ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0010 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0210

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0010
Datum uitspraak: 01-06-2010
Datum publicatie: 01-06-2010
Zaaknummer(s): TPVV0210
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Overschrijding aanvoermogelijkheden op een B-bedrijf. Deels voorwaardelijke geldboete.

Zaaknummer :

TPVV 02/2010

Betrokkene:

[bedrijfsnaam]

[naam betrokkene]

[adres]

Datum:

1 juni 2010

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer VVL 1010, naar aanleiding van een op 12 maart 2010 door een controleur van genoemde BV telefonische inspectie bij het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [nummer].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 18 mei 2010 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, doch is niet op de terechtzitting verschenen; tegen betrokkene is verstek verleend. Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke en mevrouw ir. M. van Lent, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV), en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 1 juni 2010 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging, zoals vermeld in de schriftelijke verklaring:

1.     Op 22 september 2009 zijn varkens aangevoerd op het bedrijf van betrokkene, op dat moment zijnde een A-bedrijf. De termijn van ten minste vijf weken tussen de vorige aanvoer van varkens, op 21 augustus 2009, en het transport op 22 september 2009 is niet in acht genomen;

2.     Op 4 februari 2010 zijn op het bedrijf van betrokkene, op dat moment inmiddels een B-bedrijf, varkens aangevoerd. De termijn van ten minste vijf weken tussen de vorige aanvoer van varkens, op 7 januari 2010 en het transport op 4 februari 2010 is niet in acht genomen.

Verklaring van betrokkene:

In voormeld berechtingsrapport is de volgende verklaring van betrokkene opgenomen:

“Het bedrijf is enkele maanden geleden van een A-bedrijf naar een B-bedrijf over gegaan. Het kan wel kloppen dat er als A-bedrijf een keer binnen de zes weken opnieuw varkens zijn aangevoerd. Ik ben overgeschakeld van A-bedrijf naar B-bedrijf vanwege de minder strenge regels. Nu begrijp ik van u dat het op een B-bedrijf ook niet is toegestaan binnen zes weken na de vorige aanvoer opnieuw varkens aan te voeren. Ik heb de regels dus verkeerd geïnterpreteerd. Ik dacht dat er als B-bedrijf meer mogelijkheden waren.”

Beoordeling:

Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulatie van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt. Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd. De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen, is het aantal contactmogelijkheden groter.

Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.

Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf met een B-status. De aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene worden onder andere in artikel 13 van de verordening geregeld. Dit betekent dat in een periode van ten minste vijf weken voorafgaand aan de week van aanvoer geen varkens op het B-bedrijf mogen zijn aangevoerd.

Het Tuchtgerecht constateert op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [nummer], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Op 22 september 2009 zijn varkens aangevoerd op het bedrijf van betrokkene, op dat moment zijnde een A-bedrijf. De termijn van ten minste vijf weken tussen de vorige aanvoer van varkens, op 21 augustus 2009, en het transport op 22 september 2009 is daarbij niet in acht genomen. Daarna is op 4 februari 2010 op het bedrijf van betrokkene, op dat moment inmiddels een B-bedrijf was, varkens aangevoerd, waarbij de termijn van ten minste vijf weken tussen de vorige aanvoer van varkens, op 7 januari 2010 en het transport op 4 februari 2010 niet in acht is genomen.

Dit levert op:

Twee overtredingen van artikel 9 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Bij het bepalen van de tuchtrechtelijke maatregel slaat het Tuchtgerecht acht op het moment dat de ondernemer daadwerkelijk is gewaarschuwd voor het bereiken van de aanvoerlimiet. Een gewaarschuwd mens telt immers voor twee. Dit acht het Tuchtgerecht van belang daar vanaf 2009 sprake is van aangescherpt handhavingsbeleid ten aanzien van varkensleveringen.

Het Tuchtgerecht stelt aan de hand van bijlage II van het berechtingsrapport vast dat betrokkene op 22 september 2009 de eerste overtreding heeft begaan. Betrokkene heeft naar aanleiding daarvan op 29 september 2009 een waarschuwingsbrief ontvangen.

Gelet op voorgaande zal het Tuchtgerecht de overtreding van 22 september 2009 betrokkene niet aanrekenen.

Gebleken is dat betrokkene op 4 februari 2010 binnen de termijn van vijf weken varkens heeft aangevoerd. Het feit dat betrokkene zijn bedrijfsstatus van A in B heeft laten omzetten, brengt de plicht met zich goede notie te nemen van de toepasselijke regelgeving. Dat heeft betrokkene in het onderhavige geval nagelaten. Het Tuchtgerecht rekent betrokkene deze overtreding wel aan en legt daarvoor een geldboete op.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 22, van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), waarvan € 250 (zegge: tweehonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, B.G.J. Gussinklo en B.J. Warmelink, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.