ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0699 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW39.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0699
Datum uitspraak: 01-11-2011
Datum publicatie: 23-03-2012
Zaaknummer(s): GDW39.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Leggen van conservatoire beslagen voor zichzelf. Bevoegdheid kandidaat gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarders hebben 12 conservatoire beslagen gelegd ten behoeve van zichzelf. Gelet op de hoogte van de vordering en de kredietwaardigheid van klaagster acht de kamer dat tuchtrechtelijk laakbaar. De kandidaat heeft geen eigen zelfstandige bevoegdheid voor het verrichten van ambtshandelingen maar verricht deze namens en onder verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarders zijn niet bevoegd tot het leggen van beslagen voor zichzelf, aan de kandidaat kwam die bevoegdheid dus ook niet toe. Klacht wordt gegrond verklaard en er wordt een maatregel opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van  1 november 2011 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 39.2011 ingesteld door:

[     ]B.V.,

gevestigd te [     ],

klaagster,

gemachtigde [     ],

tegen:

1. [     ], 2. [     ] en 3. [     ],

respectievelijk gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ]

beklaagden.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 11 januari 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna ook: de gerechtsdeurwaarders.

Op 24 januari 2011 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van de gerechtsdeurwaarders ontvangen.

De zaak is behandeld ter zitting van 20 september 2011. Partijen zijn daar, zoals tevoren gemeld, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

1. De feiten

In opdracht van klaagster hebben de gerechtsdeurwaarders een groot aantal incassowerkzaamheden uitgevoerd. Klaagster was niet tevreden over de wijze waarop de werkzaamheden werden uitgevoerd en heeft om die reden de samenwerking beeindigd. Klaagster heeft een aantal rekeningen van de gerechtsdeurwaarders onbetaald gelaten. De gerechtsdeurwaarders hebben op 8 december 2011 voor een bedrag van € 6.799,00 twaalf conservatoire beslage gelegd. De beslagen zijn gelegd door kandidaat-gerechtsdeurwaarder [     ] en het verzoek tot het leggen van beslag is onder andere  ingediend door de maatschap [     ].

2. De klacht

Klaagster stelt zich op het standpunt dat het financiële belang niet rechtvaardigt dat twaalf conversatoire beslagen zijn gelegd onder derden die haar grotendeels niet bekend zijn, terwijl er geen enkele reden tot twijfel bestond voor de vraag of zij de vordering wel kon voldoen. Zij heeft de indruk dat de beslagen uit rancune zijn gelegd. Daarnaast stelt zij zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder in strijd hebben gehandeld met onder meer de artikelen 1 en  10 van  de Verordening beroeps en gedragsregels gerechtsdeurwaarders (hierna: de Verordening) omdat het een vordering van de maatschap van de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 betreft en de beslagen zijn gelegd door een aan beklaagde sub 2 toegevoegde kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft expliciet gemeld dat de klacht niet ziet op de vraag of de gerechtsdeurwaarders kosten in rekening heeft gebracht waarop zij geen recht hadden, omdat die vraag aan de burgerlijk rechter wordt voorgelegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders stellen zich op het standpunt dat de gelegde beslagen op goede gronden zijn gelegd. Daartoe wijzen zij erop dat het leggen voor alle beslagen verlof was verleend. Zij stellen daarnaast dat de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder weliswaar onder verantwoordelijkheid van gedaagde sub 2 handelt, doch dat dit niet betekent dat diens handelingen de handeling van de gerechtsdeurwaarder zelve zijn. Zij menen dat de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder een eigen, zelfstandige bevoegdheid heeft om ambtshandelingen te verrichten en dat deze slechts niet mag betekenen aan zichzelf of aan zijn eigen vennootschap. Ter ondersteuning daarvan wijzen zij op het bepaalde in artikel 28, tweede lid van de Gerechtsdeurwaaarderswet waarin artikel 3, tweede en derde lid van die wet uitdrukkelijk van toepassing zijn verklaard

4. Beoordeling van de klacht

4.1       Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet (GdW) zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.3       Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, of een maatregel kan worden opgelegd.

4.4       Naar het oordeel van de Kamer hebben de gerechtsdeurwaarders onvoldoende weerlegd dat het, gelet op de hoogte van de vordering van € 6.799,00 afgezet tegen de onweersproken kredietwaardigheid van klaagster, gerechtvaardigd was om terzake van die vordering twaalf conservatoire beslagen onder derden te leggen. Het enkele feit dat daarvoor toestemming was gevraagd en verkregen van de voorlopige voorzieningenrechter is daarvoor onvoldoende.

4.6       De Kamer volgt de gerechtsdeurwaarders evenmin in de door hen gegeven uitleg van het bepaalde in artikel 28, tweede lid van de GdW. Artikel 28, eerste lid, van de GdW bepaalt immers dat de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder namens en onder verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder op wiens kantoor hij werkzaam is, (slecht) de ambtshandelingen kan verrichten waartoe deze bevoegd is.  Dat in het tweede lid een aantal artikelen van de GdW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard moge zo zijn, doch dit betekent niet dat aan de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder een eigen zelfstandige bevoegdheid terzake van het verrichten van ambtshandelingen toekomt, zoals betoogd door de gerechtsdeurwaarders.

4.7       Op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, sub a, van de GdW is een gerechtsdeurwaarder niet bevoegd tot het verrichten van ambtshandeling voor zichzelf (of zijn kantoor). Niet in geschil is dat het kantoor van beklaagde sub 1 en beklaagde sub 2 de hiervoor vermelde vordering op klaagster heeft. Omdat de gerechtsdeurwaarder sub 2 gelet daarop zelf niet bevoegd was tot het leggen van de hiervoor gemelde beslagen, kwam aan de aan hem toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder evenmin die bevoegdheid toe.

4.8       Gelet op vorenstaande kan niet anders worden geoordeeld dan dat de door beklaagde sub 3 gelegde conservatoire beslagen gelegd zijn voor zichzelf, als bedoeld in artikel 2 van de GdW. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarders met het leggen van die beslagen tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

5.         Op grond van voorgaande is de Kamer van oordeel dat de klacht terecht is voorgesteld en gegrond dient te worden verklaard. Voorts ziet zij aanleiding voor het opleggen van na te melden maatregel.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     legt aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, plaatsvervangend-voorzitter,

mrs. E.C. Smits en J. Boudewijn , (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter

openbare terechtzitting van 1 november 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.