ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0717 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet470.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0717
Datum uitspraak: 15-11-2011
Datum publicatie: 23-03-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet470.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet tegen voorzittersbeslissing. Geen aanleiding tot aanpassing van de beslissing van de voorzitter die de Kamer juist acht. Verzet ongegrond.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 november 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 juni 2011 met zaaknummer 16.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 470.2011 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 24 december 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 11 februari 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 21 juni 2011 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 21 juni 2011 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 25 juni 2011, ingekomen op 28 juni 2011, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 28 september 2011 heeft klaagster medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2011 waar de gerechtsdeurwaarder is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 15 november 2011.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt k laagster de gerechtsdeurwaarder samengevat dat deze niet volgens de regels te werk is gegaan. Klaagster wijst op de door haar bij de klacht overgelegde stukken waaruit dat blijkt. Vanaf november 2009 heeft haar partner de verschuldigde premie voldaan. Klaagster wijst op de overgelegde bankafschriften. Klaagster heeft een lage WAO-uitkering waarop beslag is gelegd. Klaagster wenst niet dubbel te betalen.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat d e gerechtsdeurwaarder een samenvatting van het traject van de voorgeschiedenis van de premieachterstand heeft overgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft ook uitgelegd dat de zorgverzekeraar de enige is die klaagster bij CVZ aan- of af kan melden en door klaagster betaalde bedragen aan CVZ door kan geven die in mindering kunnen strekken op het verschuldigde. Enig tuchtrechtelijk verwijt valt de gerechtsdeurwaarder niet te maken. Alle brieven van klagers zijn beantwoord en uit de gegeven antwoorden blijkt ook duidelijk dat de gerechtsdeurwaarder duidelijk is geweest over welke stappen klaagster diende te ondernemen.

4.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat in de onderhavige tuchtprocedure de inhoudelijke bezwaren van klager tegen de tenuitvoerlegging niet kunnen worden behandeld. De gerechtsdeurwaarder is beslast met de tenuitvoerlegging van een dwangbevel en heeft daarin een ministerieplicht. Het dwangbevel dient tenuitvoer te worden gelegd conform de strikte regelgeving van de Zorgverzekeringswet. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering daarvoor een algemene regeling. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat het feit dat klaagster op grond van mededelingen van het Juridisch Loket een procedure niet nodig acht omdat de zaak simpel ligt, aan het voorgaande niet afdoet. Dat er door haar partner twee betalingen zijn gedaan evenmin. Uit het door klaagster overgelegde betalingsoverzicht blijkt weliswaar dat op 12 november 2009 een betaling is gedaan, maar die betaling is gedaan aan de zorgverzekeraar en niet aan het CJIB en bovendien is een te laag bedrag voldaan (€ 93,50 in plaats van € 130,98).

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat het verhaal van de voorzitter min of meer juist maar niet helemaal duidelijk is.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

Wat door klaagster in verzet is aangevoerd, werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, plaatsvervangend-voorzitter en mr. C.W. Inden en mr. J.J.L. Boudewijn leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.