ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0666 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW816.2010

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0666
Datum uitspraak: 12-07-2011
Datum publicatie: 26-09-2011
Zaaknummer(s): GDW816.2010
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Uitwinnen van beslag. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze op het moment van het uitwinnen van het beslag wist dat er een tweede rechthebbende was die onder bewind was gesteld. De gerechtsdeurwaarder had daarom niet tot volledige doorbetaling van het uitgewonnen bedrag aan zijn opdrachtgever mogen overgaan. De klacht wordt gegrond verklaard en de maatregel van berisping wordt opgelegd. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 juli 2011 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 816.2010 ingesteld door:

[     ], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 10 november 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief met bijlagen van 9 december 2010, ingekomen op 10 december 2010, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter zitting van 14 juni 2011 waar klager en de gerechtsdeurwaarder vergezeld door zijn gemachtigde zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 12 juli 2011.

1. De feiten

a)      Bij exploot van 5 september 2006 heeft een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden kandidaat-gerechtsdeurwaarder, ten laste van de ex-echtgenoot van [     ] executoriaal derdenbeslag gelegd onder een levensverzekeringsmaatschappij.

b)      Bij beslissing van 26 november 2006 is [     ] door de rechtbank [     ] onder bewind gesteld met benoeming van klager tot bewindvoerder.

c)      Bij brief van 9 oktober 2006 heeft de levensverzekeringsmaatschappij een verklaring derdenbeslag gedaan waarin onder meer staat vermeld dat de ex-echtgenoot van [     ] drie verzekeringen bij de maatschappij had lopen.

d)     Medio augustus 2007 heeft de verzekeringsmaatschappij aan de gerechtsdeurwaarder te kennen gegeven dat één van de verzekeringen op naam stond van [     ] en haar ex-echtgenoot en dat [     ] per november 2006 was toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. De gerechtsdeurwaarder heeft daarop contact gezocht met zijn opdrachtgever die hem heeft medegedeeld dat alle gelden onder het beslag vielen en aan de opdrachtgever diende te worden voldaan.

e)      Op 17 augustus 2007 heeft de maatschappij aan de gerechtsdeurwaarder in het kader van de afkoop van de onder d genoemde levensverzekering een bedrag van € 5.504,87 tegen finale kwijting aan de gerechtsdeurwaarder uitgekeerd. De gerechtsdeurwaarder heeft dit bedrag vervolgens afgedragen aan zijn opdrachtgever.

f)       Bij brief van 3 augustus 2009 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder gevraagd de helft van dit bedrag over te maken op de boedelrekening. De gerechtsdeurwaarder heeft verwezen naar zijn opdrachtgever, een advocaat. Deze heeft bij brief van 21 augustus 2009 klager medegedeeld dat de vordering werd afgewezen, omdat er zijns inziens geen sprake was van een onverschuldigde betaling.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat deze wist dan wel behoorde te weten dat op het moment van het uitwinnen van het beslag [     ] de tweede rechthebbende op de polis was en dat deze rechthebbende onder bewind was gesteld. De gerechtsdeurwaarder is desondanks tot volledige uitwinning van het beslag en tot doorbetaling van het geïncasseerde aan de opdrachtgever overgegaan. De gerechtsdeurwaarder weigert ten onrechte om tot vergoeding over te gaan van het deel waar klager recht op heeft. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid heeft om zich ervan te vergewissen dat bij het uitwinnen van de executieopbrengst is voldaan aan alle voorwaarden die aan de uitwinning verbonden zijn.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht weersproken. Nadat de derdebeslagene was benaderd om eindelijk eens af te dragen, liet deze in augustus 2007 plotseling weten dat één onder het beslag vallende kapitaalverzekering mede op naam van [     ] stond, en dat zij per november 2006 was toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens contact opgenomen met zijn opdrachtgever. Deze heeft uitdrukkelijk verzocht om alle gelden op te vragen en af te dragen. De gerechtsdeurwaarder heeft dat gedaan. Er is overleg geweest en er is goed nagedacht over de vraag wie rechthebbende op de gelden was. Gezien de door de derde op 9 oktober 2006 afgelegde verklaring en de mening van zijn opdrachtgever dat alle gelden vermoedelijk onder het beslag vielen, kan hem zijn handelen niet verweten worden, aldus de gerechtsdeurwaarder. De opdrachtgever was kennelijk van oordeel dat hij een eventueel executiegeschil wel aandurfde, indien betwist zou worden dat de beslaglegger niet de enige rechthebbende zou zijn. Van de gerechtsdeurwaarder kan in ieder geval thans niet gevergd worden uit eigen zak aan de bewindvoerder te betalen, zeker niet nu zijn opdrachtgever medewerking weigert.

4. Gronden van de beslissing

4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet gerechtsdeurwaarders (waarnemend en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] & [     ] kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Gerechtsdeurwaarder [     ] heeft zich opgeworpen als beklaagde en wordt als zodanig aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beschikking al rekening gehouden.

4.2 Ter beoordeling staat of door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld in de zin van voormeld artikel.

4.3 Bij de beoordeling van de klacht gaat het om de vraag of de gerechtsdeurwaarder mocht afgaan op de mededeling van zijn opdrachtgever dat het uitgewonnen bedrag volledig aan hem diende te worden overgemaakt. Die vraag moet op grond van het navolgende ontkennend worden beantwoord. In augustus 2007 is de gerechtsdeurwaarder door de levensverzekeringsmaatschappij (aanvullend) op de hoogte gesteld van het feit dat de levensverzekering mede op naam van [     ] stond. Dat de verzekeringsmaatschappij eerst anders had verklaard doet hieraan niet af. Hierdoor werd de gerechtsdeurwaarder bekend met het gegeven dat er mogelijk een andere rechthebbende was die aanspraak kon maken op de opbrengst van de executie. In elk geval kon de gerechtsdeurwaarder niet zonder meer van uitgaan van het standpunt van zijn opdrachtgever.

4.4 De verdeling van de opbrengst van de executie is immers bij uitstek een taak van de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. Hij heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid op grond waarvan hij zich onafhankelijk van zijn opdrachtgever dient te stellen en een eigen afweging moet maken over wie wat toe- komt. In die zin heeft de gerechtsdeurwaarder door de gelden af te dragen aan zijn opdrachtgever niet gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. De klacht is terecht voorgesteld.

4.4 Ten overvloede wordt uitdrukkelijk overwogen dat het voorgaande niet betekent dat de beslaglegger geen aanspraak had op uitkering van het volledige onder het beslag vallende bedrag. Die beoordeling is niet aan de tuchtrechter. Dat de gerechtsdeurwaarder weigert om tot vergoeding over te gaan is dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer ziet aanleiding om tot het opleggen van de navolgende maatregel over te gaan.

BESLISSING

De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond voor zover dit betreft het doorbetalen van de opbrengst van de executie;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en M.J-M.L. Baudoin leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.