ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0750 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet574.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0750
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 28-03-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet574.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen voorzittersbeslissing. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 9 augustus 2011 met zaaknummer 353.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 574.2011 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 8 april 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 6 mei 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 9 augustus 2011 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 16 augustus 2011 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 18 augustus 2011 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 november 2011 waar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 20 december 2011.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder, hoewel klager hem bij brief van 18 maart 2011 alle informatie over zijn inkomsten en uitgaven had verstrekt, een te hoge beslagvrije voet heeft gehanteerd. Voorts beklaagt hij zich erover dat het bedrag dat teveel was ingehouden niet tijdig is teruggestort. Klager verzoekt de klacht ook gericht te achten tegen het door de opdrachtgever ingeschakelde incassobureau [     ], omdat hij van mening is dat de kantonrechter door dit bureau op het verkeerde been is gezet. Klager heeft enkele stukken bijgevoegd waaruit zou blijken dat door hem aan [     ] BV gezonden brieven wel degelijk zouden zijn ontvangen. Hij heeft verzocht de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot terugbetaling van het geïnde vakantiegeld en de kosten van het beslag, alsmede om een ‘tik op de vingers’ uit te delen.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat de klacht niet mede kan gericht worden tegen Incassobureau [     ], zoals verzocht door klager. Dit is geen gerechtsdeurwaarderskantoor, waardoor het niet onder de werking van de Gerechtsdeurwaarderswet valt.

4.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde ‘ministerieplicht’ rust. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder wettelijk verplicht is om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van ambtshandelingen, zoals hier het uitbrengen van een dagvaarding en het executeren van een vonnis.

4.3 Daarnaast heeft de voorzitter overwogen dat gelet op het bepaalde in artikel 475 g, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gerechtsdeurwaarder bevoegd is de beslagvrije voet te halveren zolang de schuldenaar niet voldoet aan de op hem/haar rustende informatieverplichting. Het staat niet vast dat de gerechtsdeurwaarder klagers brief van 18 maart 2011 wel zou hebben ontvangen, zoals klager stelt. Voorts is niet aannemelijk dat klager zijn stelling dat de gerechtsdeurwaarder die brief met informatie wel zou hebben ontvangen, nader kan onderbouwen. De gerechtsdeurwaarder heeft direct na ontvangst van de (nogmaals toegezonden) informatie de beslagvrije voet aangepast en meegedeeld dat hetgeen teveel was ontvangen zou worden terugbetaald. Gelet hierop kan klachtwaardig handelen van de gerechtsdeurwaarder op dit punt niet worden vastgesteld.

4.4 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat de klacht betrekking heeft op de (on)juistheid van het ten laste van klager gewezen vonnis van de kantonrechter. Deze Kamer is niet bevoegd daarover een oordeel te geven. Klager zal zijn grieven daartegen dienen aan te voeren in een door hem in te stellen hoger beroepprocedure, voor zover althans nog mogelijk.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat in de beschikking onder de feiten is gesteld dat klager niet op de zitting van de kantonrechter zou zijn verschenen. Ook zou klager bij verstek zijn veroordeeld. Beide feiten zijn onjuist. Ook wordt onder de feiten gesteld dat klager een betalingsvoorstel aan de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan. Dat is echter de interpretatie van de gerechtsdeurwaarder. Het betreft hier nogmaals door klager naar de gerechtsdeurwaarder verzonden correspondentie waarin onder andere werd verzocht een betalingsregeling te treffen.

Tot slot wordt de suggestie gewekt dat naar aanleiding van het verzoek van klager  hetgeen teveel was ingehouden aan klager zou zijn terugbetaald. Hierbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat onder het beslag ook het vakantiegeld is ingehouden wat normaal pas in mei vrij zou komen.

5.2 Volgens klager is het beleid om zo snel en zoveel mogelijk geld binnen te halen en vervolgens een ontkennende houding aan te nemen. Het is de tweede maal dat klager iets dergelijks is overkomen. Hij wenst daarom aan zijn klacht bekendheid te geven omdat dit voor een gedupeerde zoals klager verstrekkende gevolgen heeft. Klager is verbaasd dat zijn klacht zo snel kennelijk ongegrond is verklaard.

Klager heeft meerdere malen aangeven dat door zijn wederpartij, inclusief de gerechtsdeurwaarder, valse informatie aan de rechtbank is verstrekt. Klager heeft verzet ingesteld omdat hij het van belang vindt zijn klacht mondeling toe te lichten waarbij ook het handelen van de opdrachtgever aan de orde kan komen. Wanneer een ondernemer een zaak aanmeldt bij een gerechtsdeurwaarder is klager van mening dat de gerechtsdeurwaarder enige verificatie moet doen op de juistheid van de verstrekte informatie. Die verificatie heeft niet plaatsgevonden omdat in de dagvaarding wordt gesteld dat klager niet op de stellingen van de schuldeiser heeft gereageerd. Ook de door de schuldeiser ingediende repliek staat volgens klager bol van leugens en onwaarheden.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Terecht heeft klager gesteld dat onder de feiten van de beschikking van de voorzitter enkele onjuistheden staan vermeld. Dit kan evenwel niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. Het handelen van de gerechtsdeurwaarder wordt immers getoetst aan de zogenaamde tuchtrechtelijke norm als vermeld in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Onjuistheden zoals hier vermeld onder de feiten, zijn op die toets niet van invloed.

6.2 Omdat onder het bepaalde in de Gerechtsdeurwaarderwet slechts het handelen van de gerechtsdeurwaarder kan worden getoetst, heeft de voorzitter terecht overwogen dat de klacht niet mede kan gericht worden tegen Incassobureau [     ]. Ten aanzien van de door klager gestelde verificatie geldt dat de gerechtsdeurwaarder slechts gehouden is de essentiële onderdelen van de dagvaarding, zoals de zittingsdag, de zittingsdatum en het tijdstip van de zitting, te controleren. De inhoud van de dagvaarding behoort daar niet toe. In dit geval is de dagvaarding, naar de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft aangevoerd, bovendien opgesteld door zijn opdrachtgever (het incassobureau). Eventuele onjuistheden in de dagvaarding komen voor rekening van het incassobureau. Bovendien behoort een discussie daarover thuis in de procedure bij de kantonrechter.

6.3 Wat door klager verder in verzet en ter zitting is aangevoerd, is door de gerechtsdeurwaarder ter zitting gemotiveerd bestreden. Dit werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. E.C. Smits en J.C.M. van der Weijden, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.