ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0009 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0310

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0009
Datum uitspraak: 01-06-2010
Datum publicatie: 01-06-2010
Zaaknummer(s): TPVV0310
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Ongeoorloofde afvoer van varkens van een A-bedrijf naar een C-bedrijf dat niet tot de cluster hoorde, waarnaar afvoer van varkens was toegestaan. Betrokkene had een tijdelijke ontheffing voor afvoer naar een ander C-bedrijf, maar liet twee transporten uitvoeren buiten de periode waarvoor de ontheffing was afgegeven.

Zaaknummer :

TPVV 03/2010

Betrokkene:

[bedrijfsnaam]

[naam betrokkene]

[adres]

Datum:

1 juni 2010

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer VVL1011, naar aanleiding van een op 16 maart 2010 door een controleur van genoemde BV telefonische inspectie bij het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [nummer].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 18 mei 2010 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, doch is niet op de terechtzitting verschenen; tegen betrokkene is verstek verleend. Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke en mevrouw ir. M. van Lent, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV), en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 1 juni 2010 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging, zoals vermeld in de schriftelijke verklaring:

Betrokkene wordt verweten dat op 8 september 2009 en op 27 oktober 2009 varkens zijn afgevoerd van het bedrijf van betrokkenen, naar het varkensbedrijf [naam varkensbedrijf] te [vestigingsplaats] met UBN [nummer], terwijl dit een C-bedrijf betreft en geen onderdeel uitmaakt van het cluster van maximaal drie C-bedrijven waarnaar afvoer is toegestaan.

Verklaring van betrokkene:

In voormeld berechtingsrapport is de volgende verklaring van betrokkene opgenomen:

“Het extra C-bedrijf is een gehuurde stal van [naam verhuurder]. Ook al zijn deze leveringen voor de aanvraag geweest van de aanpassing van de ontheffing, begrijp ik nog niet dat ik hier nu mee geconfronteerd word. Wij hebben het hier uitgebreid (ongeveer één jaar geleden) met mevr. ir. M. van Lent van het Productschap Vee, Vlees en Eieren over gehad op een bijeenkomst in Vught bij Topigs. Daar heeft zij gezegd: “Ik heb liever dat er met een “balk” gereden wordt dan dat er zonder (papieren) gereden wordt” en ook: “Ik krijg al die meldingen met balk op mijn bureau en dan weet ik wat er aan de hand is bij [bedrijfsnaam betrokkene]. Ik heb wel gezien dat er de laatste tijd (sinds de aanpassing van de ontheffing) geen balk meer op de formulieren staat.”

Het Tuchtgerecht heeft kennisgenomen van een faxbericht van betrokkene aan het Tuchtgerecht d.d. 17 mei 2010. In deze fax voert betrokkene het volgende aan:

·         Betrokkene heeft na de bijeenkomst bij Topigs twee dingen door elkaar gehaald, namelijk het aantal afleveradressen enerzijds en het aantal bedrijven in je cluster anderzijds;

·         De ontheffing gold alleen voor de tijdelijke overschrijding van het aantal afleveradressen;

·         Betrokkene beseft dat hij als kernfokker met 1.600 zeugen dergelijke fouten niet mag maken;

·         Betrokkene vindt het terecht dat eindelijk naar dit soort overtredingen gekeken wordt.

Beoordeling:

Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulatie van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt. Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd. De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen is het aantal contactmogelijkheden groter.

Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.

Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf met een A-status. De afvoermogelijkheden voor betrokkene worden in onder andere artikel 12 van de verordening geregeld. Dit betekent dat varkens mogen worden afgevoerd naar één C-bedrijf, of ten hoogste één cluster van (drie) C-bedrijven.

Het Tuchtgerecht constateert op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [nummer], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Op 8 september 2009 en op 27 oktober 2009 zijn varkens afgevoerd van het bedrijf van betrokkene, naar het varkensbedrijf van [naam] te [vestigingsplaats], met UBN [nummer], terwijl dit een C-bedrijf betreft en geen onderdeel uitmaakt van het cluster van maximaal drie C-bedrijven waarnaar afvoer is toegestaan.

Dit levert op:

Een tweetal overtredingen van artikel 9 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Bij het bepalen van de tuchtrechtelijke maatregel slaat het Tuchtgerecht acht op het moment dat de ondernemer daadwerkelijk is gewaarschuwd voor het bereiken van de aanvoerlimiet. Een gewaarschuwd mens telt immers voor twee. Dit acht het Tuchtgerecht van belang daar vanaf 2009 sprake is van aangescherpt handhavingsbeleid ten aanzien van varkensleveringen.

Blijkens het berechtingsrapport en de aan het Tuchtgerecht overgelegde transportdocumenten zijn in week 37 en week 44 van 2009 ongeoorloofde transporten verricht, waarbij varkens zijn afgeleverd aan een C-bedrijf dat niet tot de cluster behoorde als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b. van de verordening. Het I&R-bureau heeft hiervan melding gemaakt op de transportdocumenten die betrokkene zelf ontvangen heeft. Betrokkene kon op dat moment de voorgeschreven contactstructuur naleven en bewaken. Het productschap heeft betrokkene bij brief van 23 november 2009 geattendeerd op de eerste overtreding. In zijn faxbericht erkent betrokkene zich te hebben vergist met betrekking tot de ontheffing. Uit bijlage II van het berechtingsrapport blijkt dat de ontheffing voor de periode van week 46 in het jaar 2009 tot en met week 16 in het jaar 2010 is aangepast. Daarna is op 15 december 2009 nogmaals een levering aan een C-bedrijf verricht dat niet tot de cluster van betrokkene behoort. Deze levering was wel conform de ontheffing. Het Tuchtgerecht stelt vast dat betrokkene een bedrijf heeft met de A-status, hetgeen de grootst mogelijke zorgvuldigheid vereist bij de bedrijfsvoering. Dit feit is mede bepalend voor de ernst van de onderhavige overtredingen.

Het Tuchtgerecht rekent betrokkene af op de twee niet toegestane leveringen van 8 september 2009 en op 27 oktober 2009 en legt daarvoor twee keer een maatregel op.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboetes deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 22, van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 - de volgende tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd:

1.     Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), waarvan € 250 (zegge: tweehonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

2.     Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), waarvan € 250 (zegge: tweehonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, B.G.J. Gussinklo en B.J. Warmelink, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.