ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0636 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW769.2010

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0636
Datum uitspraak: 31-05-2011
Datum publicatie: 11-07-2011
Zaaknummer(s): GDW769.2010
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Overweging ten aanzien van het al dan niet meewerken aan de eigen veroordeling ("nemo tenetur" beginsel). Kostenbeperkingsverplichting t.a.v. een debiteur op grond van artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. Repeterende dagvaardingen en de vervolgens verkregen titels afzonderlijk betekenen en daarna ten uitvoer leggen ten laste van een in een verzorgingstehuis voor dementerenden verblijvende dame. In een dergelijke situatie dient een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder een summier nader onderzoek naar de debiteur te doen, aan de opdrachtgever de bijzonderheden m.b.t. deze debiteur terug te koppelen of nadere instructies te verzoeken over de verdere aanpak van de incasso met het oog op zijn uit artikel 10 van de Verordening voortvloeiende verplichting om nauwgezet en zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden en geen onnodige kosten te maken. Klacht gegrond verklaard maar onder de omstandigheden van het geval geen maatregel opgelegd. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 mei 2011 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 769.2010 ingesteld door:

de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

hierna: de KBvG,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ],

(waarnemend) gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 21 oktober 2010 heeft de KBvG een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Op 24 november 2010 is het aangehechte verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder ontvangen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 19 april 2011. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze beslissing is gehecht.

1. De feiten

-           De gerechtsdeurwaarder is door zorgverzekeraar [     ] belast met de invordering van onbetaald gebleven maandpremies ziektekostenverzekering over de periode van 22 oktober 2008 tot en met 17 februari 2010, derhalve circa 1 jaar en vier maanden, van een in een verzorgingstehuis verblijvende dame (hierna: B).

-           Een familielid van B trad op als haar zaakwaarnemer. De aan [     ] verschuldigde premies zijn niet tijdig betaald. Op incassobrieven werd niet gereageerd.

-           Ten laste van B zijn na betekening van dagvaardingen door de gerechtsdeurwaarder wegens achterstallige premies ziektekostenverzekering  op 22 oktober 2008, 25 februari 2009, 22 april 2009, 1 juli 2009, 30 september 2009, 27 januari 2010 en 17 februari 2010 verstekvonnissen gewezen.

-           B is sedert maart 2010 onder bewind gesteld. Per 4 maart 2010 is een bewindvoerder benoemd.

-                      Op 8 juli 2010 zijn Kamervragen gesteld betreffende de Wet structurele wanbetalers zorgverzekering (Stb. 2009, 356). In dat kader is de casus van B eveneens aan de orde gesteld.

-           De Minister heeft over de gestelde Kamervragen contact opgenomen met de KBvG.

-           Op verzoek van de KBvG heeft de gerechtsdeurwaarder de KBvG inzage in het dossier gegeven.

2. De klacht

De KBvG stelt - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder in de omstandigheden van dit geval onnodige kosten heeft gemaakt door B repeterend te dagvaarden en vervolgens de verkregen titels ten uitvoer te leggen. Hierdoor is in strijd met artikel 1 en artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders (hierna: de Verordening) gehandeld aldus de KBvG.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Hiertoe heeft zij  - samengevat - aangevoerd:

Primair dient de KBvG niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de werkwijze van de KBvG in strijd is met het in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens besloten liggende nemo tenetur-beginsel, dat bepaalt dat niemand gehouden is aan zijn eigen veroordeling mee te werken. De gerechtsdeurwaarder stelt voorts dat zij nimmer heeft kunnen begrijpen dat de KBvG zich thans op het standpunt stelt dat periodiek dagvaarden en executeren voor repeterende vorderingen als tuchtrechtelijk laakbaar handelen wordt beschouwd. In het verleden was dit niet zo, getuige de verdeling van dwangbevelen in ‘CJIB - en IBG-zaken’ aldus de gerechtsdeurwaarder.

Subsidiair bestrijdt de gerechtsdeurwaarder op daartoe aangevoerde gronden dat zij in strijd met de artikelen 1 en 10 van de Verordening heeft gehandeld. De gerechtsdeurwaarder meent dat het niet aan haar is, maar aan de civiele rechter om te beoordelen of het belang van een eisende partij om bij repeterende vorderingen herhaaldelijk tot dagvaarding over te gaan prevaleert boven het belang van de debiteur. Ter adstructie van haar stelling dat dit niet het geval is verwijst zij naar een aantal door haar geciteerde uitspraken van Kantonrechters. Tenslotte wijst de gerechtsdeurwaarder erop dat naar haar mening de thans op grond van de Wet structurele maatregelen wanbetalers door het College voor Zorgverzekeraard (CVZ) gehanteerde methodiek debiteuren per saldo meer kost dan de door haar gehanteerde werkwijze.

Tenslotte deelt de gerechtsdeurwaarder mee dat zij ten laste van B negen dossiers in behandeling heeft. In zeven van die dossiers is in de loop der jaren een executoriale titel verkregen ten behoeve van [     ]. Zij stelt dat ten aanzien van B geen onnodige kosten zijn gemaakt.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De Kamer is van oordeel dat, voorzover het “nemo tenetur” beginsel al in enigerlei vorm van toepassing is in het tuchtrecht, het in dit geval niet is geschonden. Ter beantwoording van vragen die de Minister van Justitie aan de KBvG had gesteld over dossiers van de gerechtdeurwaarder heeft de KBvG als beroepsorganisatie de Gerechtdeurwaarder informatie gevraagd. Indien daartoe aanleiding is moet de KBvG op grond van die informatie geconstateerde misstanden tuchtrechtelijk aan de orde kunnen stellen. Dat onder meer de door de gerechtsdeurwaarder zelf verstrekte informatie het indienen van die klacht tot gevolg heeft staat daar niet aan in de weg. Het voorgaande noch wat de gerechtsdeurwaarder daaromtrent nog meer heeft aangevoerd geeft aanleiding tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht zoals door de Gerechtsdeurwaarder verzocht.

4.3 Voorop staat dat een gerechtsdeurwaarder in beginsel verplicht is een expliciete opdracht tot dagvaarding uit te voeren op grond van zijn ministerieplicht, met dien verstande dat hij een eigen verantwoordelijkheid houdt. Voorts is het op zichzelf geoorloofd om repeterend te dagvaarden, zij het dat dit onder omstandigheden misbruik van recht kan opleveren. Dat oordeel is echter, behoudens evidente misslagen, voorbehouden aan de civiele rechter.

4.4 Artikel 10 van de Verordening bepaalt dat een gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en niet onnodig kosten maakt. Volgens de toelichting op dit artikel mag de gerechtsdeurwaarder, ook wanneer de opdrachtgever daarom vraagt, geen onnodige kosten maken. In deze zaak ligt de vraag voor of de gerechtsdeurwaarder onnodig kosten heeft gemaakt bij het repeterend dagvaarden voor repeterende vorderingen op B ter zake van de premie zorgverzekering.

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft zich beroepen op een kennelijk met [     ] overeengekomen incassoprotocol op grond waarvan na twee aanmaningen binnen dertig dagen een dagvaarding dient te volgen. Niet gebleken is dat in dat protocol iets is bepaald voor de situatie dat in een korte periode bij herhaling premieachterstanden ontstaan en met betrekking tot die premieachterstanden recent vonnissen zijn gewezen, waaraan nog niet is voldaan. Nu derhalve geen sprake is van een expliciete opdracht voor iedere zaak opnieuw kan de gerechtdeurwaarder zich niet zonder meer op de ministerieplicht beroepen.

4.6 Wanneer door een gerechtsdeurwaarder in de tijdspanne van een jaar al twee of meer vonnissen zijn verkregen met betrekking tot dezelfde rechtsverhouding zonder dat daar gevolg aan wordt gegeven kan bovendien van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij een summier nader onderzoek instelt naar de debiteur, zeker wanneer die debiteur gehuisvest is in een verzorgingstehuis. De bevindingen van dat summiere onderzoek dienen te worden gedeeld met de opdrachtgever. Bij de bespreking van die bevindingen zal de gerechtdeurwaarder onder de aandacht van die opdrachtgever moeten brengen dat hij als gerechtsdeurwaarder geen onnodige kosten mag maken. Hoewel het de opdrachtgever is die aangeeft op welke wijze de incasso met betrekking tot de betreffende debiteur verder ter hand moet worden genomen rust op de gerechtdeurwaarder naast de ministerieplicht immers ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot de proportionaliteit van de gemaakte kosten.

4.7 De Gerechtsdeurwaarder heeft in het onderhavige geval in de periode van 22 oktober 2008 tot 17 februari 2010 zeven keer gedagvaard en heeft de daarop volgende verstekvonnissen betekend. Aan de vonnissen is na betekening niet voldaan waarna in de betreffende periode tweemaal beslag is gelegd. Aan de Gerechtsdeurwaarder was bekend dat het woonadres van de debiteur een verzorgingstehuis betrof. Niet gebleken is dat de Gerechtsdeurwaarder in de betreffende periode summier nader onderzoek naar de debiteur heeft ingesteld, aan de opdrachtgever bijzonderheden met betrekking tot dit dossier heeft teruggekoppeld of over de verdere aanpak van de incasso met betrekking tot deze debiteur nadere instructies heeft gevraagd, ook met het oog op zijn verplichting geen onnodige kosten te maken. In dit geval heeft de Gerechtsdeurwaarder dan ook onvoldoende invulling gegeven aan zijn kostenbeperkingsverplichting en heeft zij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

4.8 Het is de Kamer bekend dat binnen de beroepsgroep verschillend gedacht wordt over de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan incasso-opdrachten met betrekking tot repeterende vorderingen. Ook de KBvG heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld niet precies aan te kunnen geven hoeveel keer en binnen welk tijdbestek een gerechtsdeurwaarder repeterend mag dagvaarden voordat dat de met het optreden van de gerechtsdeurwaarder samenhangende kosten disproportioneel zijn. Te verwachten valt dat over die vraag binnen het verband van de KBvG nog nader overleg zal worden gevoerd. Gelet op deze achtergrond wordt het opleggen van een sanctie achterwege gelaten.

5. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht gegrond.

-                     ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, voorzitter, mr. H.M. Patijn en J.J.L. Boudewijn, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.