ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0547 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet411.2010

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0547
Datum uitspraak: 05-04-2011
Datum publicatie: 13-05-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet411.2010
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 april 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 11 mei 2010 met nummer 120.2010 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 411.2010 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij voormelde beslissing heeft de voorzitter beslist op de op 17 februari 2010 door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.

Deze beslissing is bij brief van 17 mei 2010 aan klager verzonden. Op 31 mei 2010 is het verzetschrift tegen voormelde beslissing ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 februari 2011. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder niet inhoudelijk wenst in te gaan op het geschil dat klager heeft met de opdrachtgever en niet reageert op klagers e-mails en brieven. Klager weigert zich te laten verplichten om de met een verzetprocedure samenhangende juridische kosten te maken

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder een vordering tracht te incasseren die niet juist is en dat de gerechtsdeurwaarder niet bereid is om inhoudelijk aan de bezwaren van klager tegemoet te komen.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen:

4.2 Daarvan is geen sprake. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie, bijvoorbeeld beslagen en een executieverkoop, verder voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 De gerechtsdeurwaarder is op enig moment ingeschakeld om een vonnis te betekenen en te executeren. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde “ministerieplicht”. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopoliepositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het betekenen van een vonnis en het leggen van een beslag.

4.4 In de incassofase rust op een gerechtsdeurwaarder slechts de plicht om summier te onderzoeken of van een vordering sprake kan zijn. Eventuele bezwaren van een debiteur moet een gerechtsdeurwaarder voor commentaar aan zijn opdrachtgever door te sturen. Meer behoeft van een gerechtsdeurwaarder niet te worden verwacht. Inmiddels is door de rechter uitspraak gedaan. Klager heeft in die procedure geen verweer gevoerd en heeft in de incassofase op de aanmaningen van de gerechtsdeurwaarder in geen enkel geval gereageerd. Hij kan dan ook thans niet van de gerechtsdeurwaarder verwachten dat die in discussie gaat over de omvang van de vordering. Desalniettemin heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer te kennen gegeven dat als klager met concrete betalingsbewijzen komt, zijn cliënte zonder meer bereid is om naspeuring naar die betaling(en) te doen. Aan klager wordt het advies gegeven om op deze uitnodiging in te gaan.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1       Dat klager ervoor heeft gekozen om zoals hij zelf stelt niet ‘de juridische Koninklijke weg te bewandelen’ en dat daardoor het bij verstek gewezen vonnis in rechte onaantastbaar is geworden, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden tegen geworpen. De gerechtsdeurwaarder heeft klager immers tijdig geïnformeerd over de door hem te volgen procedure.

6.2       Gelet op vorenstaande werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Evenmin bieden deze gronden aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W. Inden en M. Colijn , (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter

openbare terechtzitting van 5 april 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.