ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0682 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet205.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0682
Datum uitspraak: 12-07-2011
Datum publicatie: 26-09-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet205.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 juli 2011 zoals bedoeld in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met zaaknummer 205.2011 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij beschikking van 22 maart 2011 (zaaknummer 891.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.

Bij brief van 31 maart 2011 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij faxbrief van 1 april 2011 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 juni 2011 waar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 12 juli 2011.

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat zijn betaling aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder geheel volgens de door hem gedane toezegging is gedaan. Dat de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder daarvan te laat op de hoogte heeft gesteld, is niet het probleem van klager. Telefonisch contact tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder had problemen kunnen voorkomen. Brieven en faxen van klager aan beide partijen zijn genegeerd. Ook een telefonisch verzoek om uitleg werd genegeerd. Klager is het niet eens met de in rekening gebrachte kosten. Hij wenst het door de gerechtsdeurwaarder toegezegde bedrag op zijn rekening gestort te krijgen.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt k lager de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat en in hoofdzaak - dat deze heeft geweigerd om de kosten van het bankbeslag aan hem terug te betalen. Bij de overbetekening van het beslag op 17 november 2010 heeft hij aan de medewerker van de gerechtsdeurwaarder een betalingsbewijs meegegeven. Later werd hem opnieuw om een betalingsbewijs gevraagd. Volgens klager is er duidelijk sprake van interne miscommunicatie op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder uitgebreid en gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Alle voor deze zaak relevante stukken zijn overgelegd, waaruit niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder bij de executie fouten heeft gemaakt die hem zijn toe te rekenen. Zijn opdrachtgever heeft hem onjuist en pas in een laat stadium geïnformeerd over de betaling van klager. Dit valt de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten. Volgens de gerechtsdeurwaarder had hij indien hij wel op de hoogte zou zijn geweest, klager eerst nog voor het restant verschuldigde bedrag aangeschreven. De gerechtsdeurwaarder is bereid om de kosten van het bankbeslag te verrekenen met het door klager nog resterend te betalen bedrag.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Uit de stukken op de inleidende klacht blijkt dat het vonnis op 30 september 2010 aan klager is betekend. In reactie daarop heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij in hoger beroep wenste te gaan. Omdat de termijn van hoger beroep al was verstreken heeft de gerechtsdeurwaarder dit voor kennisgeving aangenomen. Uit die stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt ook de gerechtsdeurwaarder geen kennis heeft gekregen van de brief van klager aan de opdrachtgever van 9 oktober 2010 waarin klager aankondigt het verschuldigde op 25 oktober 2010 ter betaling aan de Bank in te zenden. Op 14 oktober 2010 heeft de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder verzocht beslag ten laste van klager te leggen. Dit beslag is op 1 november 2010 gelegd. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 17 november 2010 aan klager betekend. Klager heeft daarop het bewijs dat het verschuldigde door hem was voldaan naar de gerechtsdeurwaarder verzonden. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn opdrachtgever om opheldering verzocht die hem eerst op 24 december 2010 is gegeven.

6.2 Uit het voorgaande blijkt dat de gerechtsdeurwaarder geen enkel tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dat de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder niet direct in kennis heeft gesteld dat het verschuldigde bedrag door hem was ontvangen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweer exact voorgerekend welk bedrag klager nog diende te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij de kosten van het beslag en de kosten die door de [     ] aan klager in rekening zijn gebracht, voor zijn rekening genomen.

6.3 De conclusie is dat de voorzitter de klacht terecht heeft afgewezen. Wat door klager in verzet en verder ter zitting is aangevoerd, werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter en mr. H.C. Hoogeveen en M. Colijn leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.