ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0751 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet575.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0751
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 20-03-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet575.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen voorzittersbeslissing. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 2 augustus 2011 met zaaknummer 201.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 575.2011 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 27 maart 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 20 april 2011 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 2 augustus 2011 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 8 augustus 2011 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 22 augustus 2011 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 november 2011 waar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 20 december 2011.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders - kort samengevat - dat deze haar vanaf januari 2010 hebben aangesproken voor een vordering die voortkomt uit een lening waarvoor zij in 1994 mede-schuldenaar was, terwijl zij in de tussentijd daaraan niet herinnerd is. Voorts verwijt zij de gerechtsdeurwaarders een te hoge rente te hanteren, de verjaringstermijn van vijf jaren te negeren en voorbij te gaan aan de afspraken die zij met de medeschuldenaar (haar ex-echtgenoot) in het echtscheidingsconvenant heeft gemaakt.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarders bij de executie fouten hebben gemaakt. De gerechtsdeurwaarders hebben de stelling van klaagster, dat zij niet eerder herinnerd is, weersproken. De gerechtsdeurwaarders stellen dat deze herinneringen in de jaren ’90 wellicht via haar ex-echtgenoot liepen, maar klaagster was destijds met hem getrouwd, zodat aangenomen mag worden dat haar ex-echtgenoot ook namens haar handelde. De door klaagster genoemde verjaringstermijn van vijf jaren geldt in onderhavige zaak niet aangezien er een vonnis is gewezen. De verjaringstermijn van een vonnis is twintig jaar.

4.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de stelling dat de rente te hoog zou zijn gemotiveerd door de gerechtsdeurwaarders wordt betwist. De contractuele rente, die ook in het vonnis is vermeld, bedraagt 19,7% op jaarbasis. Het verwijt dat de gerechtsdeurwaarders voorbij zijn gegaan aan de afspraken in het echtscheidings- convenant is eveneens ongegrond. Het echtscheidingsconvenant is een overeenkomst tussen klaagster en haar ex-echtgenoot; de (cliënt van de) gerechtsdeurwaarders is bij deze overeenkomst geen partij. De gerechtsdeurwaarders zijn om deze reden dan ook niet verplicht om rekening te houden met de gemaakte afspraken tussen klaagster en haar ex-echtgenoot.

4.3 De voorzitter heeft tenslotte overwogen dat op grond van het verweer de enkele stellingen van klaagster niet voldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Voor het overige heeft de klacht betrekking op executie van een titel, waarover deze Kamer niet kan oordelen. Executiegeschillen dienen op grond van het bepaalde in artikel 438 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering aan de voorzieningenrechter in kort geding te worden voorgelegd.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat haar ex echtgenoot fraude heeft gepleegd en haar handtekening heeft vervalst waarvan zij aangifte heeft gedaan. De andere gerechtsdeurwaarder waar de zaak eerst liep heeft wel rekening gehouden met het echtscheidingsconvenant. Na bekrachtiging van het convenant door de rechtbank heeft hij het verhaal op klaagster gestaakt. Klaagster verwijst naar een door haar bij het verzet overgelegde brief. In reactie op het verweer van de gerechtsdeurwaarders stelt klaagster dat zij geen overzicht heeft ontvangen van wat door haar ex-echtgenoot is betaald. Klaagster vreest dat zij voor alle kosten opdraait. Er is beslag gelegd ten laste van klaagster. Klaagster was niet op de hoogte van de door haar ex-echtgenoot getroffen regeling. Haar huidige echtgenoot heeft een aanbod gedaan voor een regeling maar dat is afgewezen door de gerechtsdeurwaarders. Door haar financiële situatie had het geen zin om na de afwijzing een nieuw aanbod te doen. Klaagster begrijpt niet waarom geen onderzoek naar verhaal wordt gedaan bij haar ex-echtgenoot. Hij heeft een uitkering en hij zou geld ontvangen uit zijn erfdeel wegens het overlijden van zijn vader, aldus klaagster.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Wat betreft hetgeen door klaagster is aangevoerd met betrekking tot het echtscheidingsconvenant geldt het volgende. Indien partijen door de rechter hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bepaald bedrag, is het aan de opdrachtgever om te bepalen bij wie er verhaal wordt gezocht. Er rust op de gerechtsdeurwaarder in gevallen als de onderhavige geen bijzondere zorgplicht tegenover de hoofdelijk verbonden debiteur, in die zin dat hij bij de executie tegenover deze debiteur rekening zou moeten houden met diens rechtspositie tot de andere verbonden debiteur. Ter zitting is gebleken dat door middel van beslag inmiddels ook verhaal is gezocht bij de ex-echtgenoot van klaagster.

6.2 De gerechtsdeurwaarders staan buiten de tussen klaagster en haar ex-echtgenoot gemaakte afspraken. Op die afspraken kan klaagster slechts haar ex-echtgenoot aanspreken. Wat door gerechtsdeurwaarder [     ] aan klaagster is medegedeeld ten aanzien van het echtscheidingsconvenant, komt voor zijn rekening. Dit kan niet zonder meer aan de (opdrachtgever van de) gerechtsdeurwaarders worden tegengeworpen. Dat de schuldeiser niet akkoord wenste te gaan met het door klaagster voorgestelde aanbod van betaling tegen finale kwijting, kan niet aan de gerechtsdeurwaarders worden tegengeworpen. Een schuldeiser is niet verplicht een dergelijk aanbod te aanvaarden.

6.4 Wat door klaagster verder in verzet en ter zitting is aangevoerd, is door de gerechtsdeurwaarder ter zitting gemotiveerd bestreden. Dit werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. E.C. Smits en J.C.M. van der Weijden, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.