ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0720 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW428.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0720
Datum uitspraak: 29-11-2011
Datum publicatie: 23-03-2012
Zaaknummer(s): GDW428.2011
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beklaagde is sinds 1 juli 2009 geen lid meer van de beroepsorganisatie. De KBvG stelt zich op het standpunt dat beklaagde in de periode van 1 januari tot 1 juli 2009 - naar rato van de studieverplichting voor twee jaar – 6 studiepunten had moeten behalen. Ook heeft zij een op grond van artikel 4 van de Verordening verplicht gestelde cursus niet gevolgd. De Kamer is van oordeel dat indien een uitgetreden lid van de KBvG de verplichtingen – zoals ze zijn omschreven in Wet en Verordening – niet nakomt, kan er geen sprake zijn van een tekortkoming die hem/haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Uit de Wet en de Verordening kunnen immers geen andere scholingsplichten worden afgeleid dan aldaar omschreven. En er is geen bepaling die de leden voorschrijft om bijvoorbeeld per maand een pro rata aantal studiepunten te behalen. De klacht wordt ongegrond verklaard. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 november 2011 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 428.2011 ingesteld door:

De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG),

gevestigd  te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

tegen:

[     ],

wonende te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 21 juni 2011 heeft de KBvG een klacht ingediend tegen beklaagde.

Op 11 juli 2011 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van beklaagde ontvangen.

De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 oktober 2011. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1. De feiten

a)                  Op grond van het bepaalde in artikel 56 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de KBvG een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet en zijn alle in Nederland gevestigde gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders leden van de KBvG.

b)                 De KBvG heeft uitvoering gegeven aan de haar in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet opgelegde taak tot bevordering van een goede beroepsuitoefening van de leden en van hun vakbekwaamheid door de Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna: de Verordening) vast te stellen. De Verordening is op 1 januari 2005 in werking getreden.

c)                  In de Verordening is bepaald dat alle leden van de KBvG verplicht zijn zich door het volgen van cursussen te scholen en bij te scholen. Iedere cursus levert een door KBvG te bepalen aantal studiepunten op. Jaarlijks in de derde week van het kalenderjaar wordt aan de leden bekend gemaakt hoeveel studiepunten er in een aaneensluitende periode van twee kalenderjaren door de leden behaald moeten worden. Slechts op grond van buitengewone omstandigheden kan het bestuur van de KBvG ontheffing verlenen van de verplichting tot het behalen van het vereiste aantal studiepunten.

d)                 Op grond van artikel 3 van de Verordening is het Reglement bevordering vakbekwaamheid (hierna het Reglement) opgesteld waarin de met de toekenning van opleidingspunten samenhangende onderwerpen, nader worden geregeld. Het Reglement is op 1 januari 2007 in werking getreden.

e)                  Voor de kalenderjaren 2009-2010 heeft de KBvG het aantal door de leden te behalen studiepunten bepaald op 30.

f)                  Beklaagde is vanaf 1 juli 2009 geen lid meer van de KBvG.

2. De klacht

2.1 De KBvG stelt zich – verkort samengevat – op het standpunt dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Verordening en/of het Reglement. In de periode van 1 januari tot 1 juli 2009 had zij - naar rato van de studieverplichting voor twee jaar – 8 studiepunten moeten behalen. Dat heeft beklaagde nagelaten. Ook heeft zij een op grond van artikel 4 van de Verordening verplicht gestelde cursus niet gevolgd.

2.2 De KBvG stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 mei 2011 (LJN: BQ5631) voorts op het standpunt dat leden die het vereiste aantal studiepunten niet behalen, niet alleen handelen in strijd met de Verordening, maar ook het financiële nadeel ontlopen dat onvermijdelijk met het vergaren van studiepunten gepaard gaat. Daardoor worden zij bevoordeeld ten opzichte van leden die wel aan de uit de Verordening voortvloeiende studieplicht voldoen.

3. Het verweer

Beklaagde heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. De gerechtsdeurwaarder blijft op grond van het vijfde lid van dit artikel ook na schorsing of ontslag aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijd dat hij als deurwaarder werkzaam was.

4.2 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, of een maatregel kan worden opgelegd.

4.3 Allereerst stelt de Kamer vast dat uit artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarders-wet juncto artikel 1 van de Verordening blijkt dat de doelstelling van de Verordening gelegen is in de bevordering van een goede beroepsuitoefening door -  en de vakbekwaamheid van de leden. Gelet daarop is in artikel 1 van de Verordening de eis geformuleerd dat ieder lid van de KBvG verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.

4.4 Dat deze eis wordt gesteld zolang een gerechtsdeurwaarder als zodanig werkzaam is, onderschrijft de Kamer volledig. Echter, indien een uitgetreden lid van de KBvG de verplichtingen – zoals ze zijn omschreven in Wet en Verordening – niet nakomt, kan er geen sprake zijn van een tekortkoming die hem/haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

4.5 Noch de Verordening noch het Reglement bevat een bepaling voor het geval een lid van de KBvG de uitoefening van het ambt tussentijds d.w.z. voor het verstrijken van de tweejaarstermijn, neerlegt. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat de door haar gehanteerde pro rato benadering dan ook niet op Wet of Verordering is gebaseerd, maar op het standpunt van het huidige bestuur dat deze benadering passend is vanuit overwegingen van redelijkheid en billijkheid.

4.6 Die benadering kan de Kamer evenwel niet ondersteunen. Uit de Wet en de Verordening kunnen immers geen andere scholingsplichten worden afgeleid dan aldaar omschreven. En er is geen bepaling die de leden voorschrijft om bijvoorbeeld per maand een pro rata aantal studiepunten te behalen.

4.7 Een tuchtrechtelijk verwijt zou wellicht nog verdedigbaar zijn, wanneer een tussentijds uitgetreden lid op het moment van uittreden nog maar zo weinig studiepunten had behaald dat het praktisch uitgesloten is dat het lid  – had het de tweejaarstermijn volgemaakt – het totaal aantal punten nog voor het einde daarvan had kunnen behalen. Die situatie zal zich echter niet gauw voordoen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de KBvG immers beaamd dat gerechtsdeurwaarders veelvuldig pas aan het eind van de tweejaarsperiode cursussen volgen waarvoor veel studiepunten worden toegekend teneinde op het nippertje alsnog het vereiste aantal studiepunten te behalen.

4.8 Deurwaarders die aldus handelen, maken zich ook in de visie van de KBvG niet schuldig aan klachtwaardig handelen, zolang betrokkenen het totaal van het voorgeschreven puntental maar aan het eind van de betreffende tweejaarsperiode hebben behaald. Voor hen acht de KBvG de pro rato benadering derhalve niet aan de orde. Dan zou het niet gepast zijn om die maatstaf wel te hanteren voor leden die tussentijds uittreden.

4.9 Dat beklaagde in de periode januari - juli 2009 niet de door de KBvG berekende 8 studiepunten heeft behaald, kan haar derhalve tuchtrechtelijk niet worden aangerekend. Evenmin kan beklaagde worden aangesproken op het feit dat zij in de totale tweejaarstermijn 2009 – 2010 het totale daarvoor voorgeschreven puntental van 30 niet heeft behaald. Wet en Verordening hebben immers niet gedurende die gehele periode voor haar gegolden. Van haar kan evenmin verlangd worden dat zij na haar defungeren alsnog cursussen volgt om aan de door de pro rata studie-eis van de KBvG te voldoen. Daarmee zou ook geen enkel redelijk doel zijn gediend.

4.10 Op grond van het voorgaande zal de onderhavige klacht ongegrond worden verklaard.

4.11 Wel kan als overweging ten overvloede worden aangetekend dat – indien men wil voorkomen dat tussentijdse uittreders op voorhand al geen aandacht meer aan hun scholing besteden – een aanpassing van de Verordening aan de orde kan worden gesteld.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres,  voorzitter, mrs. E.C. Smits en A.C.J.J.M. Seuren, (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.