ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0705 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW26.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0705
Datum uitspraak: 08-11-2011
Datum publicatie: 23-03-2012
Zaaknummer(s): GDW26.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Meerdere klachtonderdelen over een voorstel tot finale kwijting inzake een gelegd beslag. De Kamer is van oordeel dat door de gerechtsdeurwaarder onvoldoende duidelijk is gecommuniceerd met klager. Gezien de tijd gelegen tussen tussen de datum waarop het vonnis aan klager is betekend en de datum waarop opnieuw beslag is gelegd, mede gezien in het licht van de uitgebreide correspondentie tussen partijen, had het in de rede gelegen dat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan het derdenbeslag klager eerst nog een brief te sturen alvorens wweer beslag te leggen. Klacht deels gegrond verklaard en een maatregel opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 8 november 2011 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 26.2011 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

waarnemend-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 11 januari 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij aangehechte brief ingekomen op 11 februari 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter zitting van 27 september 2011waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 8 november 2011.

1. De feiten

a)      De gerechtsdeurwaarder is belast met het incasseren van aanvankelijk twee, en later één vordering(en) van [     ] op klager.

b)      Bij brief van 22 oktober 2008 heeft de vader van klager zich tot de gerechtsdeurwaarder gewend met het verzoek om in afwachting van een schuldhulpverleningstraject de lopende invorderingsacties tegen klager op te schorten en opgave te doen van de vorderingen op klager.

c)      Bij brieven van 27 en 30 oktober 2008 heeft de gerechtsdeurwaarder de verzochte opgave gedaan.

d)     Bij brief van 16 november 2008 heeft de vader van klager de gerechtsdeurwaarder een kopie van een brief van het Budget Adviesbureau [     ] (BAD) gezonden.

e)      Bij brief van 14 januari 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder klager tot betaling gesommeerd en bij gebreke daarvan beslag aangekondigd.

a)      Naar aanleiding van een brief van de vader van klager op de sommatie en het aangekondigde beslag heeft de gerechtsdeurwaarder de vader van klager op 27 januari 2009 onder meer geschreven: ”Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 22 januari jl. inzake opgemeld, berichten wij u dat het Budget Adviesbureau uit [     ] ons inmiddels heeft benaderd met het verzoek een opgave van de totaalschuld te verstrekken, Hieraan hebben wij gehoor gegeven, met het verzoek ons binnen 2 weken een betalingsvoorstel te doen toekomen. Wij zijn thans in afwachting van een betalingsvoorstel, verdere executiemaatregelen onzerzijds zullen gedurende deze periode worden opgeschort.”

b)      Op 4 februari 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de voorlopige teruggave van klager onder de Belastingdienst. De vader van klager heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 24 februari 2009 onder meer verzocht het beslag op te heffen.

c)      De gerechtsdeurwaarder heeft de vader van klager bij brief van 6 maart 2009 geschreven dat zij geen betalingsvoorstel hadden ontvangen en dat het beslag daarom gehandhaafd bleef.

d)     Bij brief van 9 juli 2009 heeft de vader van klager aan de gerechtsdeurwaarder geschreven dat hij zijn zoon een bedrag van € 30.000,00 wilde voorschieten, dat tegen algehele kwijting naar rato van de schulden geleidelijk over de schuldeisers voldaan zal worden. De vader van klager heeft de gerechtsdeurwaarder vervolgens medegedeeld: ”Het totaalbedrag van de schulden is volgens informatie die ik van het BAD ontvangen heb € 77.987,67. Mijn voorstel houdt derhalve in dat ca 38,5% van de schulden voldaan zal worden. De financiële afwikkeling kan desgewenst via het BAD plaatsvinden. Volgens mijn informatie die ik van het BAD ontvangen heb bedraagt de vordering van [     ] € 983,45. Mijn voorstel betekent dan dat aan [     ] € 378,31 toekomt. Graag verneem ik op korte termijn van u of u akkoord gaat met mijn voorstel. Inmiddels heeft [     ] een deel van haar vordering op mijn zoon via beslaglegging bij de belastingdienst op zijn voorlopige teruggave ontvangen. Ik verzoek u dringend die beslaglegging per direct op te heffen. Er van uitgaande dat [     ] met mijn voorstel akkoord gaat, kunnen we dan daarna het verschil tussen de reeds door [     ] via de beslaglegging ontvangen bedragen en het volgens dit voorstel aan [     ] toekomende bedrag verrekenen.”

e)      Bij brief van 14 juli 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder de vader van klager medegedeeld het voorstel te hebben ontvangen maar slechts akkoord te kunnen gaan met betaling van € 395,50.

f)       Bij brief van 24 juli 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder de vader van klager geschreven dat het bedrag van € 395,50 inderdaad het resterende saldo betrof in het dossier. De opdrachtgever wenste niet akkoord te gaan met betaling van het aangeboden bedrag tegen finale kwijting. De gerechtsdeurwaarder heeft tevens medegedeeld dat het gebruikelijk is dat een beslag pas wordt opgeheven indien de opdrachtgever daadwerkelijk akkoord gaat met het betalingsvoorstel.

g)      De vader van klager heeft bij brief van 9 augustus 2009 de gerechtsdeurwaarder verzocht alsnog akkoord te gaan met zijn voorstel en het te veel geïncasseerde terug te betalen. Het overgrote deel van de schuldeisers was akkoord gegaan met zijn voorstel. Eind augustus wil de vader tot uitbetaling overgaan. De enkele schuldeisers die dan niet akkoord zijn, wilde de vader tot een dwangakkoord via de rechter binden.

h)      Bij brief van 17 augustus 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder gerefereerd aan zijn brief 24 juli 2009. De opdrachtgever ging niet akkoord en de gerechtsdeurwaarder heeft verdere maatregelen zijn aangekondigd.

i)        Bij brief van 15 september 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder aan de vader van klager meegedeeld dat hij in bovengenoemde zaak alsnog akkoord ging met het door hem gedane voorstel. De gerechtsdeurwaarder heeft verzocht het verzoek tot het dwangakkoord bij de rechtbank in te trekken en hem hiervan op de hoogte te brengen.

j)        Bij brief van 21 september 2009 heeft de vader van klager de gerechtsdeurwaarder op de hoogte gesteld van de intrekking van het verzoek en is het beslag opgeheven.

k)      Bij brief van 5 oktober 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer geschreven: ”U meent recht te hebben op de bedragen die zijn geïncasseerd middels beslag op de voorlopige teruggave. Het beslag is rechtsgeldig gelegd. Op 19 december 2008 hebben wij aan de gemeente [     ] opgave gedaan van de vorderingen en daarbij tevens vermeld dat we verdere maatregelen zullen treffen indien we niet binnen twee weken nadien een betalingsvoorstel ontvangen. Vervolgens is op 4 februari 2009, ruim twee weken na opgave, beslag gelegd omdat het voorstel uitbleef.”

l)        Bij brieven van 7 en 14 oktober 2009 is tussen de vader van klager en de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd.

m)    In de periode tussen de brief van 14 oktober 2009 en tot 25 oktober 2010 heeft de vader van klager een andere gerechtsdeurwaarder verzocht de vordering die hij meende op de gerechtsdeurwaarder te hebben te incasseren.

n)      De gerechtsdeurwaarder heeft bij exploot van 5 oktober 2010 ten laste van klager opnieuw beslag gelegd onder de Belastingdienst op de voorlopige teruggave van klager.

o)      Bij brieven van 25 en 28 oktober 2010 is opnieuw tussen de vader van klager en de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd.

p)      Bij brief van 25 november 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op de brief van de vader van klager van 25 oktober 2010.

q)      Na nog een aantal brieven heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 20 december 2010 zijn definitieve standpunt uiteengezet.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat deze aan het budgetadviesbureau een onmogelijke korte termijn heeft gesteld om met een voorstel te komen. Door direct daarna over te gaan tot het leggen van beslag en het beslag niet op te heffen toen het voorstel was ontvangen, heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd gehandeld met de vereiste zorgvuldigheid (klachtonderdeel 1).

2.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts onzorgvuldig te hebben gehandeld door eerst akkoord te gaan met het voorstel tot afkoop tegen finale kwijting, vervolgens klager het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord in te laten trekken en daarna te ontkennen dat er een akkoord was gesloten (klachtonderdeel 2).

2.3 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder verder onzorgvuldig te hebben gehandeld door na een jaar van absolute stilte zonder waarschuwing vooraf en in de wetenschap dat klager ervan overtuigd was dat de vordering al geïncasseerd was, opnieuw beslag te leggen onder de Belastingdienst (klachtonderdeel 3).

2.4 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder ook onzorgvuldig te hebben gehandeld door de brief van 28 oktober 2010 van zijn vader niet te beantwoorden. In die brief werd namelijk duidelijk gemaakt wat er, naar alle waarschijnlijkheid, mis was gegaan. Een medewerker van de gerechtsdeurwaarder heeft het voorstel als gedaan bij brief van 9 juli 2009 verkeerd geïnterpreteerd of half gelezen. De verkeerde interpretatie bestond eruit dat het voorstel betrekking had op het op dat moment resterende saldo en niet op het oorspronkelijke totaalbedrag. Vervolgens is de gerechtsdeurwaarder blijven voortborduren op die verkeerde interpretatie. Door niet in te gaan op de aangegeven fouten en zich niet in het dossier te verdiepen handelt de gerechtsdeurwaarder in strijd met de vereiste zorgvuldigheid (klachtonderdeel 4).

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht weersproken. Het beslag in 2009 is niet te vroeg gelegd. De in de brief van 27 januari 2009 genoemde termijn van twee weken respijt sloeg op het voorstel van het budgetadviesbureau. De aan het bureau gegeven termijn liep al geruime tijd. Er was geen termijn gegund aan de vader. Dat het beslag had moeten worden opgeheven toen het budgetadviesbureau alsnog met een voorstel kwam wordt door de gerechtsdeurwaarder bestreden. Er was daaromtrent geen afspraak gemaakt en een dergelijke verplichting bestaat niet. Volgens de gerechtsdeurwaarder neemt een en ander niet weg dat expliciet wordt vermeld dat het beslag wel degelijk opgeheven zou worden wanneer er, zelfs in een erg laat stadium, alsnog een minnelijke regeling getroffen kon worden. Een en ander betekent uiteraard niet dat “opheffing” terugwerkende kracht heeft zodat de in het verleden terecht geïncasseerde bedragen teruggestort zouden moeten worden en feitelijk herverdeeld zouden moeten worden.

3.2 Klager heeft een andere interpretatie van de gemaakte afspraken. De gerechtsdeurwaarder heeft alleen ingestemd met de betaling van een (restant)bedrag van € 378,31 om de procedure van een dwangakkoord te voorkomen. Gezien de hoogte van de nog resterende vordering enerzijds en het geboden bedrag anderzijds, zou een dwangakkoord onnodig veel tijd en energie vergen. Terugbetaling van via het gelegde beslag ontvangen bedragen is nimmer aan de orde geweest. Dat is ook niet uit de gevoerde correspondentie af te leiden. Dat is ook onlogisch, want zelfs met een dwangakkoord zou geen terugbetalingsverplichting kunnen worden opgelegd.

4. Gronden van de beslissing

4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet gerechtsdeurwaarders (waarnemend en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Gerechtsdeurwaarder [     ] heeft zich opgeworpen als beklaagde en wordt als zodanig aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beschikking al rekening gehouden.

4.2 Ter beoordeling staat of door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld in de zin van voormeld artikel.

4.3 Hoewel de brief van de gerechtsdeurwaarder van 27 januari 2010 de indruk wekt dat vanaf die datum binnen veertien dagen een voorstel moest worden gedaan, was die termijn al op 19 december 2009 gaan lopen. Uit de door de gerechtsdeurwaarder op 5 oktober 2009 aan klager verzonden brief blijkt immers dat de gerechtsdeurwaarder het budgetadviesbureau (de gemeente [     ]) op 19 december 2009 heeft verzocht een voorstel te doen. Het beslag is op 4 februari 2010 gelegd. De gegeven termijn betrof in werkelijkheid dus meer dan vier weken. Voor zover het budgetadviesbureau die termijn te kort vond, had het op de weg van dat bureau gelegen de gerechtsdeurwaarder een langere termijn te vragen dan wel mede te delen op welke termijn het voorstel wel kon worden gedaan.

De gerechtsdeurwaarder beschikte over twee tegen klager gewezen vonnissen met de tenuitvoerlegging waarvan hij was belast. Er is geen rechtsregel die de gerechtsdeurwaarder verplicht om het beslag op te heffen nadat het voorstel van het budgetadviesbureau was ontvangen. Klachtonderdeel 1 treft daarom geen doel.

4.4 Tussen klager en de gerechtsdeurwaarder bestaat verschil van mening over de vraag of de gerechtsdeurwaarder al dan niet akkoord is gegaan met het door klager bij brief van 9 juli 2009 gedane voorstel. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de gerechtsdeurwaarder op 15 september 2009 akkoord is gegaan met het bij brief van 9 juli 2009 gedane voorstel. In die brief deelt klager onder meer mede dat volgens de informatie die hij van het budgetadviesbureau heeft gekregen, de vordering van de gerechtsdeurwaarder € 983, 45 bedroeg. Dat betekende in zijn voorstel dat aan de gerechtsdeurwaarder € 378,31 toekwam. Klager vervolgt zijn brief met de mededeling dat een deel van de vordering al via het beslag was geïnd. Er van uit gaande dat de gerechtsdeurwaarder met het voorstel akkoord ging, kon daarna volgens klager het verschil tussen de al door de gerechtsdeurwaarder onder het beslag op de zorgtoeslag geïncasseerde bedragen en het volgens zijn voorstel aan de gerechtsdeurwaarder toekomende bedrag worden verrekend.

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij slechts akkoord is gegaan met betaling van het aangeboden kwijtingsbedrag. Voor dat standpunt pleit dat de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 24 juli 2009 aan de vader van klager op een daartoe betrekking hebbende vraag heeft medegedeeld dat het door hem genoemde bedrag van € 395,50 inderdaad het resterende saldo in het nog openstaand dossier betrof.

4.5 Wie in deze discussie het gelijk aan zijn zijde heeft, is niet ter beoordeling van de Kamer, maar van de civiele rechter. Wel kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel worden verweten dat er onvoldoende duidelijk met de gemachtigde van klager is gecommuniceerd. Het betreft hier een verhouding tussen een professional en een leek. Heldere communicatie is dan vereist. Dat kan hier niet worden gezegd. De brief waarmee door klager het aanbod werd gedaan tot finale kwijting omvatte meer dan alleen het door klager in die brief genoemde bedrag. In zijn brief vermeldt klager immers dat, ervan uitgaande dat de gerechtsdeurwaarder met het voorstel akkoord ging, het verschil, tussen de al door de gerechtsdeurwaarder via de beslaglegging ontvangen bedragen en het volgens dit voorstel aan de gerechtsdeurwaarder toekomende bedrag, kon worden verrekend. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen klager in de brief van 15 september 2010 mede te delen dat mede gezien de inhoud van de brief van 24 juli 2009 van de door klager genoemde verrekening geen sprake kon zijn. Nu dit is nagelaten is er in die zin door de gerechtsdeurwaarder klachtwaardig gehandeld. In zoverre is het klachtonderdeel 2 deels terecht voorgesteld.

4.6 Bij het leggen van een derdenbeslag is geen (nieuwe) beveltermijn voorgeschreven. Gelet op de verstreken termijn gelegen tussen de datum waarop het vonnis aan klager is betekend en de datum waarop opnieuw beslag is gelegd, mede gezien in het licht van de uitgebreide correspondentie tussen partijen, had het naar het oordeel van de Kamer in de rede gelegen dat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan het derdenbeslag klager eerst nog een brief te sturen met een sommatie tot betaling van het volgens het standpunt van de gerechtsdeurwaarder overeengekomen bedrag van € 378,31. Klachtonderdeel 3 is derhalve eveneens terecht voorgesteld.

4.7. Dat de brief van 28 oktober 2010 niet specifiek door de gerechtsdeurwaarder is beantwoord is bezien in het licht van de bij brieven van 24 november 2010 en 20 december 2010 gegeven antwoorden, niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dit betekent dat klachtonderdeel 4 geen doel treft.

5. Op grond van het voorgaande wordt de klacht deels gegrond verklaard en deels ongegrond. De Kamer ziet aanleiding om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

BESLISSING

De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klachtonderdelen 1 en 4 ongegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen en mr. A.C.J.J.M. Seuren leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.