ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0714 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW612.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0714
Datum uitspraak: 15-11-2011
Datum publicatie: 23-03-2012
Zaaknummer(s): GDW612.2011
Onderwerp: Financieel toezicht
Beslissingen: Ontzetting uit het ambt
Inhoudsindicatie: De door het BFT ingediende klachten, het voeren van (onvoldoende) administratie, een bewaringstekort op diverse momenten, het betalen van kantoorkosten van de kwaliteitsrekening, het overboeken van gelden van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening zonder controle op een toereikende bewaringspositie en het niet tijdig indienen van de jaarstukken, worden allen gegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder wordt uit zijn ambt gezet. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 november 2011 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 612.2011 van:

BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,

(hierna ook: het BFT)

gevestigd te Utrecht,

klaagster,

gemachtigde: [     ]

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 1 september 2011, ingekomen op 2 september 2011, heeft het BFT een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2011, alwaar de gemachtigde van het BFT en de gerechtsdeurwaarder vergezeld door zijn advocaat zijn verschenen.

Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft een pleitnota met producties overgelegd.

Na daartoe ter zitting in de gelegenheid te zijn gesteld heeft het BFT bij brief met bijlagen van 14 oktober 2011 gereageerd op de door de gerechtsdeurwaarder eerst ter zitting bij pleidooi overgelegde producties.

De uitspraak is bepaald op 15 november 2010.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

a)      Het BFT heeft op diverse data in 2010 onderzoek verricht bij de gerechtsdeurwaarder. Op 23 december 2010 en 14 februari 2011 heeft een bij het kantoor van klager werkzame registeraccountant het kantoor van de gerechtsdeurwaarder bezocht. Bij email van 23 februari 2011 heeft het BFT de gerechtsdeurwaarder de door de registeraccountant gemaakte bevindingen vastgelegd, puntsgewijs opgesomd welke zaken op korte termijn aandacht behoefden en welke zaken nog meer van de gerechtsdeurwaarder werden verwacht.

b)      Op 10 maart 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden bij het BFT tussen vertegenwoordigers van de gerechtsdeurwaarder en de bij het BFT werkzame registeraccountant.

c)      Bij email van 2 juli 2011 heeft het BFT de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld voornemens te zijn een klacht tegen hem in te dienen.

d)     Bij brief van 3 augustus 2011 heeft het BFT de klacht in concept aan de gerechtsdeurwaarder verzonden met een verzoek om commentaar.

e)      Bij brief van 19 augustus 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder op de brief van 3 augustus 2011 van het BFT gereageerd.

2. De klacht

De klacht bestaat uit vijf onderdelen die door het BFT ter zitting als volgt nader zijn toegelicht en onderbouwd.

Klachtonderdeel 1. Administratievoeren

Op meerdere momenten in 2010 en 2011 heeft het BFT geconstateerd dat de administratie van de gerechtsdeurwaarder niet voldeed aan de in de Gerechtsdeurwaarderswet en de administratieverordening gestelde eisen. Op het moment van het indienen van de klacht zijn de volgende zaken nog onopgelost.

a)      in het voorjaar van 2011 is er door een door de gerechtsdeurwaarder aangetrokken administrateur aansluiting tussen de dossieradministratie en het grootboek tot stand gebracht. Dit is gebeurd zonder dat de verschillen zijn geanalyseerd. Hierdoor is de oorzaak van het ontstaan van de verschillen niet bekend. Onduidelijk is daardoor of de in de dossieradministratie opgenomen bedragen thans juist zijn;

b)     de beginbalans is over meerdere jaren niet ingebracht in de administratie. Hierdoor gaan aangebrachte correcties verloren en geven de gepresenteerde bedragen mogelijk geen reëel beeld van de werkelijkheid;

c)      de rekening-courant verhoudingen met gelieerde vennootschappen zijn gedurende enkele jaren niet uitgezocht en vertonen daardoor onverklaarbare saldi. De administratie van de gelieerde vennootschappen is als gevolg van een geschil met de accountant sinds 2009 niet meer gevoerd;

d)     namens de gerechtsdeurwaarder is op 14 juni 2011 een concept jaarrekening over 2010 ingediend die door voormelde administrateur is opgesteld. Deze concept-jaarrekening mist de aansluiting met de voorgaande jaren. Onduidelijk is op welke wijze door de administrateur correcties zijn aangebracht. De onderbouwing van diverse balans- en resultaatposten is onbekend;

e)      van diverse posten in het grootboek is onbekend wat voor bedrag ze vertegenwoordigen. In de conceptcijfers over 2010 zijn deze bedragen samen met enkele bedragen die terug te leiden zijn tot de dossieradministratie verantwoord onder de vermelding "tussenrekening dossieradministratie". Het saldo van deze post bedraagt in de conceptcijfers € 155.025.

De gerechtsdeurwaarder heeft het BFT diverse toezeggingen gedaan om verbeteringen aan te brengen, maar deze zijn niet, niet tijdig of onvolledig nagekomen.

Het BFT heeft op 9 juni 2011 geconstateerd dat er nog steeds sprake is van een administratie die niet als basis kan dienen voor een verantwoorde bedrijfsvoering en eveneens niet als basis kan dienen voor het toezicht van het BFT. Alles overziend concludeert het BFT dat de administratieve basis van het kantoor ontbreekt en dat als gevolg daarvan de cijfers onvoldoende betrouwbaar zijn voor het BFT om zich daar bij het toezicht op te kunnen baseren.

Klachtonderdeel 2. Negatieve bewaringspositie

Gedurende de onderzoeken die in 2010 en 2011 zijn uitgevoerd, heeft het BFT

geconstateerd dat er op verschillende momenten sprake was van een bewaringstekort.

Hierbij dient vermeld te worden dat de berekeningen zijn bemoeilijkt door het feit dat delen van de administratie onvoldoende bijgewerkt waren en dat het automatiseringssysteem onvoldoende was ingericht voor het maken van accurate berekeningen van de bewaringspositie.

Op 30 juni 2010 was er sprake van een bewaringspositie van negatief € 51.330. Deze

positie blijkt uit de kwartaalopgave die door de gerechtsdeurwaarder op 13 juli 2010 bij het BFT wordt ingediend. Het feit dat er sprake is van een bewaringstekort is ook gecontateerd door het BFT tijdens een onderzoek dat op 30 juni 2010 is gestart. Het tekort werd op 9 juli 2010 aangevuld doordat een grote opdrachtgever een

bedrag van € 113.050 dat het in het kader van een beëindigingsovereenkomst nog erschuldigd was aan de gerechtsdeurwaarder overmaakte. Onduidelijk is op welk moment het bewaringstekort is ontstaan. Op 31 maart 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder een opgave van de bewaringspositie ingediend met een overschot van € 4.662. In deze opgave ontbraken echter de afrekeningen die reeds zijn opgemaakt maar nog niet zijn betaald. Daarnaast ontbraken de onbekende ontvangsten die bewaarplichtig zijn. Gezien de omvang van de afrekeningen en onbekende ontvangsten op latere data is het waarschijnlijk dat er per 31-3-2010 sprake was van een bewaringstekort.

Op 14 februari 2011 heeft het BFT geconstateerd dat er per die datum een bewarings-positie was van negatief € 10.805. De exacte bepaling van het bewaringstekort werd bemoeilijkt door het feit dat de administratie van het boekjaar 2011 nog niet was geopend. In de berekening is geen rekening gehouden met de afrekeningen die al zijn opgemaakt maar nog niet zijn betaald. Daarnaast ontbraken de onbekende ontvangsten die bewaarplichtig zijn. Als rekening wordt gehouden met deze ontbrekende posten wordt het bewaringstekort daardoor groter. Het BFT heeft bij de gerechtsdeurwaarder aangedrongen op aanvulling van het bewaringstekort. Per 31 maart 2011 rapporteert de gerechtsdeurwaarder een bewaringsoverschot van € 11.725.

Op 9 juni 2011 heeft het BFT geconstateerd dat er per die datum een bewaringspositie is van negatief € 11.583. De gerechtsdeurwaarder heeft het tekort verklaard door het feit dat na ontdekking van een administratieve fout een betaling moest worden gedaan in een dossier waar daarvoor geen rekening mee was gehouden in de berekening van de bewaringspositie. Op zich is deze verklaring juist, maar de betaling aan de betreffende opdrachtgever had al op 1 april 2011 plaatsgevonden. Het bewaringstekort heeft naar het oordeel van het BFT dus op 1 april 2011 al bestaan. Het BFT heeft aangedrongen op onmiddellijke aanvulling van het tekort. Ondanks het feit dat er volgens de gerechtsdeurwaarder aanvulling van het tekort heeft plaatsgevonden, heeft het BFT daarvan geen bewijsstukken ontvangen.

Een tekort in de bewaring van de gelden van derden is op grond van de Gdw (artikel 19) niet toegestaan. De gerechtsdeurwaarder heeft het tekort niet terstond aangevuld. Het BFT acht dit op grond van artikel 191id 3 Gdw klachtwaardig.

Klachtonderdeel 3. Betaling kantoorkosten van de kwaliteitsrekeningen

Tijdens het onderzoek is vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarder in 2010 kantoorkosten betaalde en privé opnamen deed ten laste van de kwaliteitsrekeningen. Dit is volgens de toelichting op artikel 3 van de Administratieverordening niet toegestaan. De onttrekkingen van de kwaliteitsrekening zijn omvangrijk. In de eerste 6 maanden van 2010 is een bedrag van € 88.700 overgeboekt of opgenomen van de kwaliteitsrekening bij de ING bank. Het betreft in totaal 203 transacties. Het BFT acht dit klachtwaardig. De reden voor het verbod op het doen van onttrekkingen en betalingen van kantoorkosten van de kwaliteitsrekening is tweeledig. Allereerst wordt door het verbod voorkomen dat door het doen van deze onttrekkingen / betalingen een bewaringstekort ontstaat zonder dat de deurwaarder zich dit bewust is. Daarnaast is het verbod ingegeven door het feit dat een gerechtsdeurwaarder op zijn kwaliteitsrekening de gelden van derden bewaart. Derden moeten erop kunnen vertrouwen dat de gelden die zij aan een deurwaarder toevertrouwen daar ook veilig zijn en niet door een gerechtsdeurwaarder voor de betaling van kantoor of privé-uitgaven gebruikt zullen worden. Door de derdengelden te gebruiken voor kantoor- en privé-uitgaven heeft de gerechtsdeurwaarder het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer beschaamd en dat is niet zoals het een gerechtsdeurwaarder betaamt.

Als verzwarende omstandigheid geldt naar het oordeel van het BFT dat de gerechtsdeurwaarder zich terdege bewust was van het feit dat hij de kwaliteitsrekening niet mocht aanwenden voor het doen van kantoor- en privé-uitgaven. Gevraagd naar de reden waarom de betalingen van de kwaliteitsrekening plaatsvonden, gaf de gerechtsdeurwaarder tegenover het BFT aan dat hij de onttrekking buiten het zicht wilde houden van de Rabobank waar hij gebruik maakt van een kredietfaciliteit. Nadat het BFT de gerechtsdeurwaarder erop heeft gewezen dat het niet is toegestaan om op deze wijze bedragen van de kwaliteitsrekening over te boeken heeft de gerechtsdeurwaarder geen overboekingen voor kantoor- of privé uitgaven meer gedaan.

Klachtonderdeel 4. Overboeking gelden van kwaliteitsrekening naar kantoorrekening

De gerechtsdeurwaarder heeft op 13 momenten in het eerste halfjaar van 2010 gelden van de kwaliteitsrekening overgeboekt naar de kantoorrekening. Het bedrag dat met deze overboekingen gemoeid was is € 13.700. De regelgeving schrijft voor dat een gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan een overboeking van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening vast dient te stellen dat er ook na de overboeking sprake is van een bewaringsoverschot. De gerechtsdeurwaarder heeft in juni 2010 tegenover het BFT verklaard dat hij de berekening van de bewaringspositie slechts eenmaal per kwartaal opstelt. De gerechtsdeurwaarder heeft tegenover het BFT verklaard zich bewust te zijn dat deze regelgeving op hem van toepassing is. De gerechtsdeurwaarder heeft door zijn handelswijze bewust het risico genomen dat er een bewaringstekort ontstond. Het BFT acht dit klachtwaardig. De gerechtsdeurwaarder is er door het BFT op 2 juli 2010 op gewezen dat het overboeken van gelden van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening slechts is toegestaan nadat uit de berekening van de bewaringspositie blijkt dat er na de overboeking sprake is van een overschot (productie 1). Dit standpunt is in andere bewoordingen nog eens herhaald in een mail van 23 februari 2011 (productie 2). Tot slot is dit ook aan de orde geweest tijdens een overleg met twee adviseurs van de gerechtsdeurwaarder op 10 maart 2011 van welk gesprek een bespreekverslag is opgemaakt en dat op 15 maart 2011 aan de gerechtsdeurwaarder is verstrekt (productie 3).

In de periode van 1 mei 2011 tot en met 6 juni 2011 wordt door de gerechtsdeurwaarder nog € 4.055 overgeboekt van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening. Uit het feit dat de gerechtsdeurwaarder nadat er op 1 april 2011 een bewaringstekort was ontstaan (zie hiervoor onder 2) toch nog bedragen van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening overmaakt concludeert het BFT dat de berekeningen niet gemaakt worden óf dat de gerechtsdeurwaarder ondanks het berekende bewaringstekort toch nog overboekingen doet. Beide zaken zijn klachtwaardig.

Klachtonderdeel 5. Tijdige indiening jaarstukken 2010

Op grond van artikel 17 lid 1 jo. artikel 31 lid 1 Gdw heeft de gerechtsdeurwaarder de verplichting om binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de stukken over voorgaand boekjaar in te dienen bij het BFT. Ondanks de door het BFT op 7 juli 2011 verzonden constateringsbrief heeft de gerechtsdeurwaarder niet voldaan aan zijn plicht tot indiening. De volgende verantwoordingsdocumenten over het boekjaar 2010 dienen door de gerechtsdeurwaarder nog te worden ingediend:

- de kantoor jaarrekening

- de beoordeling- c.q. de accountantsverklaring

- de mededeling inzake de administratieverordening

- de privé-vermogensopstelling (V-staat).

Het BFT is derhalve van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting tot het indienen van de hierboven genoemde documenten. Hij belemmert daarmee een adequaat en goed georganiseerd toezicht op het financiële beheer van de gerechtsdeurwaarderspraktijk. Dergelijk handelen is tuchtrechtelijk laakbaar.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft alle klachtonderdelen bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. De nadere reactie van klaagster

Het BFT heeft in haar nadere reactie de stellingen van de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd betwist. Het BFT heeft daarbij aangegeven dat, daar waar een reactie op de producties dat met zich bracht, tevens is gereageerd op standpunten die zijn ingenomen in de pleitnota. Voor zover het BFT niet heeft gereageerd op dergelijke standpunten, kan daaruit niet worden afgeleid dat het BFT de door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunten erkent. Voor zover nodig wordt door de Kamer op de reactie van het BFT ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

Klachtonderdeel 1. Het voeren van de administratie

5.1 Ten aanzien van de door het BFT gestelde gebreken aan de administratie van de gerechtsdeurwaarder geldt het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 17 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gerechtdeurwaarder verplicht zowel ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig als ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en zijn verplichtingen kunnen worden gekend.

5.2 Alleen al uit het feit dat de gerechtsdeurwaarder niet in staat is om tijdig zijn jaarstukken over te leggen volgt dat niet op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Dat de aansluitingen tussen de grootboek-administratie en dossieradministratie door de gerechtsdeurwaarder de grootste prioriteit heeft gehad, maakt dit niet anders. Dat de analyse van verschillen vanuit het verleden niet heeft kunnen plaatsvinden als gevolg van een gebrek aan informatie van de voormalige accountant komt voor rekening en risico van de gerechtsdeurwaarder, ook al omdat het probleem met de voormalige accountant al geruime tijd slepende is. Dat de gerechtsdeurwaarder nog steeds last heeft van de gevolgen van deze kwestie, ontslaat de gerechtsdeurwaarder niet van zijn verplichting om zorg te dragen voor een deugdelijke controleerbare administratie.  De door de gerechtsdeurwaarder gestelde afspraak waarbij de oude jaren niet meer tot een negatieve beoordeling door het BFT zouden leiden is door het BFT ontkend en betwist. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de Kamer terecht voorgesteld.

Klachtonderdeel 2. Het bewaringstekort

5.3 Bij de beoordeling van de klacht met betrekking tot het bewaringstekort geldt dat een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet –samengevat- wordt verplicht één of meer kwaliteitsrekeningen aan te houden die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich heeft. Gelden die aan de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. Ten laste van die rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende. De gerechtsdeurwaarder is verplicht een tekort in het saldo van de bijzondere rekening terstond, daarom onmiddellijk (toevoeging Kamer), aan te vullen, tenzij hij aannemelijk kan maken dat hem terzake van het tekort geen verwijt kan worden gemaakt.

5.4 Daarnaast geldt dat het Gerechtshof te Amsterdam bij beslissing van 19 oktober 2010 (LJN: BO4675) onder meer heeft overwogen dat wanneer een gerechtsdeurwaarder niet voldoet aan de in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderwet opgenomen ‘bewaringsplicht’, er een inbreuk wordt gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de gerechtsdeurwaarder heeft en ook moet kunnen hebben. Dat leidt ertoe dat in de tuchtrechtspraak een inbreuk op die bewaringsplicht in beginsel gesanctioneerd moet worden met een ontzetting uit het ambt.

5.5 Naar het oordeel van de Kamer had het, zelfs indien de wijze waarop het bewaringstekort door het BFT is vastgesteld voor discussie vatbaar is, als door de gerechtsdeurwaarder gesteld, op zijn weg gelegen hierover klaarheid te scheppen. De gerechtsdeurwaarder is hier op geen enkele wijze in geslaagd. De door zijn huidige accountant gemaakte opstelling is daartoe volstrekt onvoldoende. Die opstelling betreft slechts het vierde kwartaal 2010 en bovendien wordt vermeld dat daarop nog geen accountantscontrole is toegepast. Dat het moment van uitbetaling aan derden nimmer in gevaar gekomen is gekomen of geweest, doet hier niet terzake eenvoudigweg omdat een bewaringstekort niet is toegestaan. De door de gerechtsdeurwaarder genoemde jurisprudentie doet in het licht van de hiervoor vermelde uitspraak van het Gerechtshof evenmin ter zake.

Klachtonderdeel 3. Betaling kantoorkosten van kwaliteitsrekening

5.6 Vast staat dat kantoorkosten zijn betaald van de kwaliteitsrekening. Dat de betalingen dienden ter dekking van normale kosten en geen enkel nadeel ten aanzien van enige crediteur heeft plaatsgevonden, als door de gerechtsdeurwaarder betoogd, doet hieraan – indien juist – niet af. De door de gerechtsdeurwaarder gestelde en door het BFT betwiste afspraak evenmin. Voor zover wordt betoogd dat afgesproken was dat eenmaal per week opnamen van de kwaliteitsrekening mochten plaatsvinden, volgt daaruit geenszins, noch uit het verslag van de bespreking van 10 maart 2011 waarnaar de gerechtsdeurwaarder verwijst, dat tussen BFT en de gerechtsdeurwaarder een afspraak zou zijn gemaakt dat kantoorkosten van de kwaliteitsrekening zouden mogen worden betaald. Dergelijke betalingen zijn gezien de toelichting op artikel 3 van de Administratieverordening eenvoudigweg niet toegestaan. Dit klachtonderdeel is eveneens terecht voorgesteld.

Klachtonderdeel 4. Overboeken gelden naar kantoorrekening

5.7 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt als uitgangspunt dat de bewaringspositie van de gerechtsdeurwaarder, bestaande uit de aanwezige cliëntengelden – dat wil zeggen: zowel de derdengelden als de gelden van derden waarover de gerechtsdeurwaarder bevoegd is te beschikken – minus de vorderingen van derden, te allen tijde positief moet zijn. Bij een gerechtsdeurwaarderskantoor zullen altijd gelden onderweg zijn. Dat laat evenwel onverlet dat alvorens kan worden over te gaan tot overboeking van gelden die aan hemzelf toekomen, van een bijzondere rekening naar hun (kantoor)rekening, de gerechtsdeurwaarder telkens eerst zal moeten vaststellen of zijn bewaringspositie daartoe toereikend is. Dat dit zo is moet blijken uit de administratievoering, aldus de toelichting op artikel 3 van de administratieverordening. Het overmaken van bedragen van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening kan er immers toe leiden dat de gerechtsdeurwaarder te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. Dat risico moet worden vermeden door telkens vast te stellen of de bewaringspositie dat toelaat. Gesteld noch gebleken is dat dit door de gerechtsdeurwaarder is gedaan. Het wijzen op een door het BFT betwiste afspraak, noch het feit dat geen enkele betaling is gedaan ten behoeve van privékosten, doet aan het voorgaande af. Ook dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

Klachtonderdeel 5. Niet tijdig indienen jaarstukken 2010

5.8 Dat de jaarstukken niet tijdig zijn ingediend, is door de gerechtsdeurwaarder niet weersproken. Dat de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan wat hij kon doen, laat zijn verplichting onverlet. Dat de voorzichtigheid in acht wordt genomen in verband met een lopende discussie met zijn vorige accountant komt voor rekening en risico van de gerechtsdeurwaarder.

6.  Het voorgaande leidt ertoe dat de door het BFT ingediende klacht op alle onderdelen gegrond dient te worden verklaard.

7. Met betrekking tot de aan de gerechtsdeurwaarder op te leggen maatregel overweegt de Kamer als volgt.

8. Allereerst wordt in aanmerking genomen dat ambtshalve is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld voor het te laat inleveren van de jaarstukken. De daaraan ten grondslag liggende problemen met zijn voormalige accountant, doen niet af aan de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder daartoe. Weliswaar is het 30 juni 2010 geconstateerde tekort door de gerechtsdeurwaarder op 9 juli 2010 aangevuld, maar gelet op de onduidelijkheid wanneer het tekort is ontstaan, is er wel sprake van handelen in strijd met de op de gerechtsdeurwaarder rustende bewaringsplicht. Van het op 9 juni 2011 geconstateerde tekort is op geen enkele manier aangetoond dat dit is aangezuiverd.

9. Zoals volgt uit de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 19 oktober 2010 (LJN: BO4675) is in geval van een bewaringstekort op de kwaliteitsrekening, dat niet terstond is aangezuiverd, in beginsel de maatregel van ontzetting uit het ambt geboden, waarvan slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken.   De Kamer is van mening dat dergelijke omstandigheden zich hier niet voordoen. Dat de gerechtsdeurwaarder – ook na indiening van de klacht – nog inspanningen heeft gedaan, om de situatie te verbeteren is in het licht van de duur en de samenhang van de tekortkomingen, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Zeker gezien de eerder voor verwante tekortkomingen opgelegde maatregel en het feit dat BFT ook op basis van de later nog door de gerechtsdeurwaarder aangeleverde informatie, niet heeft kunnen vaststellen dat de omstandigheden als omschreven in de door BFT geformuleerde klachten thans geheel zijn weggenomen, acht de Kamer het gedrag van de gerechtsdeurwaarder dermate laakbaar dat de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden is.

10. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat een eventueel op te leggen zwaardere maatregel dan berisping, nadeel zou meebrengen voor de gerechtsdeurwaarder dat niet in verhouding zou staan tot de inspanningen die hij zich heeft getroost om (alsnog) aan zijn verplichtingen te voldoen en zelfs een inbreuk op de marktwerking zou hebben, wordt verworpen. Gelet op de ernst van de aan de gerechtsdeurwaarder verweten gedragingen dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening te komen.

11. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht op alle onderdelen gegrond;

-        ontzet de gerechtsdeurwaarder uit zijn ambt, welke maatregel van kracht wordt nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. C.H.I.J. Hage, plaatsvervangend- voorzitter, en mr. C.W. Inden en J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2011, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.