ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0616 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet727.2010

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0616
Datum uitspraak: 10-05-2011
Datum publicatie: 11-07-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet727.2010
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 mei 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 september 2010 met nummer 482.2010 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 727.2010 ingesteld door:

[     ], advocaat,

kantoorhoudende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

De voorzitter heeft bij voormelde beslissing op de door klager op 5 juli 2010 ingediende klacht tegen beklaagde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) beslist.

Deze beslissing is bij brief van 21 september 2010 aan klager verzonden. Op 5 oktober 2010 is het verzetschrift tegen voormelde beslissing ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat het de gerechtsdeurwaarder niet vrijstaat een gemaakte afspraak tot executoriale verkoop niet na te komen. Voorts beklaagt hij zich erover dat de gerechtsdeurwaarder hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de voortgang van de zaak.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met de door klager verstrekte opdracht niet tot executoriale verkoop is overgegaan, maar in plaats daarvan een betalingsregeling heeft afgesproken met de schuldenaar. Daardoor heeft klager schade geleden omdat hij zijn opdrachtgever diende te compenseren.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen:

´4.3 De gerechtsdeurwaarder erkent dat hij klager niet heeft geïnformeerd over de bij zijn kantoor gebruikelijke werkwijze om eerst tot verkoop van in beslag genomen roerende zaken over te gaan indien geen betaling of reactie van de schuldenaar komt. Gelet op de door de gerechtsdeurwaarder gegeven toelichting kan echter niet gezegd worden dat hij dusdoende heeft geweigerd zijn ministerie te verlenen.

4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft op de aangezegde verkoopdatum van 5 juli 2007 immers een betaling ontvangen van € 500,00 terwijl het te incasseren bedrag toen nog geen € 1300,00 bedroeg. Voorts heeft hij die dag aan klager meegedeeld dat de inboedel een zeer geringe waarde had. Op 27 augustus 2007 is het dossier gesloten wegens volledige voldoening. Onder deze omstandigheden kan in redelijkheid niet gezegd worden dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte heeft geweigerd om de inboedel te verkopen zoals de opdrachtgever van klager om hem moverende redenen wenste. De vraag of de gerechtsdeurwaarder schadeplichtig is omdat klager zich daarna verplicht voelde om zijn opdrachtgever te compenseren, kan in een tuchtrechtprocedure als deze niet aan de orde komen. ´

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Deze gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mrs. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter,

C.W. Inden en A.C.J.J.M. Seuren, (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.