ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0674 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet135.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0674
Datum uitspraak: 12-07-2011
Datum publicatie: 26-09-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet135.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 juli 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 februari  2011 met nummer 781.2010 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 135.2011 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij voormelde beslissing heeft de voorzitter beslist op de op 27 oktober 2010 ingediende klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder.

De beslissing van de voorzitter is bij brief van 14 februari 2011 aan klager verzonden. Op 1 maart 2011 is het verzetschrift van klager tegen voormelde beslissing van de voorzitter ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 mei 2011. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt dat aan deze beslissing is gehecht.

2. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder zijn torenhoge kosten op hem probeert te verhalen. Hij is van mening dat het hem gelet op zijn detentie niet te verwijten valt dat zijn adres niet bekend was bij de  gerechtsdeurwaarder. Hij bestrijdt wat de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd en verzoekt de Kamer de gerechtsdeurwaarder te bevelen de stukken waarop hij zich beroept en waarop klagers handtekening zou staan over te leggen

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat de uitgebrachte sommaties en de dagvaarding hem niet hebben bereikt. Hij heeft vóór zijn vrijspraak twee jaar in hechtenis gezeten in een penitentiaire inrichting waar men na drie maanden automatisch wordt ingeschreven. Klager was dus niet onvindbaar. De gerechtsdeurwaarder had aanmaningen kunnen sturen naar de inrichting waar klager verbleef. Klager heeft nimmer een dagvaarding ontvangen. Was dat wel zo geweest dan was klager ter zitting verschenen. Voorts voert klager aan dat de vordering vanwege de onnodige kosten buitenproportioneel is opgelopen.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

4.3 De gerechtsdeurwaarder stelt dat klager een aantal stukken wel heeft ontvangen. Hij voert aan dat hij de vordering op 9 juni 2009 in handen heeft gekregen, waarna klager een aantal aanmaningen zijn verzonden. Bij exploot van 7 april 2010 is klager een aanmaning betekend waarin een procedure wordt aangekondigd. Op 19 april 2010 heeft klager telefonisch contact opgenomen met zijn kantoor waarop klager een brief is geschreven waarin is verzocht zijn verweer schriftelijk en gemotiveerd kenbaar te maken. Omdat daarop geen reactie kwam, is klager gedagvaard te verschijnen voor de kantonrechter. Na dagvaarding heeft klager weer telefonisch contact opgenomen en een voorstel gedaan. Klager is daarop medegedeeld dat een dergelijk verzoek schriftelijk en onderbouwd moet worden gedaan. Daarop is een niet nader onderbouwd voorstel ontvangen dat schriftelijk is afgewezen. Vervolgens is op 13 augustus 2010 een vonnis gewezen, aldus de gerechtsdeurwaarder.

4.4 Tegenover het niet nader onderbouwde standpunt van klager dat hij de eerste brieven van de gerechtsdeurwaarder eerst heeft ontvangen in augustus 2010, staat dat de sommatie van 7 april 2010 bij exploot is betekend op het adres waar klager volgens de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. De dagvaarding is bij exploot van 23 juni 2010 ook op dit adres betekend. Voornoemde exploten zijn authentieke akten waarvan de bewijskracht op voorhand vast staat.

4.5 Klager is dus vanaf 7 april 2010 in de gelegenheid geweest de vordering te betwisten. Het had dan ook op zijn weg gelegen zijn bezwaren tegen de vordering schriftelijk aan de gerechtsdeurwaarder of de kantonrechter kenbaar te maken. Dat klager wellicht niet bekend was met eerder door de opdrachtgever verzonden sommaties kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden toegerekend. Dat de gerechtsdeurwaarder de aanmaningen naar de inrichting had kunnen sturen waar klager verbleef, veronderstelt dat de gerechtsdeurwaarder met dit gegeven bekend had moeten zijn. Dat is niet gebleken.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1       De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat hij het GBA slechts mag raadplegen voor de uitvoering van ambtshandelingen zoals het uitbrengen van een dagvaarding. Dat de gerechtsdeurwaarder in het daaraan voorafgaande traject niet over de verblijfplaats van klager beschikte kan hem dan ook niet worden tegen geworpen.

6.2       Gelet op vorenstaande werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Deze gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. H.M. Patijn en M. Colijn , (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter

openbare terechtzitting van 12 juli 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.