurwaarders wat klaagster op dit punt heeft aangevoerd gemotiveerd hebben weerlegd.

6.2 Hetgeen door klaagster is aangevoerd met betrekking tot de door haar ondervonden problemen met haar rechtsbijstandsverzekering, kan niet aan de gerechtsdeurwaarders worden tegengeworpen. Het betreft immers een overeenkomst tussen klaagster en haar rechtsbijstandsverzekering waar de gerechtsdeurwaarders buiten staan.

6.3 De stellingen van klaagster over door het reisbureau gemaakte fouten betreffende de dubbele boeking, had klaagster in de procedure voor de kantonrechter naar voren dienen te brengen. Indien iemand een vordering ter incasso bij een gerechtsdeurwaarder indient is er voor de gerechtsdeurwaarder slechts een beperkte taak weggelegd in die zin dat als een schuldenaar bij een gerechtsdeurwaarder inhoudelijk bezwaar maakt tegen de (hoogte van de) vordering, de gerechtsdeurwaarder het bezwaar voor een inhoudelijke beoordeling daarvan door dient te sturen naar zijn opdrachtgever. Zodra de gerechtsdeurwaarder het standpunt van zijn opdrachtgever heeft ontvangen, dient hij het standpunt mede te delen aan de schuldenaar. Indien daarna nog verschil van mening blijft bestaan over de hoogte van de vordering is het uiteindelijk aan de gewone rechter om te beslissen wie in die discussie het gelijk aan zijn zijde heeft.

6.4 Uit de stukken blijkt dat voorafgaande aan de procedure geruime tijd is gecorrespondeerd tussen de gerechtsdeurwaarders en klaagster in welke correspondentie door de gerechtsdeurwaarders herhaaldelijk het standpunt van het reisbureau aan klaagster bekend is gemaakt. In haar e-mails van 1 en 29 maart 2008 stelt klaagster dat zij haar rechtsbijstandsverzekeraar zou inschakelen. Klaagster was dus op de hoogte van het feit dat het reisbureau de vordering zou handhaven en uiteindelijk aan de rechter zou voorleggen. Dat er tussen 12 februari en 12 juni 2009 geen correspondentie tussen haar en de gerechtsdeurwaarders heeft plaatsgevonden en klaagster daaruit heeft afgeleid dat de kwestie kennelijk was opgelost, komt voor haar rekening. Een dergelijke aanname strookt ook niet met hetgeen daaraan is voorafgegaan. Dat klaagster op het moment dat zij werd gedagvaard afwezig was, komt eveneens voor haar rekening. Vaste rechtspraak is dat indien iemand gedurende een langere periode niet in staat is om zijn post zelf te ontvangen en geen maatregelen neemt om die post door te laten sturen naar zijn verblijfplaats, of een ander tijdelijk de bevoegdheid verleend om zijn post te openen en indien nodig zijn belangen te behartigen, komen de eventuele rechtsgevolgen van dit verzuim voor eigen rekening. Al hetgeen klaagster op dit punt in verzet heeft aangevoerd moet daarom buiten beoordeling blijven en kan aan de beslissing van de voorzitter niet afdoen. Het door de kantonrechter gewezen vonnis kan in een tuchtprocedure niet opnieuw ter discussie worden gesteld.

6.5 Hetgeen door klaagster verder in verzet en ter zitting is aangevoerd, is door de gerechtsdeurwaarder in zijn ter zitting overgelegde pleitnota gemotiveerd bestreden. Gezien de door klaagster zelf naar voren gebrachte problemen met haar rechtsbijstandsverzekeraar en het feit dat zij naar zij zelf stelt een juridische leek is, had het op haar weg gelegen voor het indienen van verzet direct op zoek te gaan naar een andere rechtshulpverlener, bijvoorbeeld een advocaat. Klaagster is volgens de stukken al op 10 juli 2009 medegedeeld dat zij binnen vier weken na betekening van het vonnis in verzet kon gaan. Het is niet begrijpelijk dat klaagster daarmee heeft gewacht tot het laatste moment. De gerechtsdeurwaarders mochten op goede gronden aannemen dat klaagster voorzien was van rechtsbijstand. Bovendien treden de gerechtsdeurwaarders op voor de wederpartij van klaagster en hebben zij naar het oordeel van de Kamer voldoende gedaan om klaagster op het juiste spoor te zetten. De beslissing van de voorzitter acht de Kamer ook op dit onderdeel juist.

6.6 Gelet op het voorgaande werpt hetgeen door klaagster in verzet is aangevoerd naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter en mr. H.M. Patijn en mr. A.C.J.J.M. Seuren leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.