ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0003 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer KHV0110

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0003
Datum uitspraak: 01-06-2010
Datum publicatie: 01-06-2010
Zaaknummer(s): KHV0110
Onderwerp: Identificatie en Registratie
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Relatief kleine slachterij met gemiddeld meer dan 75 slachtingen per week onttrekt zich zonder legitieme reden herhaaldelijk aan de classificatieplicht van slachtrunderen, in verband met de hoge kosten. Europese regelgeving maakt geen onderscheid tussen gezond vee, wrak vee, huisslachtingen en klasse 4-runderen. In alle gevallen bestaat de classificatieplicht.

Zaaknummer :

KHV 01/2010

Betrokkene:

[bedrijfsnaam]

Vertegenwoordigd door haar directeur, [naam directeur]

[adres]

Datum:

1 juni 2010

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer SL/W 1006, naar aanleiding van een op 18 februari 2010 door een controleur van genoemde BV gehouden inspectie op het bedrijf van betrokkene aan [adres].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Namens betrokkene is een faxbericht van 17 mei 2010 ingezonden aan het Tuchtgerecht. Hierbij is een financieel overzicht over het jaar 2009 met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, gevoegd.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 18 mei 2010 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting is verschenen [naam], directeur van betrokkene, bijgestaan door [naam ], advocaat te [woonplaats].

Voorts zijn ter zitting verschenen mr. R.B.R. Henke en mevrouw ir. M. Graf, namens het Productschap Vee en Vlees (PVV), en de heer H.G.M. Grolleman, namens het CBD.

Het Tuchtgerecht heeft op 1 juni 2010 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging, zoals vermeld in de schriftelijke verklaring:

1.     Op 8 en 9 februari 2010 is door betrokkenen aan een classificateur van het Centraal Bureau Slachtveediensten de toegang geweigerd tot het bedrijf [bedrijfsnaam en adres betrokkene];

2.     In de periode tussen 8 februari 2010 en 18 februari 2010 heeft betrokkene, ondanks meerdere slachtingen, herhaaldelijk niet voldaan aan de verplichting tot classificatie; inhoudende administratief, technisch en naar leeftijd classificeren door een door het bestuur aangewezen classificatieorganisatie, zoals bepaald in artikel 20, eerste en tweede lid, van de Verordening;

3.     Betrokkene heeft in de periode tussen 8 februari 2010 en 18 februari 2010, vanwege het zonder verplichte classificatie slachten van runderen, niet voldaan aan de verplichting tot het zorg dragen van het voorzien van elk slachtrund van een classificatiemerk, zoals bepaald in de artikelen 21, eerste lid, en 22, eerste lid, van de verordening;

4.     Betrokkene heeft, door aan de dienstdoende classificateur de toegang te weigeren dan wel niet aan te kondigen en te verlenen, in de periode tussen 8 februari 2010 en 18 februari 2010, niet voldaan aan de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 31, eerste, tweede en derde lid, van de verordening, waaronder het mogelijk maken dat de classificateur zijn werk naar behoren kan verrichten.

Verklaring van betrokkene:

Ter terechtzitting is namens betrokkene het volgende aangevoerd:

1.     Betrokkene richt zich vooral op noodslachtingen, huisslachtingen, afgekeurde koeien en klasse 4-koeien, welke haars inziens niet meetellen voor het classificatieaantal;

2.     Aldus bezien slacht betrokkene sinds 8 februari 2010 gemiddeld niet meer dan 73 runderen per week; daarmee blijft betrokkene onder het minimum aantal van de verordening en is daardoor de classificatieverplichting niet van toepassing;

3.     Classificatie heeft betrokkene in het jaar 2009 ruim € 60.000 gekost, bij een verlies over dat boekjaar van € 62.000;

4.     Voortzetting van classificatie zou het faillissement van betrokkene tot gevolg hebben;

5.     Betrokkene heeft in totaal twee keer aan de classificateur de toegang tot het bedrijf ontzegd, zodat niet bewezen kan worden dat dit feit betrekking heeft op de periode 8 tot 18 februari 2010;

6.     Voor een kleine slachterij zoals betrokkene heeft, is classificatie onevenredig duur: € 25 per geslacht rund, tegenover circa € 1 per geslacht rund voor een grotere slachterij;

7.     De regel dat betrokkene eerst een jaar lang minder dan 75 slachtingen per week moet hebben verricht om niet langer classificatieplichtig te zijn, pakt voor betrokkene dusdanig ongunstig uit, dat zij daar niet aan gehouden kan worden;

8.     Betrokkene heeft van het PVV geen ontheffing of vrijstelling van de classificatieplicht gekregen, hoewel artikel 35 van de Verordening slachting, weging en classificatie slachtrunderen (PVV) 2008 daaraan niet in de weg staat;

9.     Het PVV is derhalve nalatig geweest bij het gezamenlijk zoeken naar een oplossing voor de noodsituatie die voor betrokkene is ontstaan;

10. Er is sprake van rechtsongelijkheid en willekeur, nu andere slachterijen die meer dan 75 slachtingen per week uitvoeren ook geen classificatie laten verrichten;

11. Betrokkene verzoekt primair het PVV niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair betrokkene vrij te spreken, meer subsidiair een tuchtrechtelijke maatregel achterwege te laten, dan wel te volstaan met een berisping.

Beoordeling

In de eerste plaats heeft het Tuchtgerecht te beoordelen of betrokkene valt onder de classificatieplicht.

Daartoe overweegt zij als volgt.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening slachting, weging en classificatie van slachtrunderen (PVV) 2008 (hierna: de verordening) is het gemiddeld aantal slachtingen per week in het voorafgaande kalenderjaar bepalend voor het vaststellen van de classificatieplicht.

Onweersproken is gebleven dat in het bedrijf van betrokkene in 2009 gemiddeld meer dan 75 (volwassen) runderen per week heeft geslacht. Daaruit vloeit voort dat het bedrijf van betrokkene in beginsel over geheel 2010 onder de classificatieverplichting valt.

Slechte financiële resultaten over het jaar 2009 hebben de directeur van betrokkene ertoe gebracht zich aan de verplichtingen met betrekking tot classificatie te willen onttrekken. Op 20 januari 2010 heeft zij het PVV schriftelijk medegedeeld per 1 februari 2010 met classificatie te zullen stoppen. Betrokkene beschikte niet over een ontheffing van deze plicht. Het PVV heeft bij brief van 27 januari 2010 aan betrokkene laten weten dat zij met een gemiddeld aantal slachtingen van 100 runderen per week in 2009 en gemiddeld 80 runderen per week in de eerste drie weken van 2010, wel classificatieplichtig is. Daarbij heeft het PVV ook aangegeven de situatie per 1 april 2010 opnieuw te zullen bezien. Het aanbod om de situatie per april 2010 opnieuw te bezien, duidt naar het oordeel van het Tuchtgerecht op -onverplichte- coulance van de zijde van het PVV. De grief dat het PVV tekort is geschoten in het gezamenlijk zoeken naar een oplossing voor de noodsituatie van betrokkene slaagt dan ook niet.

Betrokkene heeft nog gesteld dat het slachten van wrak vee, huisslachtingen en klasse 4-runderen niet meegerekend dient te worden voor het vaststellen van de classificatieplicht. In brieven en e-mails is van de zijde van het PVV het standpunt gehuldigd dat Verordening (EEG) nr. 1186/90 houdende de basisregels met betrekking classificatie hierover geen onderscheid maakt. Alle geslachte volwassen runderen dienen in het aantal slachtingen te worden betrokken. Het Tuchtgerecht ziet geen reden dit standpunt in twijfel te trekken, te meer niet nu voormeld standpunt ter zitting onbestreden is gebleven.

Het Tuchtgerecht constateert op grond van de inhoud van het berechtingsrapport, de daarin opgenomen verklaring van [naam directeur betrokkene] alsmede het verhandelde ter zitting dat op het bedrijf van betrokkene, gevestigd aan [adres], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

1.     Het nalaten van classificatie van slachtrunderen;

2.     Het nalaten slachtrunderen van een classificatiekenmerk te voorzien;

3.     Het weigeren van toegang tot het bedrijf aan de classificateur.

Dit levert op:

1.     een overtreding van artikel 20, eerste en tweede lid;

2.     een overtreding van artikel 21, eerste lid, en artikel 22, eerste lid;

3.     een overtreding van artikel 31, eerste, tweede en derde lid;

van de verordening.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Het doel van de Verordening is, dat het gewicht (uitbetalingsgewicht) van de runderen door de verschillende slachterijen op een uniforme wijze wordt vastgesteld. Alsdan wordt een bijdrage geleverd aan de transparantie van de markt in de rundersector. Dit is enerzijds in lijn met de economische beginselen van eerlijke concurrentie en anderzijds een verplichte prijswaarneming die voortvloeit uit de EEG-Verordening, nr. 295/96.

Om deze verplichtingen na te leven, is het noodzakelijk dat de Verordening slachting, weging en classificatie slachtrunderen 2003 in het algemeen wordt nageleefd. Het toezicht op deze naleving geschiedt in de eerste plaats door medewerkers van toezichthoudende instanties.

De verplichtingen omtrent slachting weging en classificatie zijn gebaseerd op EEG-Verordening nr. 1208/81, EEG verordening nr. 1186/90 en EEG-Verordening 344/91. Ten behoeve van een goede controle is het noodzakelijk dat er een zodanige administratie wordt gevoerd dat met zekerheid is vast te stellen welke dieren in de roes en welke in de kg zijn gekocht. Per dier moeten de daarbij behorende gegevens duidelijk zijn. Voor een goede administratieve controle is een bewaarplicht voor de documenten op basis waarvan handelingen zijn verricht opgenomen.

Door in het onderhavige geval te weigeren aan de controle mee te werken, verstoort betrokkene de marktdoorzichtigheid binnen de rundersector.

Het Tuchtgerecht stelt vast dat betrokkene eigener beweging heeft besloten te stoppen met classificeren en het PVV daarvan bij brief van 20 januari 2010 in kennis te stellen. Daarmee heeft betrokkene de voorschriften met betrekking tot het verlenen van medewerking aan classificateur, classificatie en het aanbrengen van classificatiekenmerken op slachtrunderen overtreden. Omdat deze gedragingen alle het gevolg zijn van één wilsbesluit dat is gebaseerd op een (financiële) noodsituatie, beschouwt het Tuchtgerecht de overtredingen als één feitencomplex terzake waarvan één maatregel wordt opgelegd.

Dat de classificatieplicht voor kleine slachterijen onevenredig duurder uitvalt dan voor grote slachterijen is in economisch opzicht nadelig voor betrokkene, maar ontslaat hem niet van de plicht zich aan de vigerende regelgeving te houden.

Uit het financiële overzicht over het boekjaar 2009 blijkt dat in dat jaar verlies is geleden en dat classificatie een relatief grote kostenpost is. Deze feiten nemen echter als zodanig de verwijtbaarheid bij betrokkene ten aanzien van de vastgestelde overtredingen niet weg. Het is een (vrije) keuze geweest van de directie van betrokkene om al dan niet over te gaan tot het doorberekenen van de classificatiekosten aan derden en/of klanten.

Namens betrokkene is ter zitting gesteld dat sprake is van rechtsongelijkheid en willekeur, nu andere slachterijen die ten minste evenveel of meer runderen slachten, evenmin classificeren. Hierover merkt het Tuchtgerecht op dat ten aanzien van een van de door betrokkene genoemde slachterijen eveneens een zaak bij het Tuchtgerecht aanhangig is gemaakt, zodat op voorhand geen reden is om willekeur of rechtsongelijkheid aan te nemen.

Het Tuchtgerecht onderkent dat betrokkene in “zwaar financieel weer” verkeert, welke omstandigheid hem tot de overtredingen heeft gebracht. Het nalaten van classificatie bespaart betrokkene, zoals hij zelf heeft becijferd, circa € 300 per dag. Betrokkene heeft aldus sinds 8 februari circa € 1.500 per week bespaard. Daarbij beschikte betrokkene niet over een ontheffing of vrijstelling. Bij het opleggen van de maatregel heeft het Tuchtgerecht, gelet op de omstandigheden van het geval, niet voor ogen het genoten voordeel bij betrokkene weg te nemen. Maar van de geldboete moet wel de prikkel uitgaan dat betrokkene op de kortst mogelijke termijn zal streven naar een legitieme wijze van kostenbesparing.

Omdat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene - gelet op artikel 33, van de Verordening slachting, weging en classificatie van slachtrunderen (PVV) 2008 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Een geldboete van € 5.000 (zegge: vijfduizend euro), waarvan € 2.000 (zegge: tweeduizend euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze uitspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening slachting, weging en classificatie van slachtrunderen (PVV) 2008 mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, B.G.J. Gussinklo en B.J. Warmelink, leden, in aanwezigheid van mr. K. Feenstra, secretaris.