ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0022 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV1910

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0022
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): TPVV1910
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: De UBN-houder, in casu betrokkene, is de normadressaat van de verordening. Een eventuele fout op het kantoor van de handelaar moet worden toegerekend aan de UBN-houder. De UBN-houder blijft onder alle omstandigheden verantwoordelijk voor de juiste naleving van de in de Verordening voorgeschreven contactstructuur.

Zaaknummer :

TPVV 19/2010

Betrokkene:

[bedrijfsnaam]

[naam betrokkene]

[adres]

Datum:

7 december 2010

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer VVL1025, naar aanleiding van een op 12 september 2010 door een controleur van genoemde BV gehouden telefonische inspectie met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer].

Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 23 november 2010 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting zijn verschenen de heer [naam betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans wonende aan de [adres] (hierna: betrokkene) en zijn handelaar, de heer [naam handelaar], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats, provincie].

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV), en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 7 december 2010 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Betrokkene wordt verweten op 2 februari 2010, 10 februari 2010 en op 19 februari 2010 naar meer dan zes varkenshouderijbedrijven varkens te hebben afgevoerd binnen een periode van zes weken.

Verklaring van betrokkene:

Ter terechtzitting heeft de heer [naam handelaar] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

“De overtredingen zijn op 2, 10 en 19 februari 2010 begaan. In deze periode waren de vaste werknemers op vakantie. Toen is ten onrechte aan vijf nieuwe bedrijven geleverd, waardoor de overschrijding van het maximaal aantal afleveradressen kon ontstaan. De oorzaak is dat invalkrachten “de balk” over het hoofd hebben gezien”.

Betrokkene heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:

“Het zal niet weer voorkomen. Op 21 februari 2010 kreeg ik een brief van het PVV, met een waarschuwing. Een waarschuwingsbrief van 2 februari 2010 kan ik mij niet herinneren. Het gaat om een incident. De fouten zijn daarna niet weer voorgekomen. De overtredingen van 2, 10 en 19 februari 2010 aan de UBN nummers eindigend op 80, 65 en 92, betroffen de aflevering aan mijn vaste afvoeradressen.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

De UBN-houder, in casu betrokkene, is de normadressaat van de verordening. Een eventuele fout op het kantoor van de handelaar moet worden toegerekend aan de UBN-houder. De UBN-houder blijft onder alle omstandigheden verantwoordelijk voor de juiste naleving van de in de Verordening voorgeschreven contactstructuur.

Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf met een B -status. De aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene worden in artikel 13 van de verordening geregeld. Uit het berechtingsrapport blijkt dat op 2 februari, 10 februari en op 19 februari 2010 niet geoorloofde afvoer van varkens aan een D-bedrijf heeft plaatsgevonden.

Doordat in een tijdsbestek van ongeveer een maand (4 januari 2010 tot 2 februari 2010) aan een vijftal nieuwe bedrijven werd geleverd, was het maximum al bijna bereikt en mochten de drie vaste afnemers niet meer beleverd worden.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Drie keer aan meer dan zes D-bedrijven afleveren van varkens, binnen een periode van zes weken, en twee keer aan meer dan twaalf D-bedrijven afleveren van varkens binnen een periode van vier maanden.

Dit levert op:

Drie overtredingen van artikel 9 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden is regulatie van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt. Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd. De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen is het aantal contactmogelijkheden groter.

Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.

Ten aanzien van de op te leggen tuchtrechtelijke maatregel overweegt het Tuchtgerecht als volgt.

Nu de eerste overtreding ( 2 februari 2010) is begaan voordat de waarschuwingsbrief aan betrokkene werd verzonden ( 2 februari 2010), zal het Tuchtgerecht hier geen rekening mee houden bij het vaststellen van de strafmaat. Volstaan zal worden met het opleggen van tweemaal de standaard sanctie.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 22, van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 1.000 (zegge: éénduizend euro), waarvan € 500 (zegge: vijfhonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. drs. H. Lommers en B.J. Warmelink, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.