ECLI:NL:TNOKSGR:2010:YC0447 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 09-34

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2010:YC0447
Datum uitspraak: 12-05-2010
Datum publicatie: 21-05-2010
Zaaknummer(s): 09-34
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: De notaris heeft de meldingen die zij als kandidaat-notaris op grond van de Wet Mot had moeten doen, alsnog gedaan nadat die wet was ingetrokken. Zij heeft daarmee voldaan aan de meldingsplicht die thans is neergelegd in artikel 16 van de WWFT. Welke notaris op dat moment verplicht was die melding te doen, kan hier in het midden blijven. Het staat immers vast dat de notaris een melding als bedoeld in voormelde wetsbepaling heeft gedaan. Het BFT ziet onder meer toe op de naleving door notarissen van de WWFT. In dat kader moet het BFT onder meer kunnen vaststellen of ongebruikelijke transacties juist en volledig zijn gemeld. In artikel 24, vierde lid, van de WWFT is afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 5:17, eerste lid, van de AWB bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. De notaris dient daarom alsnog de gevraagde gegevens aan het BFT te verstrekken. Haar geheimhoudingsplicht staat daaraan niet in de weg, aangezien daarop in artikel 23, eerste lid, van de WWFT uitdrukkelijk een uitzondering is gemaakt voor zover uit die wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Het bovenstaande betekent dat de klacht gegrond moet worden verklaard. Nu het BFT ter zitting heeft verklaard dat niet langer wordt betwijfeld dat het Meldpunt de laatste meldingen heeft ontvangen, acht de Kamer deze uitspraak meer van principieel dan van praktisch belang. Voor het opleggen van een sanctie ziet de Kamer daarom geen aanleiding.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen

’s-Gravenhage  

Beslissing van 12 mei 2010 inzake de klacht onder nummer 09-34 van:

het Bureau Financieel Toezicht,

hierna ook te noemen: klager, dan wel het BFT,

gevestigd te Utrecht,

tegen

[...],

notaris te [...],

hierna ook te noemen: de notaris, dan wel [...],

advocaat mr. D.Th.J. van der Klei.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 16 februari 2010, met bijlagen;

·         het antwoord van de notaris, met bijlagen;

·         de repliek van klager;

·         de dupliek van de notaris.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2010.

Daarbij waren aanwezig:

·         mr. M.F. Beumer en drs. M.J.V. Freijssen RA, namens het BFT, sector Toezicht WWFT,

·         de notaris met haar advocaat.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt, met daaraan in kopie gehecht de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van het BFT.

De feiten

Op 11 februari 2009 heeft de Kamer van Toezicht te ’s-Gravenhage uitspraak gedaan in de ambtshalve bedenking van plaatsvervangend voorzitter mr. R.J. Paris (klachtnummer 08-32) en de klacht van het BFT (klachtnummer 08-33) tegen de notaris. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze onherroepelijk is geworden.

In onderdeel 6.2 van deze uitspraak heeft de Kamer van Toezicht geoordeeld, dat de notaris - toentertijd kandidaat-notaris - van bepaalde transacties een verplichte melding in de zin van de Wet melding ongebruikelijke transacties (hierna: Wet Mot) had behoren te doen. Dat het kantoorbeleid zo was dat alleen de notaris een dergelijke melding deed, ontsloeg de kandidaat-notaris niet van haar eigen verantwoordelijkheid daarin, aldus de Kamer van Toezicht in haar uitspraak.

Bij brief van 17 april 2009 heeft het BFT de notaris verzocht om alsnog de “Mot-meldingen” te doen van de transacties waarvoor de ambtshalve bedenkingen dan wel de klachten bij voormelde uitspraak van de Kamer van Toezicht gegrond verklaard zijn. Tussen het BFT en de advocaat van de notaris is vervolgens hierover over en weer gecorrespondeerd. Daarbij heeft het BFT steeds aan de notaris verzocht om kopieën van de meldingen en de ontvangstbevestigingen van het Meldpunt aan het BFT te sturen.

Bij brief van 27 juli 2009 heeft de advocaat van de notaris een kopie van de door de notaris gedane meldingen naar het BFT gestuurd.

Bij brief van 12 augustus 2009 heeft het BFT de notaris verzocht om deze meldingen aan te vullen of te wijzigen op de wijze als voorgesteld in de brief van het BFT en deze aanvullingen plus de ontvangstbevestigingen van het Meldpunt in kopie aan het BFT te zenden, naast de nog niet door het BFT ontvangen ontvangst­bevestigingen van het Meldpunt. Daarop heeft de notaris bij brief van 22 september 2009 een aantal bewijzen van verzending en ontvangst aan het BFT gestuurd.

Het BFT heeft bij brief van 29 september 2009 de notaris aan zijn eerdere verzoeken herinnerd en haar erop gewezen dat indien de notaris niet binnen veertien dagen hieraan volledig zou voldoen, het BFT hierover een klacht bij de Kamer van Toezicht zou indienen.

Bij brief van 21 oktober 2009 heeft de advocaat van de notaris het BFT geantwoord dat volgens het Meldpunt de meldingen van de notaris in het systeem worden gestopt en dat het daarmee voor de notaris klaar was en de zaak voor het Meldpunt was gesloten.

De klacht en het verweer van de notaris

Het BFT verwijt de notaris dat zij ondanks herhaaldelijk en uitdrukkelijk verzoek van het BFT verzuimd heeft de door het BFT gevraagde informatie en stukken aan het BFT te geven. Hierdoor kan het BFT zijn toezicht­houdende taak krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: WWFT) niet naar behoren vervullen.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht

Met ingang van 1 augustus 2008 is de WWFT in werking getreden en is de Wet Mot vervallen. In de artikelen 39 tot en met 42 van de WWFT is voor enkele, hier niet van belang zijnde situaties overgangsrecht getroffen.

De notaris heeft de meldingen die zij als kandidaat-notaris op grond van de Wet Mot had moeten doen, alsnog gedaan nadat die wet was ingetrokken. Zij heeft daarmee voldaan aan de meldingsplicht die thans is neergelegd in artikel 16 van de WWFT. Welke notaris op dat moment verplicht was die melding te doen, kan hier in het midden blijven. Het staat immers vast dat de notaris een melding als bedoeld in voormelde wetsbepaling heeft gedaan.

Het BFT ziet onder meer toe op de naleving door notarissen van de WWFT. In dat kader moet het BFT onder meer kunnen vaststellen of ongebruikelijke transacties juist en volledig zijn gemeld. In artikel 24, vierde lid, van de WWFT is afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 5:17, eerste lid, van de AWB bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. De notaris dient daarom alsnog de gevraagde gegevens aan het BFT te verstrekken. Haar geheimhoudingsplicht staat daaraan niet in de weg, aangezien daarop in artikel 23, eerste lid, van de WWFT uitdrukkelijk een uitzondering is gemaakt voor zover uit die wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Het bovenstaande betekent dat de klacht gegrond moet worden verklaard. Nu het BFT ter zitting heeft verklaard dat niet langer wordt betwijfeld dat het Meldpunt de laatste meldingen heeft ontvangen, acht de Kamer deze uitspraak meer van principieel dan van praktisch belang. Voor het opleggen van een sanctie ziet de Kamer daarom geen aanleiding.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

Deze beslissing is gegeven door mrs. P.A. Koppen, voorzitter, R. van der Galiën, G.P. van Ham, J.Z. Moree en J. Smal, bijgestaan door de secretaris, mr. A. Saab, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.