ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0020 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV1710

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0020
Datum uitspraak: 05-10-2010
Datum publicatie: 05-10-2010
Zaaknummer(s): TPVV1710
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Het handelen door de handelaar komt voor rekening van betrokkene, ook al was hij daarvan niet op de hoogte. De beide overtredingen zijn in het onderhavige geval wel het gevolg van één verkeerde veronderstelling, namelijk dat de varkens nog niet waren afgevoerd.

Zaaknummer :

TPVV 17/2010

Betrokkene:

[naam betrokkene]

[adres]

Datum:

8 oktober 2010

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer VVL1022, naar aanleiding van een op 30 juli 2010 door een controleur van genoemde BV gehouden telefonische inspectie op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer].

Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 21 september 2010 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting zijn verschenen de heer [naam betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans wonende aan de [adres], en de heer [naam eigenaar locatie], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans wonende aan de [adres].

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV), en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Betrokkene wordt verweten twee keer in strijd met de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 varkens te hebben af gevoerd.

Verklaring van betrokkene:

Ter terechtzitting hebben betrokkenen onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

De heer [naam] is eigenaar van de locatie. De heer [naam betrokkene] is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. Hiertoe is een voergeldovereenkomst gesloten, waarbij de heer [naam betrokkene] aansprakelijk is voor de bedrijfsvoering.

Op het bedrijf van de heer [naam betrokkene] was een verbouwing gaande. De biggen waren tijdelijk gehuisvest in twee F-bedrijven. De verbouwing duurde door tegenslagen bij de vergunningverlening langer dan verwacht. Dit vormde een overmachtsituatie.

De heer [naam betrokkene] heeft op naam van de heer [naam eigenaar locatie] een B-status aangevraagd voor de desbetreffende bedrijfslocatie die op dat moment een D-status had. De B-status was aangevraagd om de afvoer naar een ander D-bedrijf mogelijk te maken. Op het moment dat de B-status werd verleend, bleken de varkens al door de handelaar te zijn afgeleverd. Betrokkene heeft gesteld daar niet van op de hoogte te zijn geweest.

Bewijs en verwijtbaarheid:

Betrokkene had ten tijde van de verweten gedragingen een varkenshouderijbedrijf met een D -status. De aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene worden in artikel 15 van de verordening geregeld. Uit het berechtingsrapport blijkt dat op 17 en 18 februari 2010 niet geoorloofde afvoer van varkens aan een D-bedrijf heeft plaatsgevonden.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder UBN [nummer], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Het twee keer in strijd met de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 af voeren van varkens.

Dit levert op:

Twee overtredingen overtreding van artikel 9 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulatie van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt. Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd. De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen, is het aantal contactmogelijkheden groter.

Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.

Ten aanzien van de verklaring van betrokkene overweegt het Tuchtgerecht als volgt.

De schriftelijke verklaring richt zich tot zowel [naam eigenaar locatie] als [naam betrokkene].


Ter zitting verklaren betrokkenen dat de bedrijfsvoering op grond van een gesloten voergeldovereenkomst geheel in handen is van de heer[naam betrokkene], en dat hij als betrokkene in deze zaak optreedt. De uitspraak is daarom tot hem gericht, en niet tot de heer [naam eigenaar locatie] of zijn maatschap.

Blijkens het berechtingsrapport heeft betrokkene op 19 februari 2010 contact gezocht met het PVV en verzocht om een tijdelijke B-status voor zijn varkensbedrijf, in verband met de afvoer van varkens aan een ander D-bedrijf. De varkens waren op dat moment al afgevoerd op 17 en 18 februari 2010. Het handelen door de handelaar komt voor rekening van betrokkene, ook al was hij daarvan niet op de hoogte. De beide overtredingen zijn in het onderhavige geval wel het gevolg van één verkeerde veronderstelling, namelijk dat de varkens nog niet waren afgevoerd. Het Tuchtgerecht legt daarom voor de twee overtredingen één geldboete op.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 22, van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), waarvan € 250 (zegge: tweehonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, B.G.J. Gussinklo en B.J. Warmelink, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.