ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0659 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW306.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0659
Datum uitspraak: 21-06-2011
Datum publicatie: 11-07-2011
Zaaknummer(s): GDW306.2011
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking. Verzoek afgewezen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking zoals bedoeld in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet jo artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering in de verzetzaak met nummer 306.2011 van:

[     ],

gevestigd te [     ],

verzoekser,

gemachtigde: [     ],

tegen:

mr. [     ], mr. [     ] en [     ],

plaatsvervangend-voorzitter en plaatsvervangende leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.

Verloop van de procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:

-          het wrakingsverzoek ingediend bij fax en ingekomen op 17 juli 2008;

-          het procesdossier inzake de klacht van klaagster (zaaknummer 624.2007) en de verzetzaak van klaagster (zaaknummer 78.2008).

De leden van de Kamer hebben niet berust in het wrakingsverzoek. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 mei 2009. Klaagster heeft laten weten niet te zullen verschijnen. De leden van de Kamer hebben schriftelijk gereageerd. De uitspraak is bepaald op 21 juni 2011.

1. De feiten

a)      Een klacht van verzoekster is op 22 januari 2008 door de voorzitter van de Kamer kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer 624.2007). De klacht hield in dat klaagster de gerechtsdeurwaarder verweet na de beëindiging van hun samenwerking bepaalde stukken niet tijdig te hebben teruggestuurd. De voorzitter heeft geconstateerd dat de termijn tussen het verzoek om de stukken te retourneren en de teruggave daarvan door de gerechtsdeurwaarder niet zo lang is – onder de door de gerechtsdeurwaarder weergegeven omstandigheden – dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Bij brief ingekomen op 9 februari 2008 heeft verzoekster verzet ingesteld. De stukken zoals vermeld in de klacht waren volgens klaagster nog steeds niet ontvangen. De voorzitter heeft dus ten onrechte vastgesteld dat de stukken wel waren ontvangen, aldus klaagster.

b)      Het verzet zou aanvankelijk behandeld worden op 29 april 2008 maar is op verzoek van de gerechtsdeurwaarder nader bepaald op 3 juni 2008. De zaak is behandeld door mr. [     ], plaatsvervangend-voorzitter, mr. [     ] en [     ], plaatsvervangende leden. Volgens het proces-verbaal van de zitting hebben zowel klaagster als de gerechtsdeurwaarder laten weten niet te zullen verschijnen. Na beraad heeft de Kamer vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt heeft gesteld dat de stukken aan klaagster zijn geretourneerd. Klaagster heeft gesteld geen stukken te hebben ontvangen. De Kamer heeft vervolgens overwogen dat klaagster, hoewel zij op een onbetamelijke wijze met de Kamer communiceert en niet voornemens is te verschijnen, in de gelegenheid zal worden gesteld te onderbouwen welke stukken zij nog niet van de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen. De behandeling van het verzet is daarop aangehouden. Beide partijen hebben dertig dagen de tijd gekregen om te reageren.

c)      Bij brief van 15 juli 2008 ingekomen op 17 juli 2008 heeft klaagster het wrakingsverzoek ingediend, althans is in deze brief meegedeeld aan de Kamer dat wraking in deze zeer op zijn plaats is. Bij deze brief is een bijlage met dossiers die incompleet zijn dan wel waarin klachten zijn.

d)     Bij brief met bijlagen van 17 juli 2008 heeft de gerechtsdeurwaarder naar aanleiding van het proces-verbaal van 3 juni 2008 gereageerd.

e)      Op de zitting van 27 januari 2009 is de behandeling van het verzet voortgezet en volgens het proces-verbaal geschorst, omdat de fax van 15 juli 2008 is opgevat als mededeling dat alle leden van de Kamer worden gewraakt. De Kamer was op 27 januari 2009 samengesteld uit de leden mr. [     ], plaatsvervangend-voorzitter, mr. [     ] en [     ], plaatsvervangend-leden.

f)       Op 17 januari 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder gevraagd hem te informeren over de status van de klacht omdat hij al lange tijd niets meer had vernomen.

g)      De secretaris van de Kamer heeft partijen bij brief van 11 april 2011 mededeling gedaan dat het dossier per abuis was gearchiveerd en dat in de zaak daarom nog geen uitsluitsel was gegeven. Aan klaagster is meegedeeld dat behoudens het geval dat zij meedeelt dat haar brief van 15 juli 2008 inderdaad als een wrakingsverzoek moet worden opgevat, waarop eerst moet worden beslist, op grond van de stukken nader zal worden beslist.

h)      Bij brief van 13 april 2011 heeft klaagster meegedeeld dat haar brief van 15 juli 2008 moet worden opgevat als een verzoek tot wraking.

i)        Naar aanleiding van de oproep voor de onderhavige zitting heeft klaagster meegedeeld dat haar verzoek tot wraking moet worden opgevat als wraking van alle leden van de Kamer.

2. Het verzoek en de gronden daarvan

Verzoekster heeft aangevoerd dat er een vooringenomen besluit is genomen door de Kamer. Kennelijk omdat het verzet niet aanstonds is toegewezen, maar op de zitting van 3 juni 2008 is besloten om klaagster nog in de gelegenheid te stellen te onderbouwen welke stukken zij nog niet van de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen, terwijl klaagster dat al in haar klacht heeft gedaan. Klaagster heeft er geen enkel vertrouwen in dat zij in het gelijk zal worden gesteld, mede gelet op de wijze waarop in eerste instantie alle moeite werd gedaan om de gerechtsdeurwaarder de hand boven het hoofd te houden. Ook gelet op het feit dat het verzet pas zoveel maanden na indiening op de zitting komt spreekt boekdelen. Het is dus ongepast dat de Kamer haar verwijt op onbetamelijke wijze te communiceren.

3. De reactie van de leden van de Kamer

3.1 Bij monde van de plaatsvervangend-voorzitter hebben de leden van de Kamer medegedeeld dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1 Het verzoek wordt opgevat te zijn gericht tegen alle leden van de Kamer die zijn belast (geweest) met de behandeling van de verzetzaak van klaagster. Dat betekent dat klaagster ook mr. [     ] en [     ] heeft gewraakt. Zij maken echter geen deel meer uit van de Kamer, zodat wraking van hen niet meer mogelijk is.  In de aanvang van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden.

4.2 Volgens het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a.  in plaats van het openbaar ministerie en de verdachte Onze Minister, de gerechtsdeurwaarder en de klager een verzoek om wraking kunnen doen;

b. deze voordracht mondeling of schriftelijk uiterlijk bij de aanvang van de behandeling moet worden gedaan, tenzij de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen eerst in de loop van de behandeling ontstaan of bekend worden en

c. degene die met de andere leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders over wraking zal beslissen, wordt aangewezen uit de niet met de behandeling van de zaak belaste leden en plaatsvervangende leden van de Kamer.

4.3  Bij de beoordeling van het verzoek stelt de Kamer voorop dat een lid van de Kamer uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een lid van de Kamer, in dit geval de plaatsvervangend-voorzitter, jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is niet de visie van verzoekster beslissend. De Kamer zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.

4.4 De vraag of sprake is van partijdigheid van deze leden van de Kamer moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze leden partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifiek lid van de Kamer, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoekster objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze leden van de Kamer ontbreekt.

4.5 Naar het oordeel van de Kamer leveren de door verzoekster genoemde omstandigheden, op zichzelf beschouwd noch in onderling verband bezien een grond op voor de vrees dat de leden van de Kamer in dit geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Niet enkel de visie van verzoekster is beslissend; de vrees dat het deze leden van de Kamer aan onpartijdigheid ontbreekt, moet objectief gerechtvaardigd zijn.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          verklaart het verzoek ongegrond;

-          bepaalt dat de behandeling van het verzet met het zaaknummer 78.2008 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W. Inden en J.C.M. van der Weijden (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep open.