ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0004 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer KHV0210

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0004
Datum uitspraak: 30-07-2010
Datum publicatie: 30-07-2010
Zaaknummer(s): KHV0210
Onderwerp: Identificatie en Registratie
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Relatief kleine slachterij met gemiddeld meer dan 75 slachtingen per week onttrekt zich zonder legitieme reden herhaaldelijk aan de classificatieplicht van slachtrunderen, in verband met de hoge kosten. Ter zitting is niet gebleken dat het voor betrokkene onmogelijk was om door middel van actief beleid onder de grens van 75 slachtingen per week te komen, waarbij de vrijstelling van de classificatieplicht van toepassing is. Geldboete.

Zaaknummer :

KHV 02/2010

Betrokkene:

[bedrijfsnaam]

[betrokkene]

[adres]

Datum:

30 juli 2010

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer SL/W 1007, naar aanleiding van een op 22 februari 2010 door een controleur van genoemde BV gehouden inspectie op het bedrijf van betrokkene, dat is gevestigd aan [adres].

Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende feiten door betrokkene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, omschreven.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 6 juli 2010 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen een directeur van betrokkene, de heer [betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende aan [adres].

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV), en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 30 juli 2010 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Betrokkene is sedert eind 2007 herhaaldelijk schriftelijk gewezen op de verplichting tot classificatie van slachtrunderen. Hem wordt verweten dat hij zich vanaf 1 januari 2010 tot en met 19 april 2010 herhaaldelijk aan de classificatieplicht van slachtrunderen heeft onttrokken.

Verklaring van betrokkene:

Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

“Vooropgesteld moet worden dat wij als bedrijf niet tegen het classificeren van slachtrunderen zijn. Het is de financieringsconstructie, het kostenplaatje, dat het voor een kleinschalige slachterij als de onze, onmogelijk maakt om te classificeren. Op jaarbasis zijn wij voor classificatie circa € 85.000 kwijt, waarvan maar € 8.000 bij de leveranciers in rekening kan worden gebracht.

Wij zijn niet het enige bedrijf dat hier tegenaan loopt. Ik voorspel u dan ook meer van dit soort zaken. Het is een onmogelijke regeling.

Ruim 60% van onze slachtingen bestaat uit categorie 2, 3 of 4-dieren. Die horen niet eens meegeteld te worden voor de classificatieplicht. Met name bij de categorie 3 en 4-dieren (zieke dieren) is classificatie niet van belang. De dieren zijn dan zo ziek dat ze met spoed geslacht dienen te worden. Daar kunnen wij ook niet goed op sturen. En wij willen onze vaste klanten ook geen nee verkopen. In 2009 hebben wij ongeveer 250 van die noodslachtingen uitgevoerd.

In 2008 hadden wij gemiddeld een wat hoger aantal slachtingen per week, maar dat hebben we in 2009 behoorlijk naar beneden gekregen, en nu, in 2010 zitten we op 76 gemiddeld per week.

Wij zijn van mening dat de financieringstructuur evenrediger moet worden ingericht. € 280 per dagdeel valt niet op te brengen bij circa 80 slachtingen per week.”

Beoordeling:

De schriftelijke verklaring bevat geen concrete omschrijving van de verweten gedraging. Uit het berechtingsrapport met nummer SL/W 1007, alsmede de verwijzing naar de artikelen 20, eerste en tweede lid, 21, eerste lid, 22, eerste en vierde lid, en 31, eerste, tweede en derde lid, blijkt dat het gaat om het nalaten van classificatie van slachtrunderen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 19 maart 2010.

In de eerste plaats heeft het Tuchtgerecht te beoordelen of betrokkene valt onder de classificatieplicht. Daartoe overweegt het als volgt. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening slachting, weging en classificatie van slachtrunderen (PVV) 2008 (hierna: de verordening) is het gemiddeld aantal slachtingen per week in het voorafgaande kalenderjaar bepalend voor het vaststellen van de classificatieplicht.

Uit het overzicht van de slachtingen, door betrokkene uitgevoerd, dat door de voorzitter van het productschap bij brief van 21 juni 2010 aan het Tuchtgerecht is gezonden, blijkt dat betrokkene in 2009 gemiddeld 101,3 runderen per week heeft geslacht. Daaruit vloeit voort dat het bedrijf van betrokkene in beginsel over geheel 2010 onder de classificatieverplichting valt.

Betrokkene stelt dat niet alle dieren die hij slacht, moeten worden meegerekend voor de beoordeling van de classificatieplicht. Met name de noodslachtingen, van zogenaamde “categorie 4-dieren” zouden daarbuiten moeten vallen.

De regelgeving kent een dergelijk onderscheid echter niet. Noch in de tekst van de Europese verordening noch in de uitvoeringsbepalingen van het Productschap zijn hiervoor aanknopingspunten te vinden. Alle slachtingen tellen mee voor de beoordeling van de (ondergrens van de) classificatieplicht. Ook al zouden de categorie 4-dieren niet hoeven worden meegeteld (quod non), dan nog zal het gemiddelde aantal slachtingen per week in 2009 boven de 75 blijven, zo blijkt uit de opgave van betrokkene bij brief van 11 december 2009.

Het Tuchtgerecht is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat in het bedrijf van betrokkene in 2009 gemiddeld meer dan 75 (volwassen) runderen per week zijn geslacht. Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:

Het nalaten van classificatie van slachtrunderen.

Dit levert op:

Een overtreding van artikel 20, tweede lid, van de Verordening slachting, weging en classificatie slachtrunderen (PVV) 2008.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht goede nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer SL/W 1007.

Het doel van de Verordening is, dat het gewicht (uitbetalingsgewicht) van de runderen door de verschillende slachterijen op een uniforme wijze wordt vastgesteld. Alsdan wordt een bijdrage geleverd aan de transparantie van de markt in de rundersector. Dit is enerzijds in lijn met de economische beginselen van eerlijke concurrentie en anderzijds een verplichte prijswaarneming die voortvloeit uit de EEG-Verordening, nr. 295/96.

Om deze verplichtingen na te leven, is het noodzakelijk dat de Verordening slachting, weging en classificatie slachtrunderen 2003 in het algemeen wordt nageleefd. Het toezicht op deze naleving geschiedt in de eerste plaats door medewerkers van toezichthoudende instanties.

De verplichtingen omtrent slachting weging en classificatie zijn gebaseerd op EEG-Verordening nr. 1208/81, EEG verordening nr. 1186/90 en EEG-Verordening 344/91. Ten behoeve van een goede controle is het noodzakelijk dat een zodanige administratie wordt gevoerd dat met zekerheid is vast te stellen welke dieren in de roes en welke in de kg zijn gekocht. Per dier moeten de daarbij behorende gegevens duidelijk zijn. Voor een goede administratieve controle is een bewaarplicht voor de documenten op basis waarvan handelingen zijn verricht, opgenomen.

Door in het onderhavige geval te weigeren aan de controle mee te werken, verstoort betrokkene de marktdoorzichtigheid binnen de rundersector.

Het Tuchtgerecht stelt vast dat betrokkene eigener beweging heeft besloten te stoppen met classificeren, zonder vrijstelling of ontheffing van deze plicht. Daarmee heeft betrokkene de voorschriften met betrekking tot het verlenen van medewerking aan classificateur, classificatie en het aanbrengen van classificatiekenmerken op slachtrunderen overtreden. Omdat deze gedragingen alle het gevolg zijn van één wilsbesluit dat is gebaseerd op een (financiële) noodsituatie, beschouwt het Tuchtgerecht de overtredingen als één feitencomplex terzake waarvan één maatregel wordt opgelegd.

Betrokkene benadrukt dat hij niet tegen classificatie als zodanig is, maar dat hij de kostenstructuur aanvecht omdat die hem, als relatief kleine slachterij onevenredig benadeelt. Het Tuchtgerecht merkt hierover op dat de inhoudelijke beoordeling van de wijze waarop het classificatiesysteem en de financiering daarvan ter zitting niet ter discussie staan. Het Tuchtgerecht beoordeelt de feiten zoals die zijn komen vast te staan aan de hand van de geldende regelgeving.

In essentie komt de zaak neer op de mogelijkheden en onmogelijkheden van betrokkene om door middel van actief beleid niet boven een gemiddelde van 75 slachtingen per week te komen. Naar het oordeel van het Tuchtgerecht is niet komen vast te staan dat het onmogelijk is voor betrokkene om door middel van enkele maatregelen niet boven deze grens uit te komen. Het Tuchtgerecht treedt verder niet in de inhoudelijke beoordeling van managementaspecten die hierbij aan de orde zijn.

Het nalaten van classificatie bespaart betrokkene, zoals hij zelf heeft becijferd, circa € 280 per dag. Betrokkene heeft aldus in de periode van 1 januari 2010 tot en met 19 april 2010 circa € 1.400 per week bespaard. Daarbij beschikte betrokkene niet over een ontheffing of vrijstelling. Bij het opleggen van de maatregel heeft het Tuchtgerecht, gelet op de omstandigheden van het geval, niet voor ogen het genoten voordeel bij betrokkene weg te nemen. Van de geldboete moet wel de prikkel uitgaan dat betrokkene op de kortst mogelijke termijn zal streven naar een legitieme wijze van kostenbesparing.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Beslissing:

Gelet op het bovenstaande wordt betrokkene - gelet op artikel 33, van de Verordening slachting, weging en classificatie van slachtrunderen (PVV) 2008 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel opgelegd:

Een geldboete van € 15.000 (zegge: vijftienduizend euro), waarvan € 6.000 (zegge: zesduizend euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening slachting, weging en classificatie van slachtrunderen (PVV) 2008 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. L.F.A. Husson en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.