ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0641 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet105.2011

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0641
Datum uitspraak: 31-05-2011
Datum publicatie: 11-07-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet105.2011
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer laat de beslissing van de voorzitter in stand, onder aanpassing van de motivering.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 mei 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 25 januari 2011 met nummer 854.2010 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 105.2010 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ] en [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij voormelde beslissing heeft de voorzitter beslist op de op 25 november 2010 ingediende klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder.

De beslissing van de voorzitter is bij brief van 1 februari 2011 aan klager verzonden. Op 9 februari 2011 is het verzetschrift van klager tegen voormelde beslissing van de voorzitter ontvangen.

Op 18 april 2010 heeft klager nog een brief met bijlagen aan de Kamer gefaxt.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 april 2011. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 31 mei 2011.

2. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat hij bij zijn e-mail van 9 september 2010 informatie heeft verstrekt betreffende zijn inkomsten en uitgaven. Volgens klager hebben de gerechtsdeurwaarders hem niet gemeld dat die informatie onvoldoende was. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarders met hun handelwijze andere schuldeisers hebben benadeeld, dat zij geen enkele moeite hebben gedaan hun opdrachtgever te overtuigen van de noodzaak afwachtend te zijn ten aanzien van de schuldhulpverlening en dat bij hen slechts het binnenhalen van zoveel mogelijk financiële middelen voorop stond. 

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarders als enige van zijn schuldeisers hebben geweigerd om met een schikking akkoord te gaan en dat zij een onjuiste beslagvrije voet hebben toegepast.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen:

4.2. Volgens artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gerechtsdeurwaarder, behalve de in dit artikel genoemde uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, altijd verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. Op het moment dat een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. Klager kan de gerechtsdeurwaarders dus de executie van het vonnis niet verwijten en evenmin dat hun opdrachtgever niet akkoord wil gaan met een schikking.

4.3 Het betreft hier voorts een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarders ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie, bijvoorbeeld over een beslaglegging voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Bij het leggen van een beslag als waarvan hier sprake is, is de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd verplicht aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g  lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Er rust op de gerechtsdeurwaarder op grond van de wet geen verplichting om zelfstandig tot aanpassing van de beslagvrije voet over te gaan, omdat het volgens de wet de beslaglegger is die met wijzigingen in de omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen onverwijld rekening moet houden. In de praktijk gaat een gerechtsdeurwaarder ook tot aanpassing over, indien hij op de hoogte wordt gesteld van feiten en/of omstandigheden die tot aanpassing aanleiding geven. Reeds voorafgaand aan de beslaglegging bij brief van 24 september 2010 hebben de gerechtsdeurwaarders klager om informatie gevraagd over zijn inkomsten en uitgaven. Niet gebleken is dat klager op die brief heeft gereageerd. De gerechtsdeurwaarders hebben uitgebreid uiteengezet dat zij te goeder trouw hebben gehandeld bij de bepaling van de beslagvrije voet. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarders bij de bepaling van de beslagvrije voet in strijd met de tuchtrechtelijke norm hebben gehandeld. Indien klager het niet eens blijft met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, kan hij zich tot de voorzieningenrechter wenden. Behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de tuchtrechter hierover te oordelen. Het feit dat de gerechtsdeurwaarders een ander standpunt hebben ingenomen dan klager en met argumenten hebben onderbouwd betekent dus niet zonder meer dat zij daardoor tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. De juistheid van dat standpunt kan aan de orde komen in een procedure voor de gewone rechter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1       Allereerst merkt de Kamer op dat klagers fax van 18 april 2010 behoudens zijn mededeling dat hij om gezondheidsredenen niet ter zitting kan verschijnen, wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing zal worden gelaten omdat deze fax te laat is ingezonden en de gerechtsdeurwaarders ter zitting verklaard hebben deze niet te hebben ontvangen.

6.2       Anders dan de voorzitter heeft overwogen onder 4.4 van voormelde beslissing heeft klager inderdaad per brief van 27 september 2010 gereageerd op het verzoek van de gerechtsdeurwaarders om nadere informatie over zijn financiële situatie in te zenden door mee te delen dat hij die op 9 september 2010 al had ingezonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders toegelicht dat deze informatie niet compleet was.

6.3 Gelet op vorenstaande werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. De motivering van de beslissing dient zo te worden gelezen dat de zin “Niet gebleken is dat klager op die brief heeft gereageerd.’ geschrapt dient te worden.

7.                  Op grond van het voorgaande is de Kamer van oordeel dat het verzet niet

kan slagen en ongegrond dient te worden verklaard, zodat wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     laat de beslissing van de voorzitter van 25 januari onder aanpassing van de motivering zoals hiervoor onder 6.2 vermeld, in stand;

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. mr. G.H.I.J. Hage, voorzitter, mr. H.M. Patijn en

J.J.L. Boudewijn, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.