ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0021 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV1810

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0021
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): TPVV1810
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Twee overtredingen van de Verordening  varkensleveringen (PVV) 2007 hebben plaats gevonden voorafgaand aan de waarschuwingsbrief van het PVV. Daarom geheel voorwaardelijke geldboete.

Zaaknummer :

TPVV 18/2010

Betrokkene:

[bedrijfsnaam 1]

[naam betrokkene 1]

[adres]

Datum:

7 december 2010

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer VVL1024, naar aanleiding van een op 21 september 2010 door een controleur van genoemde BV gehouden telefonische inspectie met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer].

Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 23 november 2010 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting zijn verschenen de heer [naam betrokkene 1], geboren op [geboortedatum], thans wonende aan [adres], eigenaar van de eenmanszaak [bedrijfsnaam] (hierna: betrokkene), de heer [betrokkene 2] en de heer [betrokkene 3], van [bedrijfsnaam 2], eigenaar en houder van de varkens op het bedrijf van betrokkene.

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV), en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 7 december 2010 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Betrokkene wordt verweten op 19 april 2010 en op 22 april 2010 van meer dan zes bedrijven varkens te hebben aangevoerd in een periode van 16 weken.

Verklaring van betrokkene:

Ter terechtzitting heeft de heer [betrokkene 2] namens betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

“Betrokkene kan hier niets aan doen. Ik zorg voor de aanvoer en aankoop van de biggen. [Betrokkene 1] zegt aan mij hoeveel ruimte hij heeft. Wij kopen de biggen en leveren ze af op het bedrijf. Wij hebben nu twee keer geconstateerd dat de leverancier niet had mogen leveren. Dan ben ik in overtreding, en betrokkene kan daar niets aan doen. Ik voel mij volledig verantwoordelijk voor de feiten die hier aan de orde zijn. Wij hebben een probleem met het all in all out systeem bij opgeschaalde bedrijven. Grote stallen die krijg je niet altijd in één keer vol. Dan moeten we wel eens van verschillende leveranciers afnemen.

Wij bedienen circa 100 bedrijven. De aanvoer gaat altijd goed op dit enkele geval na. Wij willen heel graag dat de sector schoon van ziekten blijft, daar hebben wij veel belang bij. Wij zitten nu in een overgangsfase met de opschaling, maar wij gaan heel zorgvuldig met de regelgeving om.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

Zowel de UBN-houder, [bedrijfsnaam 1], als de feitelijk houder van de varkens, [bedrijfsnaam 2], zijn door het PVV als betrokkenen voor het tuchtgerecht gedaagd.

Artikel 9 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 richt zich tot de ondernemer. Volgens artikel 1 sub e van de voormelde verordening is dat degene die een varkenshouderijbedrijf exploiteert. Artikel 1 sub f definieert vervolgens dat de locatie waar de varkens worden gehouden, bepalend is. De normadressaat van de verordening is dus de UBN-houder. Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de UBN-houder, in casu [bedrijfsnaam 1] (betrokkene), door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld. De zaak tegen [bedrijfsnaam 2] zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf met een D -status. De aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene worden in artikel 15 van de verordening geregeld. Uit het berechtingsrapport blijkt dat op 19 april 2010 en op 22 april 2010 niet geoorloofde aanvoer van varkens aan een D-bedrijf heeft plaatsgevonden.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Twee keer van meer dan zes varkenshouderijbedrijven varkens ontvangen binnen een periode van 16 weken.

Dit levert op:

Twee overtredingen van artikel 9 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulatie van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt. Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd. De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen, is het aantal contactmogelijkheden groter.

Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.

Ten aanzien van de verklaring van betrokkene overweegt het Tuchtgerecht als volgt.

Zowel de eerste (19 april 2010) als de tweede overtreding (22 april 2010) hebben plaats gevonden voorafgaand aan de waarschuwingsbrief (7 mei 2010).

Derhalve zal het Tuchtgerecht volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete.

Beslissing:

Bepaalt dat de zaak tegen [bedrijfsnaam 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 22, van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro) geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. drs. H. Lommers en B.J. Warmelink, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.