ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0725 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet288.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0725
Datum uitspraak: 18-10-2011
Datum publicatie: 23-03-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet288.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet tegen voorzittersbeslissing. De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 oktober 2011 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 288.2011 ingesteld door:

[     ] B.V.,

klaagster,

gevestigd te [     ],

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 12 april 2011 (zaaknummer 902.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen beklaagde ingediende klacht.

Bij brief van 20 april 2011 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Op 2 mei 2011 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Bij brief ingekomen op 2 september 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder producties in geding gebracht.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 september 2011. Klaagster is verschenen bij haar directeur, [     ] bijgestaan door de gemachtigde. De gerechtsdeurwaarder is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 18 oktober 2011.

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Zij heeft verwezen naar de klacht, omdat volgens haar deze door de voorzitter niet goed is gelezen.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

4.1 Op 2 juli 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster tot betaling van een vordering aangemaand, gevolgd door een dagvaarding van 14 juli 2010 tegen de rolzitting van 27 juli 2010. In de standaardaanmaning wordt een hoofdsom in rekening gebracht van € 1.698,13, € 300,00 aan incassokosten en € 45,00 voor leges, overige (proces)kosten, en € 122,74 aan rente. Op 20 juli 2010 heeft klaagster de hoofdsom en rente aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder betaald. Klaagster ging ervan uit dat de procedure daarmee van de baan was. Toch heeft de gerechtsdeurwaarder de zaak aangebracht voor dezelfde bedragen als vermeld in de aanmaning, maar zonder het bedrag van € 45,00. Dit heeft geresulteerd in een verstekvonnis van 10 augustus 2010 voor de hoofdsom, rente, incassokosten en met relatief hoge griffierechten en relatief hoge proceskosten gebaseerd op de betaalde hoofdsom. De gerechtsdeurwaarder had de vordering voor de eerst dienende dag dienen te verminderen met de betaalde hoofdsom en rente. In dat geval zou het griffierecht € 90,00 en de proceskostenveroordeling € 60,00 hebben bedragen. Het verstekvonnis is op 18 augustus 2010 betekend voor de volle bedragen en met

€ 38,00 aan informatiekosten. De gerechtsdeurwaarder heeft daarna ten onrechte het standpunt ingenomen dat hij gerechtigd was om de executie na aftrek van het betaalde voort te zetten voor het restant, omdat er op het moment van de betaling de dagvaarding al was betekend, er meer openstond dan het betaalde bedrag en dus niet voldoende om te zitting te voorkomen. Onder protest heeft klaagster het restant betaald en geen verzet ingesteld.

4.2 Er is te lang doorgegaan met het nemen van rechtsmaatregelen met betrekking tot de hoofdsom en de rente, terwijl deze al op 20 juli 2010 waren betaald. Klaagster was bereid de kosten van de dagvaarding te betalen, op voorwaarde dat zou worden afgezien van verdere executie. Op 10 november 2010 is ten onrechte voor een vermeend openstaand bedrag van € 248,36 beslag gelegd onder Staalbankiers.

4.3 Volgens klager valt het de gerechtsdeurwaarder dus te verwijten dat deze:

1.      buitengerechtelijk aanspraak heeft gemaakt voor € 45,00 aan leges/overige (proces)kosten zonder rechtsgrond;

2.      de vordering bij het aanbrengen niet met de betalingen heeft verminderd;

3.      voor onjuiste bedragen heeft betekend en bevel tot betaling heeft gedaan;

4.      na betekening zonder titel aanspraak heeft gemaakt op € 38,00 aan informatiekosten;

5.      de te hoge proceskostenveroordeling heeft geïncasseerd;

6.      een te hoog bedrag aan incassokosten heeft geïncasseerd terwijl hij wist dat het standaard bedrag was verdisconteerd in de proceskostenveroordeling;

7.      zijn toezegging dat hij de executie zou staken na betaling van het restantbedrag heeft geschonden en zonder nadere aankondiging de executie heeft voortgezet;

8.      als gevolg van het beslag nodeloos kosten heeft gemaakt.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Per abuis heeft de voorzitter in zijn beslissing vermeld dat de klacht is gericht tegen de kantoorgenoot van de gerechtsdeurwaarder, [     ] in plaats van tegen gerechtsdeurwaarder. In de aanhef van deze beslissing is daarmee reeds rekening gehouden.

6.2 De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweer in verzet verwezen naar zijn verweer tegen de klacht.

6.3 Ruim na de betekening van het verstekvonnis heeft de gemachtigde kenbaar gemaakt dat er een betaling zou zijn gedaan door klaagster aan de debiteur. De gerechtsdeurwaarder heeft daarop zijn opdrachtgever geraadpleegd die op zijn beurt de debiteur heeft geconsulteerd. Toen is de gerechtsdeurwaarder pas gebleken dat er inderdaad een partiele betaling was gedaan. Het kantoor van de debiteur was ten tijde van de betaling gesloten wegens vakantie. De e-mail van de gemachtigde van 2 september 2010 is diezelfde dag nog beantwoord. Op 3 september 2010 is wegens de non-betaling beslag gelegd onder de bankinstelling. Na dit beslag heeft de gemachtigde aangekondigd dat € 857,90 zou worden betaald. Deze betaling is niet ontvangen. Uit het beslag is € 827,74 geïncasseerd. Op 15 september 2010 is opgave gedaan van het restant verschuldigde. Er werd niets betaald en daarom is op 10 november 2010 opnieuw beslag gelegd onder de bank. Dat leverde € 88,40 op.

6.4 De in de buitengerechtelijke fase gevorderde incassokosten betreffen de werkelijk geleden vermogensschade. De in de dagvaarding gevorderde kosten zijn aangepast gelet op de rechtspraak en het rapport Voorwerk.

6.5 Een deel van de onderdelen van de klacht horen thuis in een verzetprocedure tegen het verstekvonnis, welke procedure door klaagster niet is gevoerd.

6.6 De gerechtsdeurwaarder heeft toegegeven dat ten onrechte informatiekosten zijn gevorderd, terwijl die niet zijn toegewezen in het vonnis. Die kosten hingen samen met een eerder voorgenomen faillissementsaanvraag. De kosten zijn inmiddels gecrediteerd en de gerechtsdeurwaarder heeft zijn excuses aangeboden voor deze gang van zaken.

6.7 Er was geen aanleiding om de executie te staken, omdat de door klaagster toegezegde betaling niet is verricht.

6.8 Het buitengerechtelijk gevorderde bedrag van € 45,00 is gevorderd als vermogensschade en is dus gebaseerd op de wet.

6.9 De gerechtsdeurwaarder is pas bekend geworden met de betaling na betekening van het verstekvonnis. Dat de vordering niet is verminderd en de zaak is doorgezet komt voor risico van klaagster omdat slechts een gedeeltelijke betaling is gedaan. Klaagster heeft ervoor gekozen om rechtstreeks aan de debiteur te betalen en nog wel in de vakantieperiode. Als klaagster aan de gerechtsdeurwaarder had betaald dan was de betaling tijdig bekend geworden en op de eis in mindering gebracht. Het is niet juist dat in dat geval het vast recht en het salaris gemachtigde minder zou hebben bedragen, omdat deze kostenposten worden berekend over het in de dagvaarding gestelde.

6.10 Het vonnis is, afgezien van de informatiekosten, voor de juiste bedragen geëxecuteerd.

6.11 Er is geen toezegging gedaan om de executie te staken en er is evenmin sprake van het nodeloos veroorzaken van kosten. Dat de executie is voortgezet is veroorzaakt door klaagster zelf.

6.12 De betalingstoezegging van klaagster van 6 september 2010 dateert van na de beslaglegging van 3 september 2010. Het bedrag van € 827,00 is dus geïncasseerd in het kader van de executie. Die betaling is dus niet vrijwillig gedaan. Op de specificatie van 15 september 2010 is niet gereageerd. Het is dus niet laakbaar dat de executie is voortgezet en dat opnieuw beslag is gelegd voor het restant van het verschuldigde en de kosten van het beslag van 3 september 2010.

6.13 Op het verzoek van de gemachtigde van klaagster van 2 september 2010 is direct door de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Nog die middag had betaald kunnen worden zodat het beslag van 3 september 2010 voorkomen had kunnen worden. Pas op maandag 6 september is vervolgens weer door de gemachtigde van klaagster gereageerd, bovendien was het verstekvonnis al op 18 augustus 2010 betekend. Het voortzetten van de executie heeft klaagster dan ook over zichzelf afgeroepen.

6.14 He t onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. C.W. Inden en M.J.-M.L. Baudoin (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Ingevolge het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.