ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0564 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet848.2010

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0564
Datum uitspraak: 22-03-2011
Datum publicatie: 13-05-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet848.2010
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaard het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 22 maart 2011 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 848.2010 ingesteld door:

[     ] B. V.,

gevestigd te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ]

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 9 november 2010 (zaaknummer 643.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen beklaagde ingediende klacht. Bij brief van 10 november 2010 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Op 23 november 2010 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 februari 2011. Klaagster is verschenen bij haar directeur, [     ] en de gemachtigde. Namens de gerechtsdeurwaarder is verschenen [     ]. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 22 maart 2010.

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft zowel op 22 februari als op 25 februari 2010 te hoge incassokosten berekend.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

De gerechtsdeurwaarder is belast geweest met het incasseren van drie facturen op klaagster voor een bedrag van € 3.014,19. Op 22 februari 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster tot betaling gesommeerd van dit bedrag verhoogd met incassokosten, rente en leges. Klaagster heeft op 19 februari 2010 en 25 februari 2010 twee betalingen rechtstreeks aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder gedaan ter grootte van de omvang van nagenoeg de gehele hoofdsom. Op 25 februari 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gesommeerd het restant van de hoofdsom en de kosten te voldoen. Op 1 april 2010 is de gerechtsdeurwaarder door zijn opdrachtgever pas op de hoogte gesteld van de tweede betaling van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster op 28 mei 2010 gedagvaard voor het restant van de hoofdsom en de kosten. Op 30 juni 2010 is deze vordering bij verstek toegewezen.

Volgens klaagster was op 25 februari 2010 de hoofdsom betaald. Klaagster heeft er onder andere over geklaagd dat de gerechtsdeurwaarder in de sommatie van 22 februari 2010 een bedrag van € 1.278,07 aan incassokosten opvoerde terwijl dat bedrag in de dagvaarding was verminderd met meer dan 50%.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Het is aan de gewone rechter om te beoordelen of en tot welke bedrag incassokosten mogen worden berekend. Klaagster heet tot tweemaal toe de gelegenheid gekregen om zich bij de rechter te verweren tegen de incassokosten. Zij heeft van beide gelegenheden geen gebruik gemaakt. Het is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm dat incassokosten bij de sommatie op 22 februari 2010 in rekening zijn gebracht, omdat de vordering aan de gerechtsdeurwaarder uit handen was gegeven. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder op 22 februari 2010 bewust over een te hoog bedrag incassokosten heeft berekend, omdat niet valt uit te sluiten dat de betaling van 19 februari 2010 later is ontvangen. De gerechtsdeurwaarder heeft de incassokosten berekend over de hem ter incasso aangeboden hoofdsom en naar aanleiding daarvan zijn sommatie van 22 februari 2010 verzonden. Eerst nadien is hem gebleken dat klaagster op 19 februari 2010 een deelbetaling heeft gedaan. De tweede betaling van klaagster op 25 februari 2010 is in ieder geval gedaan na het verzenden van de sommatie. Dat die betaling eerst per 1 april 2010 ter kennis van de gerechtsdeurwaarder is gebracht, speelt dan ook geen rol bij de bepaling van de hoogte van de incassokosten.  

6.2 Het verzet is daarom ongegrond.

6.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, plaatsvervangend-voorzitter, mr. H.M. Patijn en M.J.-M.L. Baudoin (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.